Besluit van 12 juni 1931, tot vaststelling van het Algemeen Rijksambtenarenreglement

Algemeen Rijksambtenarenreglement

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van 20 Februari 1931, n°. 974, 2de Afdeeling A;
Den Raad van State gehoord (advies van 31 Maart 1931, n°. 22);
Gezien het nader rapport van Onzen Minister voornoemd van 9 Juni 1931, n°. 918, 2 A;

Hebben goedgevonden en verstaan:

vast te stellen de navolgende bepalingen.

Hoofdstuk

I

Algemeene bepalingen

Artikel

1

Ambtenaar in de zin van dit besluit is degene, die door het Rijk is aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Hoofdstuk

II

Aanstelling en loopbaanvorming

§

1

De aanstelling

Artikel

4a

Onze Minister van Binnenlandse Zaken stelt regels ten aanzien van de werving en selectie van ambtenaren.

Artikel

5

Artikel

5a

De aanstelling in vaste dienst geschiedt in algemene dienst van het rijk.

Artikel

6

Artikel

6a

Artikel

6b

Artikel

7

§

2

Voorwaarden voor aanstelling

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

9a

Bij wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband dan wel in geval van wijziging van tewerkstelling of van aanstelling in een andere niet-vertrouwensfunctie wordt geen verklaring omtrent het gedrag verlangd of, indien het een functie betreft die bijzondere eisen stelt aan de integriteit of verantwoordelijkheid van de betrokkene vindt geen antecedentenonderzoek plaats, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag door gewijzigde omstandigheden betreffende de functie of de tewerkstelling een verklaring omtrent het gedrag dan wel een antecedentenonderzoek nodig is.

Artikel

9b

Vervallen

Artikel

9c

Vervallen

Artikel

10

Artikel

11

§

3

De akte van aanstelling en andere bescheiden

Artikel

12

Artikel

12a

Voor zover deze gegevens op hem betrekking hebben en niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, worden aan de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld:

  • a.

    het ministerie, de afdeling of het dienstvak waarbij, de betrekking waarin, en de periode gedurende welke hij in die betrekking wordt te werk gesteld, zomede de hem dienovereenkomstig aangewezen standplaats;

  • b.

    de salarisschaal en de voor de bepaling van die schaal in acht genomen regelen;

  • c.

    het salaris dat hem is toegekend, zomede, het salarisnummer en het tijdstip waarop het salaris voor de eerste maal periodiek zal worden verhoogd;

  • d.

    andere hem mogelijk toegekende voordelen, onder verwijzing naar de desbetreffende kortingsregeling.

Artikel

12b

Vervallen

Artikel

12c

Artikel

12d

Vervallen

§

4

Loopbaanvorming

Artikel

13

Hoofdstuk

III

Bezoldiging

Artikel

14

De ambtenaar ontvangt over den tijd, gedurende welken hij in strijd met zijne verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.

Artikel

15

De beloning van de ambtenaar, die is aangesteld voor enkele diensten, niet vallende binnen de taak van het betrokken dienstvak, wordt bepaald op een voor elk geval of voor elke te verrichten dienst, afzonderlijk vast te stellen bedrag.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

20a

Indien de ambtenaar, als militair in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 102, verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering, welke uit hoofde van de militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.

Artikel

20b

Artikel

20c

Op de ambtenaar, die in tijdelijke dienst is aangesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 17 tot en met 20b, slechts van toepassing tot en met de dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn beëindigd, indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

Artikel

20d

Hoofdstuk

IV

Dienst- en werktijden

Artikel

21

Artikel

21a

Artikel

21b

De ambtenaar heeft het recht om, op zijn verzoek, in deeltijd te gaan werken, tenzij hieruit bezwaren voor de dienst voortvloeien.

Artikel

21c

Artikel

21d

Artikel

21e

Artikel

21f

Artikel 21c is niet van toepassing op:

  • a.

    de ambtenaar wiens gemiddelde wekelijkse werktijd op basis van artikel 21a is teruggebracht;

  • b.

    de ambtenaar die op basis van artikel 33g betaald ouderschapsverlof geniet;

  • c.

    de ambtenaar die op basis van artikel 34 buitengewoon verlof van lange duur geniet;

  • d.

    de ambtenaar aan wie op basis van artikel 94a, derde lid, gedeeltelijk ontslag is verleend.

Artikel

21g

Onze Minister kan voor de uitvoering van de artikelen 21c tot en met 21e nadere regels vaststellen.

Artikel

21h

Artikel

21i

Onze Minister stelt voor de uitvoering van artikel 21h, eerste lid, nadere regels vast.

Hoofdstuk

V

Vakantie en verlof

§

1

Vakantie

Artikel

22

De aanspraak op vakantie

Artikel

23

Het opnemen van vakantie

Artikel

24

Ontslag en vakantie

Artikel

25

Overige bepalingen

Ingeval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17 dan wel artikel 18a van het BBRA 1984 is - met betrekking tot de vaststelling van dat bezoldigingsdeel tijdens vakantie - van artikel 17 lid 3, respectievelijk lid 4, van overeenkomstige toepassing.

Artikel

25a

Vervallen

Artikel

26

Onze Minister is bevoegd nadere en zonodig afwijkende regels vast te stellen.

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Artikel

30

Vervallen

Artikel

30a

Vervallen

Artikel

30b

Vervallen

Artikel

30c

Vervallen

Artikel

30d

Vervallen

Artikel

30e

Vervallen

Artikel

31

Vervallen

§

2

Verlof

Artikel

32

Verlof bij militaire- en soortgelijke dienst alsmede in geval van ziekte

Onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken III en VI, geniet verlof:

  • a.

    de ambtenaar, die als militair dan wel op grond van een verbintenis als vrijwilliger in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a of b van de Rechtstoestandregeling reservepolitie (Stb. 1964, 473) of van een overeenkomstige verbintenis, als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van die regeling in werkelijke dienst is;

  • b.

    de ambtenaar, die zich bevindt in een der omstandigheden, genoemd in artikel 20b;

  • c.

    de ambtenaar, die uit hoofde van ziekte of ongeval verhinderd is dienst te verrichten.

Artikel

32a

Verlof bij sluiting van de Rijksdienst op daartoe aangewezen dagen

Artikel

32b

Buitengewoon verlof van korte duur

Artikel

33

Kiesrecht en wettelijke verplichting

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a.

    voor de uitoefening van kiesrecht;

  • b.

    voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is.

Artikel

33a

Vergaderingen van en werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges

Artikel

33b

Vergaderingen van statutaire organen van ambtenarenorganisaties, kaderactiviteiten, cursussen en commissies van georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

Artikel

33c

Verhuizing

Artikel

33d

Familie-omstandigheden

Artikel

33e

Aanvullende bevoegdheid tot het verlenen van buitengewoon verlof

Artikel

33f

Aanvragen van buitengewoon verlof

Artikel

33fa

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Artikel

33fb

Artikel

33g

Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

Artikel

33h

Artikel

33i

Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel

34

Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel

34a

Buitengewoon verlof uitsluitend in het persoonlijk belang

Vervallen

Artikel

34b

Buitengewoon verlof mede in het algemeen belang

Vervallen

Artikel

34c

Buitengewoon verlof voor bezoldigde bestuurders van ambtenarenorganisaties

Vervallen

Artikel

34d

Buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang

Vervallen

Artikel

34e

Ontslag bij niet hervatten van de werkzaamheden na afloop van buitengewoon verlof van lange duur

Artikel

34g

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt regels ten aanzien van verlofsparen.

Hoofdstuk

VI

Bedrijfsgeneeskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

§

1

Definities en bevoegdheden

Artikel

35

Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a)

    arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO;

  • b)

    Arbo-dienst: een deskundige dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

  • c)

    beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • d)

    dienstongeval: een ongeval, welke in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • e)

    gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO;

  • f)

    herplaatsen: het opdragen van een andere betrekking op grond van artikel 57a;

  • g)

    herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • h)

    invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het Pensioenreglement van de Stichting ABP;

  • i)

    medisch advies: een advies van de Arbo-dienst dat ten aanzien van de ambtenaar is uitgebracht na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 36a van dit reglement;

  • j)

    gewezen ambtenaar: een ambtenaar aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;

  • k)

    LISV: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

  • l)

    passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de ZW;

  • m)

    Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • n)

    Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

  • o.

    Osv 1997: de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

  • p.

    WW-uitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • q.

    bovenwettelijke WW-uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk;

  • r)

    WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • s)

    WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

  • t)

    ZW: de Ziektewet;

  • u)

    ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de ZW.

  • v)

    zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de ZW.

Artikel

35a

Bevoegdheden

Indien de bepalingen in dit hoofdstuk worden toegepast op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman en de Raad van State, dient voor Onze Minister telkens respectievelijk te worden gelezen het college van de Algemene Rekenkamer, de voorzitter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet der Koningin, de kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman of de vice-president van de Raad van State.

§

2

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en het medisch advies

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding

Artikel

36

Verzuimbegeleiding en arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de ambtenaar

Artikel

36a

Medisch advies

Artikel

36b

Artikel

36c

Commissie van artsen

Vervallen

§

3

Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

Aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging, een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering of een aanvullende uitkering

Artikel

37

Aanspraak van de ambtenaar

Artikel

38

Aanspraak van de gewezen ambtenaar

Artikel

39

Aanspraak van de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het Pensioenreglement

Artikel

39a

Vervallen

Geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel

40

Geen aanspraak

Artikel

40a

Vervallen

Begin en einde van de tijdvakken van 52 en 26 weken

Artikel

41

Artikel

41a

Vervallen

Einde van de doorbetaling bezoldiging/arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel

42

Einde van de uitkering

§

4

Verplichtingen en sancties

Artikel

43

Verplichtingen en sancties gedurende het tijdvak van 52 weken

Artikel

44

Verplichtingen en sancties na het tijdvak van 52 weken

§

5

Bijzondere situaties

Samenloop met andere inkomsten

Artikel

45

Bevalling

Artikel

46

Bevalling na ontslag

Tegemoetkomingen in bijzondere gevallen

Artikel

47

Tegemoetkoming in noodzakelijk gemaakte ziektekosten

Artikel

48

Vergoeding van ziektekosten bij dienstongeval en beroepsziekte

§

6

Overige bepalingen

Artikel

48a

Aanpassing bedrag / begrip bezoldiging

Artikel

48b

Aanpassing bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering

Hoofdstuk

VII

Rechten en verplichtingen bij reorganisaties

Procedure rond reorganisaties

Artikel

49a

Werkingssfeer

Artikel

49b

Bevoegdheden

Artikel

49c

Indien de bepalingen in dit hoofdstuk worden toegepast op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale Ombudsman en de Raad van State, dient voor Onze Minister telkens te worden gelezen het College van de Algemene Rekenkamer, de Voorziter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet der Koningin, de Kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale Ombudsman of de Vice-President van de Raad van State.

Artikel

49ca

Het aanwijzen van herplaatsingskandidaten

Artikel

49d

De ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, wier functie in verband met een reorganisatie is opgeheven, worden aangewezen als te herplaatsen ambtenaar, hierna te noemen: herplaatsingskandidaat.

Artikel

49e

Artikel

49f

De ambtenaar wordt omtrent zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Wederzijdse rechten en verplichtingen

- de verplichting om de ambtenaar een passende functie aan te bieden

Artikel

49g

- passende functie

Artikel

49h

- plaatsing in een functie

Artikel

49i

Onze Minister kan de naar zijn oordeel meest geschikte herplaatsingskandidaat, voor wie de functie als passend wordt aangemerkt, herplaatsen in die functie.

- de verplichting van de herplaatsingskandidaat om mee te zoeken naar een passende functie en een passende functie te aanvaarden

Artikel

49j

- Om-, her- en bijscholing

Artikel

49k

De herplaatsingskandidaat die slechts in een voor hem passende functie kan worden herplaatst na om-, her- of bijscholing kan hiertoe worden verplicht, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Artikel 59, tweede lid, eerste volzin, derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

- Sanctie

Artikel

49l

- Financiële tegemoetkomingen

Artikel

49m

Woon-werkverkeer

Financiële voorziening bij herplaatsing over grote afstand

Artikel

49n

Stimuleringspremie

Artikel

49o

Onze Minister kan de herplaatsingskandidaat een premie in het vooruitzicht stellen ter grootte van maximaal drie maandsalarissen indien aan hem binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend.

Salarissuppletie

Artikel

49p

Anticiperen op een reorganisatie

Artikel

49q

Onze Minister kan de artikelen 49j, tweede lid, 49k, 49m, 49n en 49p toepassen op de ambtenaar wiens functie binnen afzienbare tijd wordt opgeheven of die als overtollig zal worden aangemerkt.

Hoofdstuk

VIIa

Overige rechten en verplichtingen van den ambtenaar

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Ter zake van niet-naleving van bepalingen, welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht den ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordeelen onthouden of nadeelen toegebracht.

Artikel

53

Vervallen

Artikel

54

Indien de ambtenaar verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zoo tijdig mogelijk mededeeling te doen, ten einde vertraging of hinder in den dienst zooveel doenlijk te voorkomen.

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

57a

Artikel

57b

Artikel

58

Artikel

58a

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Vervallen

Artikel

63a

Artikel

64

Artikel

65

De ambtenaar is verplicht de dienstkleding en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit door Onze Minister voorgeschreven is.

Artikel

66

Artikel

66a

Vervallen

Artikel

67

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels stellen ten aanzien van telewerken. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

  • a.

    de inrichting van de telewerkplek;

  • b.

    de beschikbaarstelling door het bevoegd gezag van apparatuur;

  • c.

    de wijze waarop de werkcontacten tussen de ambtenaar en zijn dienstonderdeel zullen plaatsvinden;

  • d.

    de wijze waarop wordt voorzien in een vergoeding van de door de ambtenaar gemaakte kosten;

  • e.

    de wijze waarop het overleg met de vertegenwoordigers van het personeel wordt gevoerd.

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

71a

Artikel

72

Verplichting tot zekerheidsstelling wordt den ambtenaar niet opgelegd.

Artikel

73

Artikel

74

Vervallen

Artikel

75

Vervallen

Artikel

76

Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft en hiervan aan het hoofd van dienst heeft kennis gegeven, behoort gelegenheid te worden gegeven haar kind te zoogen.

Artikel

77

Artikel

78

Het is den ambtenaar verboden gedurende den werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken, bij zich te hebben of in de dienstlokalen te bewaren.

Artikel

79

Hoofdstuk

VIII

Disciplinaire straffen

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

82a

De ambtenaar kan niet gestraft worden wegens overtreding van artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren.

Artikel

83

De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onverwijlde terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.

Artikel

84

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

Hoofdstuk

IX

De instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

Artikel

87

Vervallen

Artikel

88

Vervallen

Artikel

89

Vervallen

Hoofdstuk

X

Schorsing en ontslag

Artikel

90

De ambtenaar is van rechtswege in zijn ambt geschorst, wanneer hij krachtens wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de krankzinnigenwet, genomen in het belang van de volksgezondheid.

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

93

Ontslag wordt gegeven door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het desbetreffende ambt. De voordracht voor het ontslag van de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, geschiedt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De voordracht voor het ontslag van de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder b of c, geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel

94

Artikel

94a

Artikel

95

Reorganisatie-ontslag

Artikel

96

Artikel

96a

Artikel

96b

Artikel

96c

Aan de ambtenaar die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt wordt, met ingang van de dag van het aanvaarden van deze betrekking, eervol ontslag verleend.

Artikel

97

Artikel

97a

Vervallen

Artikel

97b

Artikel

98

Artikel

98a

Indien aan de ambtenaar gedurende de tijd, dat hij recht heeft op wachtgeld, daaronder mede begrepen herplaatsingswachtgeld of een uitkering krachtens de Uitkeringsregeling 1966, een voor hem passend geachte betrekking is aangeboden en die betrekking binnen een periode van uiterlijk één jaar, nadat hij haar is gaan vervullen, niet passend voor hem blijkt te zijn, kan hem binnen die periode op zijn aanvraag eervol ontslag uit die betrekking worden verleend, welk ontslag ten aanzien van zijn aanspraken op een wachtgeld of uitkering als evenbedoeld, wordt geacht niet door eigen toedoen te zijn verleend.

Artikel

99

Artikel

100

Vervallen

Artikel

100a

Artikel

101

Vervallen

Artikel

102

Artikel

102a

Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden op grond van de artikelen 38 en 46 in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 102 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering op grond van artikel 35 Ziektewet, artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de artikelen 6 en 11 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen, indien deze uitkeringen worden uitgekeerd. Alleen uitkeringen die voortvloeien uit de dienstbetrekking bij Onze Minister worden in mindering gebracht.

Artikel

102b

Artikel

103

Artikel

104

Indien door de ambtenaar voor het gebruik der ambts- of dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd, gedurende welke zij het gebruik dier woning behouden.

Artikel

104a

Hoofdstuk

XI

Het overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren

§

1

Het overleg met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Artikel

107a

De centrales van verenigingen van ambtenaren, die van de in artikel 106, eerste lid, vermelde bevoegdheid hebben gebruik gemaakt, doen aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken mededeling van haar statuten en huishoudelijke reglementen en van de daarin aangebrachte wijzigingen, zomede van de statuten en van de daarin aangebrachte wijzigingen van de bij haar aangesloten verenigingen van ambtenaren.

Zij stellen Onze genoemde Minister voorts jaarlijks in kennis van het totale ledental van de bij elk der centrales aangesloten verenigingen.

Artikel

108

Artikel

108a*

Artikel

109

Onze Minister van Binnenlandse Zaken verleent zijn bemiddeling om aan de Sectorcommissie een lokaliteit in een Rijksgebouw ter beschikking te stellen, indien deze Sectorcommissie daartoe een verzoek doet ten behoeve van een door haar te houden vergadering.

Artikel

110

Artikel

110a

Artikel

110b

Artikel

110c

De artikelen 110d tot en met 110h zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 105 voorzover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, betreffen.

Artikel

110d

Indien de voorzitter dan wel een of meer van de centrales, in het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen 3 dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel

110e

Artikel

110f

Artikel

110g

Artikel

110h

Artikel

110i

Artikel

110j

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel

110k

De uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel

110l

Artikel

111

Indien over een aangelegenheid in afwijking van het standpunt van de Sectorcommissie wordt beslist, brengt Onze Minister van Binnenlandse Zaken de redenen dier afwijking zo spoedig mogelijk ter kennis van de Sectorcommissie.

Artikel

112

Van het in de vergaderingen van het overleg en de werkgroepen behandelde maakt de secretaris notulen. Bovendien wordt een verslag opgemaakt, bevattende een beknopte samenvatting van het verhandelde, voor zover dat voor openbaarmaking geschikt kan worden geacht.

Na overleg met de Sectorcommissie onderscheidenlijk de door deze in de betrokken werkgroep aangewezen leden, kan de voorzitter ten aanzien van het in vorenbedoelde vergaderingen verhandelde, geheimhouding opleggen. De plicht tot geheimhouding geldt niet, indien en voor zover de leden van de Sectorcommissie dan wel de door haar in de betrokken werkgroep aangewezen leden in bespreking treden met de door hen vertegenwoordigde centrales of de daarbij aangesloten verenigingen.

§

2

Het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren

Artikel

113

Artikel

114

Artikel

114a

Vervallen

Artikel

115

In geval van een geschil omtrent een voorgenomen besluit tot invoering of wijziging van regels met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren waarover overleg met de centrales moet worden gevoerd, zijn de artikelen 110b en 110d tot en met 110k van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Advies- en Arbitragecommissie, genoemd in artikel 110g, voor de behandeling van het geschil wordt uitgebreid met twee bijzondere leden die worden benoemd door Onze Minister. Van deze leden wordt één lid benoemd op voordracht van de tot het overleg toegelaten centrales. Niet benoembaar tot bijzonder lid zijn:

  • a.

    personen die ingevolge artikel 110g, vierde lid, zijn uitgesloten van het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap;

  • b.

    personen die namens de centrales aan het overleg deelnemen, dan wel wier deelname aan het overleg nog niet langer dan twee jaar is beëindigd.

Artikel

116

Onze Minister kan geheimhouding opleggen ten aanzien van hetgeen in het overleg is behandeld. De plicht tot geheimhouding geldt niet voor zover degenen die namens de centrales aan het overleg deelnemen in bespreking treden met de door hen vertegenwoordigde centrales of de daarbij aangesloten verenigingen.

Artikel

117

Onze Minister draagt er zorg voor dat de ambtenaar, die in het overleg optreedt of heeft opgetreden namens een centrale, en de ambtenaar, die lid is geweest van een bijzondere commissie, niet uit dien hoofde worden benadeeld in hun positie als ambtenaar.

Artikel

118

De artikelen 113 tot en met 117 zijn van overeenkomstige toepassing op de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman, met dien verstande dat voor Onze Minister telkens wordt gelezen respectievelijk de vice-president van de Raad van State, het College van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman.

Artikel

118a

Vervallen

Artikel

119

Vervallen

Artikel

119a

Vervallen

Artikel

119b

Vervallen

Artikel

119c

Vervallen

Artikel

120

Vervallen

Artikel

121

Vervallen

Artikel

122

Vervallen

Hoofdstuk

XIA

§

1

Artikel

123

De instelling van de dienstcommissie

Vervallen

Artikel

124

De samenstelling van de commissie

Vervallen

Artikel

124a

Vervallen

Artikel

124b

Vervallen

Artikel

124c

Vervallen

Artikel

124d

Vervallen

Artikel

124e

Vervallen

Artikel

124f

Vervallen

Artikel

125

De werkwijze van de commissie

Vervallen

Artikel

126

Vervallen

Artikel

126a

Vervallen

Artikel

126b

Vervallen

Artikel

126c

Vervallen

Artikel

126d

Vervallen

Artikel

126e

Vervallen

Artikel

126f

Vervallen

Artikel

127

Het overleg met de commissie

Vervallen

Artikel

127a

Vervallen

Artikel

127b

Vervallen

Artikel

127c

Vervallen

Artikel

127d

Vervallen

Artikel

127e

Vervallen

Artikel

127f

Vervallen

Artikel

127g

Vervallen

Artikel

127h

Vervallen

Artikel

128

Overige bevoegdheden van de commissie

Vervallen

Artikel

128a

Vervallen

Artikel

129

Het college van advies

Vervallen

Artikel

129a

Overige bepalingen

Vervallen

Artikel

129b

Vervallen

Hoofdstuk

XII

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

130

Met ingang van den dag van inwerkingtreding van dit besluit vervallen:

  • a.

    het Koninklijk besluit van 5 November 1851 (Staatsblad n°. 141);

  • b.

    het Koninklijk besluit van 24 Juli 1869 (Staatsblad n°. 142), zooals dit besluit sedert is gewijzigd;

  • c.

    Ons besluit van 20 December 1919 (Staatsblad n°. 819), zooals dit besluit sedert is gewijzigd;

  • d.

    Ons besluit van 14 Februari 1920 (Staatsblad n°. 76);

  • e.

    Ons besluit van 2 Mei 1921 (Staatsblad n°. 703), zooals dit besluit sedert is gewijzigd;

  • f.

    Ons besluit van 6 Mei 1922 (Staatsblad n°. 260), zooals dit besluit sedert is gewijzigd;

  • g.

    Ons besluit van 26 October 1923 (Staatsblad n°. 494), zooals dit besluit sedert is gewijzigd;

  • h.

    Ons besluit van 1 December 1923 (Staatsblad n°. 535), zooals dit besluit sedert is gewijzigd;

  • i.

    Ons besluit van 13 Maart 1924 (Staatsblad n°. 122);

  • j.

    Ons besluit van 8 December 1926, n°. 4, behoudens het bepaalde onder ten 3°. daarin;

  • k.

    Ons besluit van 14 Maart 1927 (Staatsblad n°. 53), zooals dit besluit sedert is gewijzigd.

Artikel

131

Op personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in het genot zijn van een wachtgeld, toegekend krachtens het Koninklijk besluit van 24 Juli 1869 (Staatsblad n°. 142), zooals dat besluit laatstelijk is gewijzigd, blijven de bepalingen van dat besluit van toepassing.

Artikel

132

Voor zover voor ambtenaren bij een dienstvak nadere regels ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen van dit besluit worden vereist, worden die regels door Ons, of in overeenstemming met Ons door Onze Minister, vastgesteld.

Artikel

132a

De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen in dit besluit gesteld met uitzondering van die, genoemd in de artikelen 10, tweede en derde lid, 36b, tweede en derde lid, alsmede in hoofdstuk XI.

Artikel

132b

Van de bevoegdheid tot het stellen van regels met een sterk technisch karakter krachtens dit besluit, anders dan krachtens de artikelen 4a, 9 en 10, kunnen Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Financiën en Onze Minister mandaat verlenen.

Artikel

133

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 September 1931.

Artikel

134

Dit besluit kan worden aangehaald als "Algemeen Rijksambtenarenreglement".

Onze Ministers, hoofden van departementen van algemeen bestuur, zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk, met de inhoudsopgave, in het Staatsblad geplaatst zal worden en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en de Algemeene Rekenkamer.

Het Loo
WILHELMINA.
De Minister van Justitie, J. DONNER.
De Minister van Justitie, J. DONNER.