Wet van 2 februari 1955, houdende nieuwe regeling van de organisatie en procedure van de Centrale Raad van Beroep en de raden van beroep

Beroepswet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatie en procedure van de Centrale Raad van Beroep en de raden van beroep opnieuw te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel

I

De Centrale Raad van Beroep

Artikel

1

Er is een Centrale Raad van Beroep, gevestigd te Utrecht.

Artikel

2

Artikel

3

Het bij en krachtens de afdelingen 1, 2 en 6 van hoofdstuk 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalde is, met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 20 en 21, van overeenkomstige toepassing op de Centrale Raad van Beroep, met dien verstande dat:

  • a.

    het bestuur bestaat uit een voorzitter, een niet-rechterlijk lid en ten hoogste vier andere leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met c;

  • b.

    de voorzitter onderscheidenlijk de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, in verband met het verrichten van de werkzaamheden als voorzitter onderscheidenlijk lid van het bestuur een toelage ontvangen op het salaris dat zij overeenkomstig de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren genieten, waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van voorzitter onderscheidenlijk lid van het bestuur vast te stellen salarishoogte;

  • c.

    bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de onkostenvergoeding van de voorzitter en de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, en de bezoldiging van het niet-rechterlijk lid;

  • d.

    een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien hij als lid met rechtspraak belast wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst;

  • e.

    een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, op eigen verzoek wordt ontslagen;

  • f.

    de voorzitter en de andere leden, niet zijnde niet-rechterlijk lid, tevens staatsraad in buitengewone dienst kunnen zijn;

  • g.

    het bestuur bevoegd is organisatorische eenheden in te stellen die belast worden met het behandelen en beslissen van de soorten zaken die door het bestuur aan die eenheden worden opgedragen.

Artikel

4

Artikel

5

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van de Centrale Raad van Beroep.

Artikel

6

De rechtbanken en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de president van de Centrale Raad van Beroep voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Titel

II

Beroep en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep

Hoofdstuk

I

Beroep

Artikel

17

Hoofdstuk

II

Hoger beroep

Artikel

18

Artikel

19

De werking van een uitspraak met betrekking tot een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in onderdeel C, onder 1 tot en met 24, van de bijlage die bij deze wet behoort, wordt opgeschort, totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist.

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

21a

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

In de gevallen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, kan de Centrale Raad van Beroep de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien zij naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel

28

Indien de Centrale Raad van Beroep van oordeel is dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan hij de onbevoegdheid voor gedekt verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Titel

III

Slotbepaling

Artikel

28a

Bij een wijziging van de bijlage die bij deze wet behoort, blijft de bijlage zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van toepassing ten aanzien van:

  • a.

    de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak die voor dat tijdstip is gedaan;

  • b.

    de in artikel 19 bedoelde gevolgen van dat hoger beroep;

  • c.

    de hoogte van het griffierecht bij hoger beroep tegen een uitspraak inzake een besluit als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, dat voor dat tijdstip is bekendgemaakt.

Artikel

29

Deze wet wordt aangehaald als: Beroepswet.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken, A. A. VAN RHIJN.
De Minister van Binnenlandse Zaken, BEEL.
De Minister van Oorlog en van Marine, C. STAF.
De Minister van Maatschappelijk Werk, F. J. VAN THIEL.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.

Bijlage

bij de Beroepswet

A

B

  • 1.

    Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië.

  • 2.

    Wet van 21 december 1951 (Stb. 592), houdende een onderstandsregeling ingevolge artikel 2 Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië.

  • 3.

    Garantiewet Militairen KNIL.

  • 4.

    Wet van 23 april 1952 (Stb. 219), houdende een minimumwachtgeldregeling ingevolge artikel 3 van de Garantiewet.

  • 5.

    Wet Pensioenvoorzieningen KNIL.

  • 6.

    Toeslagwet-1954 Indonesische uitkeringen.

  • 7.

    Toeslagwet Indonesische pensioenen.

  • 8.

    Beperkingswet Nederlandse toeslagen op Indonesische pensioenen.

  • 9.

    Samenloopregeling Indonesische pensioenen.

  • 10.

    Wet van 18 januari 1956 (Stb. 40), houdende goedkeuring van de op 11 augustus 1954 te 's-Gravenhage gesloten overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake overdracht door Indonesië aan Nederland van vorderingen op Nederlanders.

  • 11.

    Uitvoering van artikel 16 van het Vredesverdrag met Japan (Trb. 1951, 134), voor wat betreft de uitkeringen aan ex-krijgsgevangenen.

  • 12.

    Uitvoering van het Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake de regeling van het vraagstuk betreffende zekere soorten particuliere vorderingen van Nederlandse onderdanen, met notawisseling.

  • 13.

    De verdeling tussen belanghebbenden van het Nederlandse aandeel in de opbrengst van de Birma-spoorweg.

  • 14.

    Ordonnantie houdende voorzieningen met betrekking tot een voorlopige uitkering ter rehabilitatie van bepaalde groepen oorlogsslachtoffers.

  • 15.

    Ordonnantie tot vaststelling van de regelingen met betrekking tot definitieve uitkeringen ter rehabilitatie van bepaalde groepen van oorlogsslachtoffers, en artikel 17 van Regeling C behorende bij die ordonnantie.

  • 16.

    Uitvoering van de regels neergelegd in de regeringsnota inzake het Rapport van de Commissie achterstallige Betalingen (Tweede Kamer, zitting 1952-1953, 3107, nr. 1), en de daarop gevolgde stukken en handelingen, alsmede uitvoering van de regels neergelegd in de door de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën, op advies van de Commissie van Bijstand voor de rehabilitatie van Indische oorlogsslachtoffers, vastgestelde of alsnog vast te stellen richtlijnen.

  • 17.

    Wet van 2 juli 1980 (Stb. 385), houdende regelen omtrent een eenmalige uitkering aan bepaalde Molukse gewezen KNIL-militairen en hun weduwen ter zake van over de periode 1 mei 1956 tot 1 januari 1964 gederfd pensioen.

  • 18.

    Uitkeringswet Indische geïnterneerden.

  • 19.

    Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen.

C