Gegevens worden desgevraagd uit een politieregister verstrekt, voorzover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, aan
-
a.
de personen, anders dan die bedoeld in artikel 14, onder a, van de wet, die bij de politie, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of bij de Koninklijke marechaussee werkzaam zijn ten dienste van de uitvoering van de politietaak, voor zover zij daartoe door de desbetreffende beheerder schriftelijk zijn geautoriseerd;
-
b.
De commissie, bedoeld in artikel 8 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven;
-
c.
de Directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen voor zover dit noodzakelijk is met het oog op het onderzoek, bedoeld in de artikelen 101 en 142 van het Reglement rijbewijzen, en het betreft overtreding van artikel 6 of artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
-
d.
medewerkers van een stichting als bedoeld in artikel 1 onder f, van de Wet op de jeugdzorg, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van één van de taken als omschreven in artikel 5, eerste lid, en artikel 10, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van die wet.
-
e.
personen, belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover het betreft gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van personen;
-
f.
personen die de beheerder heeft benoemd in een commissie van toezicht, voor zover zij de beheerder bijstaan bij het toezicht op het beheer en het gebruik van politieregisters;
-
g.
de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en functionarissen van de Dienst Justitiële inrichtingen van het ministerie van Justitie, voor zover zij deze behoeven:
-
1.
voor het nemen van beslissingen over hetzij de aanstelling of het ontslag van personeel;
-
2.
voor het nemen van beslissingen over de toelating tot de inrichting van personen, die niet worden ingesloten in de inrichting;
-
3.
voor het nemen van beslissingen over het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof;
-
4.
voor het nemen van beslissingen over de erkenning van een penitentiair programma, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet of een scholings- of trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
-
5.
voor het treffen van maatregelen met het oog op de ongestoorde tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel met betrekking tot ingesloten personen.
-
h.
Onze Minister van Justitie, voor zover dit in het kader van de benoeming, de herbenoeming of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de inrichtingen, genoemd onder g, noodzakelijk is teneinde na te gaan of er bezwaren bestaan tegen de benoeming van betrokkene;
-
i.
personen die optreden namens een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid op ideële grondslag die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden in het bijzonder de belangen van slachtoffers van strafbare feiten of van verkeersongevallen behartigt, voor zover de gegevens betrekking hebben op deze slachtoffers en die rechtspersoon tot het ontvangen van dergelijke gegevens is gemachtigd door de Minister van Justitie, het College bescherming persoonsgegevens gehoord;
-
j.
het bestuur van de Stichting Processen Verbaal, voor zover het betreft gegevens inzake aanrijdingen of aanvaringen;
-
k.
personen en instanties met een publieke taak belast, voor zover het betreft gegevens die op hun verzoek met het oog op de signalering van personen zijn opgenomen;
-
l.
Onze Minister van Justitie, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op:
-
m.
de Divisie Vorderingen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, voor zover zij deze behoeft in verband met de haar bij de artikelen 130 tot en met 134a van de Wegenverkeerswet 1994 opgedragen taak;
-
n.
de Directeur van de Dienst Wegverkeer, voor zover hij deze behoeft in verband met de uitvoering van de taken van de Dienst Wegverkeer;
-
o.
medewerkers van Halt-bureaus, voor zover deze bureaus op grond van artikel 48g, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies zijn aangewezen door Onze Minister van Justitie en het gegevens betreft die voor de alternatieve afdoening van strafbare feiten, gepleegd door minderjarigen, noodzakelijk zijn.
-
p.
Onze Minister van Justitie, voor zover dit in het kader van de beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van artikel 9, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, noodzakelijk is teneinde na te gaan of tegen de betrokkene een uitleveringsverzoek is gedaan;
-
q.
de burgemeester, voor zover dit in het kader van de beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap, noodzakelijk is;
-
r.
de burgemeester en de commissaris van de Koning, voor zover dit in het kader van hun adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau noodzakelijk is;
-
s.
ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet bodembescherming en de Meststoffenwet, voor zover het gegevens over overtredingen van deze wetten betreft en zij deze behoeven voor de goede uitoefening hun toezichthoudende bevoegdheden;
-
t.
medewerkers van de raad voor de kinderbescherming, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van één van de bij wet aan de raad opgedragen taken.
-
u.
het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Besluit algemene rechtspositie politie en het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, voorzover zij deze behoeven voor het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, en artikel 8b, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4a, eerste lid, en artikel 4b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, of voor het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid ten aanzien van personen die anderszins werkzaamheden verrichten voor een politiekorps, de Organisatie Informatie- en Communicatietechnologie OOV, het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum of de Rijksrecherche en waarvoor die gezagsinstanties justitiële gegevens als bedoeld in artikel 23 van het Besluit justitiële gegevens vragen;
-
v.
Onze Minister van Justitie ten behoeve van het verwerken van deze gegevens in het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit;
-
w.
korpschefs van een regionaal politiekorps voor zover dit noodzakelijk is ter uitvoering van artikel 3.3.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit;
-
x.
de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid;
-
y.
ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet voor zover het gegevens over overtredingen van deze wetten betreft en zij deze behoeven voor een goede uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden;
-
z.
het college van burgemeester en wethouders, indien aan het college bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld in de gemeentelijke verordening inzake het escortbedrijf, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit BIBOB, voorzover het gegevens betreft die het college behoeft voor een goede uitoefening van die toezichthoudende bevoegdheden;
-
aa.
Onze Ministers, voorzover het betreft gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dreigings- en risico-evaluaties en het vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen door de evaluatiedriehoek, met het oog op het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten.
-
bb.
personen, werkzaam bij de door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen dienst, als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, voorzover het betreft gegevens met betrekking tot het proces-verbaal en de kennisgeving van inbeslagneming, voorzover zij deze behoeven voor een goede toepassing van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
-
cc.
de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaren, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen, voorzover zij deze behoeven voor de inschatting van de veiligheidsrisico’s met betrekking tot de uitoefening van vorenbedoeld toezicht.
-
dd.
medewerkers van het Waarborgfonds Motorverkeer, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, voorzover het betreft gegevens omtrent de personalia en de verblijfplaats van benadeelden en zij deze gegevens behoeven voor de hulp aan benadeelden ten behoeve van het geldend maken van een recht op schadevergoeding, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van die Wet.
-
ee.
ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die zijn belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, de Rijkswet op het Nederlanderschap of een verdrag dan wel een voor Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 112 van de Vreemdelingenwet 2000, voorzover zij deze behoeven voor het nemen van beslissingen omtrent de toegang, het verblijf of de ongewenstverklaring van personen.