Regeling van 7 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1411, houdende regels inzake preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s)

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (titel 4, hoofdstuk 1, paragraaf 1);
Gelet op:
– verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEG L 325);
– verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopatieën (PbEG L 147);
– richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Unie en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 325);
– richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van richtlijn nr. 85/511/EEG en van de beschikkingen nr. 89/531/EEG en nr. 91/665/EEG, en tot wijziging van richtlijn nr. 92/46/EEG (PbEG L 306);
– richtlijn nr. 2001/89/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316);
– richtlijn nr. 95/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen ter bestrijding van bepaalde ziekten van tweekleppige weekdieren (PbEG L 332);
– richtlijn nr. 93/53/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PbEG L 175);
– richtlijn nr. 92/35/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardepest (PbEG L 157);
– richtlijn nr. 92/40/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (PbEG L 167);
– richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260);
– richtlijn nr. 92/119/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van vesiculaire varkensziekte (PbEG 1993 L 62);
– richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);
– richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);
– richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);
– richtlijn nr. 90/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303);
– richtlijn nr. 82/894/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (PbEG L 378);
– richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma’s voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG 1978 L 15);
– richtlijn nr. 64/432/EEG van inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 97/12/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1997 (PbEG L 109);
– beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PbEG L 224);
– beschikking nr. 2003/100/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma’s ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (PbEG L 041);

Besluit:

Titel

1

Algemeen

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Besmettelijke dierziekten

§

1

Aanwijzing besmettelijke dierziekten

Artikel

2

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij vee worden aangewezen:

  • a.

    runderpest;

  • b.

    mond- en klauwzeer;

  • c.

    klassieke varkenspest;

  • d.

    Afrikaanse varkenspest;

  • e.

    rabies;

  • f.

    dourine;

  • g.

    kwade droes;

  • h.

    virale paardenencefalomyelitiden;

  • i.

    infectieuze anemie;

  • j.

    miltvuur;

  • k.

    Afrikaanse paardepest;

  • l.

    vesiculaire stomatitis;

  • m.

    trichinellose;

  • n.

    brucellose;

  • o.

    endemische leukose bij runderen;

  • p.

    tuberculose ten gevolge van M. bovis;

  • q.

    tuberculose ten gevolge van M. tuberculosis;

  • r.

    bovine spongiforme encefalopathie, scrapie en andere overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • s.

    besmettelijke bovine pleuropneumonie;

  • t.

    Teschener-ziekte (besmettelijke varkensverlamming);

  • u.

    vesiculaire varkensziekte;

  • v.

    ziekte van Aujeszky;

  • w.

    blue tongue;

  • x.

    pest van de kleine herkauwer;

  • y.

    Rift Valley koorts;

  • z.

    schape- en geitepokken;

  • aa.

    nodulaire dermatose (lumpy skin disease);

  • ab.

    enzoötische hemorraghische ziekte bij herten.

Artikel

3

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij pluimvee worden aangewezen:

  • a.

    vogelpest (Aviaire Influenza);

  • b.

    pseudo-vogelpest (Newcastle Disease).

Artikel

4

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij bijen worden aangewezen:

  • a.

    Amerikaans vuilbroed;

  • b.

    kleine bijenkastkever (Aethina tumida);

  • c.

    Tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp).

Artikel

5

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij nertsen worden aangewezen:

  • a.

    rabies;

  • b.

    ziekte van Aujeszky;

  • c.

    overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • d.

    brucellose;

  • e.

    tuberculose;

  • f.

    miltvuur;

Artikel

6

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij zoogdieren niet zijnde vee en nertsen worden aangewezen:

  • a.

    rabies;

  • b.

    mond- en klauwzeer;

  • c.

    vesiculaire stomatitis;

  • d.

    ziekte van Aujeszky;

  • e.

    overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • f.

    brucellose;

  • g.

    tuberculose;

  • h.

    hemorragische koortsen, Ebola en Marburg, veroorzaakt door virussen van de familie Filoviridae;

  • i.

    simian immunodeficiency virusinfecties;

  • j.

    tularaemie;

  • k.

    miltvuur;

  • l.

    apenpokken.

Artikel

7

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij andere vogels dan pluimvee worden aangewezen:

  • a.

    psittacose;

  • b.

    pseudo-vogelpest (Newcastle Disease);

  • c.

    vogelpest (Aviaire Influenza).

Artikel

8

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij beenvissen worden aangewezen:

  • a.

    infectieuze zalmanemie;

  • b.

    infectieuze hematopoïetische necrose;

  • c.

    virale hemorragische septikemie.

Artikel

9

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij tweekleppigen worden aangewezen:

  • a.

    bonamiosis veroorzaakt door Bonamia ostreae, Bonamia exitiosus of Mikrocytos roughleyi;

  • b.

    marteiliosis veroorzaakt door Marteilia refringens of door Marteilia sidneyi;

  • c.

    haplosporidiosis veroorzaakt door Haplosporidium nelsoni of door Haplosporidium costale;

  • d.

    perkinosis veroorzaakt door Perkinsus marinus, Perkinsus olseni of Perkinsus atlanticus;

  • e.

    microcytosis veroorzaakt door Mikrocytos mackini;

  • f.

    verwelkingssyndroom bij zeeoren veroorzaakt door Candidatus Xenohaliotis californiensis.

§

2

Verplichting tot kennisgeving door de dierenarts

Artikel

10

Als andere besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 100 van de wet worden aangewezen:

  • a.

    salmonellose;

  • b.

    campylobacteriose;

  • c.

    listeriose;

  • d.

    toxoplasmose;

  • e.

    echinococcose;

  • f.

    yersiniose;

  • g.

    leptospirose ten gevolge van Leptospira hardjo;

  • h.

    zwoegerziekte.

Artikel

11

§

3

Vrijstellingen

Artikel

12

Artikel

13

§

4

De termijnen, bedoeld in de artikelen 3, laatste onderdeel oo, en 5, eerste lid, laatste onderdeel mm, van het Besluit verdachte dieren

Artikel

14

De termijn, bedoeld in artikel 3, laatste onderdeel oo, van het Besluit verdachte dieren is:

  • a.

    bij TSE’s bij schapen en geiten 20 jaar;

  • b.

    bij bonamiosis veroorzaakt door Bonamia exitiosus of Mikrocytos roughleyi 3 maanden;

  • c.

    bij perkinosis veroorzaakt door Perkinsus atlanticus 3 maanden;

  • d.

    bij het verwelkingssyndroom bij zeeoren veroorzaakt door Candidatus Xenohaliotis californiensis 8 maanden.

Artikel

15

De termijn, bedoeld in artikel 5, eerste lid, laatste onderdeel mm, van het Besluit verdachte dieren is:

  • a.

    bij TSE’s bij schapen en geiten 4 maanden;

  • b.

    bij bonamiosis veroorzaakt door Bonamia exitiosus of Mikrocytos roughleyi 3 maanden;

  • c.

    bij perkinosis veroorzaakt door Perkinsus atlanticus 3 maanden;

  • d.

    bij het verwelkingssyndroom bij zeeoren veroorzaakt door Candidatus Xenohaliotis californiensis 8 maanden.

Titel

2

Preventie besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk

1

Verzamelen van dieren

§

1

Onderlinge bedrijfscontacten

Artikel

16

Artikel

17

§

2

Verzamelen van varkens

Artikel

19

Het verzamelen van varkens is verboden.

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

23

Artikel

24

De erkenning, bedoeld in artikel 21, wordt ingetrokken indien het varkensverzamelcentrum niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 22 of 23.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

28

§

3

Verzamelen van runderen

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Indien het runderverzamelcentrum naar het oordeel van de minister niet voldoet aan de voor de aanvoer van weiderunderen op een vetweiderijbedrijf opgestelde voorwaarden, bedoeld in artikel 31 en in bijlage 3, kan de minister besluiten dat op het runderverzamelcentrum niet langer weiderunderen mogen worden verzameld.

Artikel

38

§

4

Verzamelen van schapen en geiten

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Een overeenkomstig artikel 40 erkend schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk geitenverzamelcentrum voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

    op het schapenverzamelcentrum zijn tegelijk met de schapen geen andere dieren aanwezig;

  • b.

    op het geitenverzamelcentrum zijn tegelijk met de geiten geen andere dieren aanwezig;

  • c.

    gedurende een blokperiode worden uitsluitend schapen, onderscheidenlijk geiten, verzameld met eenzelfde gezondheidsstatus;

  • d.

    de aanbieder vergewist zich ervan dat ten aanzien van de aangevoerde schapen, onderscheidenlijk geiten, de krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren gestelde regels in acht zijn genomen;

  • e.

    de aanbieder draagt er zorg voor dat de aangevoerde schapen, onderscheidenlijk geiten, terstond na aanvoer op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk geitenverzamelcentrum, worden gemerkt overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003.

  • f.

    aan het einde van de blokperiode wordt het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, ontvolkt;

  • g.

    onmiddellijk na iedere ontvolking wordt het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, gereinigd en ontsmet volgens een door de minister goedgekeurd protocol met ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. De aanbieder toont ten genoegen van de keuringsdierenarts of de assistent aan dat voldaan is aan voornoemde reiniging en ontsmetting;

  • h.

    de aanbieder meldt de aanvang en het einde van elke blokperiode uiterlijk om 14.00 uur op de werkdag voorafgaande aan de blokperiode aan de VWA, en

  • i.

    de in- en uitgang van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, worden op dagen waarop aan- en afvoer van schapen, onderscheidenlijk geiten, heeft plaatsgevonden na beëindiging van de werkzaamheden gereinigd en ontsmet.

Artikel

42

Artikel

43

§

5

Verzamelen van pluimvee, loopvogels en postduiven

Artikel

44

Markten waarop pluimvee, loopvogels of postduiven worden verhandeld zijn in Nederland verboden, evenals het organiseren van wedvluchten van postduiven of het tijdelijk verzamelen op één plaats van pluimvee, loopvogels of postduiven die afkomstig zijn van verschillende plaatsen en vervolgens naar verschillende plaatsen binnen Nederland, niet zijnde slachterijen, worden weggevoerd.

Artikel

45

Artikel

46

§

6

Tentoonstellingen en keuringen

Artikel

47

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    organisator: organisator van een tentoonstelling of keuring;

  • b.

    plaats: plaats waar tentoonstelling of keuring wordt gehouden;

  • c.

    schapen of geiten: schapen of geiten, die individueel geregistreerd staan bij het Individuele Dier Registratiesysteem van de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

§

7

Tarieven controle verzamelcentra

Artikel

52

Voor de werkzaamheden is de aanbieder een vergoeding verschuldigd. Deze vergoeding bestaat uit een starttarief van € 35,92 indien op de dag waarop de werkzaamheden plaatsvinden, geen varkens of runderen anders dan in doorvoer buiten Nederland worden gebracht en een bedrag van

  • a.

    € 28,65 per kwartier dat aan de werkzaamheden door een keuringsdierenarts is besteed, en

  • b.

    € 17,03 per kwartier dat aan de werkzaamheden door een assistent is besteed.

Artikel

53

Indien certificaten worden afgegeven, is de aanbieder boven de vergoedingen, bedoeld in artikel 52, een vergoeding verschuldigd van € 2,15 per certificaat.

Artikel

54

Hoofdstuk

2

Hygiënevoorschriften

§

1

Hygiënevoorschriften in het kader van vervoer van evenhoevigen

Artikel

55

Artikel

57

Het is verboden een of meer evenhoevigen te vervoeren met een vervoermiddel waaruit uitwerpselen, strooisel of voeder kunnen lopen of vallen.

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

De voorziening, bedoeld in artikel 59, tweede lid, wordt uitsluitend gebruikt voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen voor evenhoevigen.

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

§

2

Voorschriften inzake reiniging en ontsmetting vervoermiddelen voor evenhoevigen

Artikel

64

Artikel

65

Het in artikel 64, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op het vervoer van een vervoermiddel over de openbare weg vanaf een slachtplaats met geringe capaciteit, waarvan de eigenaar of exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 59, vijfde lid, indien:

  • a.

    voldaan is aan artikel 61, derde lid, onder c, en

  • b.

    het vervoermiddel direct na lossing op de slachtplaats rechtstreeks, langs de kortste weg naar de in de vergunning aangewezen reinigings- en ontsmettingsplaats rijdt om aldaar gereinigd en ontsmet te worden.

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

De reiniging en ontsmetting, bedoeld in de artikelen 63, 64, 69 en 70 geschieden overeenkomstig de in bijlage 10 opgenomen voorschriften.

§

3

Administratieve voorschriften/registraties

Artikel

74

Artikel

75

Artikel 74 is van overeenkomstige toepassing op een vervoermiddel waarmee een of meer runderen of varkens zijn vervoerd, dat blijkens zijn kenteken in het buitenland thuishoort, waarbij geldt dat waar in dat artikel sprake is van de vermelding van gegevens in het door de minister verstrekte geschrift, de bedoelde gegevens ook op andere wijze mogen worden vastgelegd, voorzover dit geschiedt op een wijze die voor een ambtenaar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet, controleerbaar is.

Artikel

76

Artikel

77

De eigenaar of exploitant van een houderij van evenhoevigen, verzamelcentrum voor evenhoevigen, of slachtplaats, dan wel diens vertegenwoordiger, vermeldt in een op het bedrijf aanwezig register de datum van de aanwezigheid, het tijdstip van de laatste reiniging en ontsmetting, alsmede het kenteken en het nummer van het in artikel 74, vierde lid, onderdeel b, bedoelde goedkeuringsbewijs van elk vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen zijn of worden vervoerd, waarbij:

  • a.

    ingeval het vervoermiddel een Nederlands vervoermiddel is, het tijdstip van de laatste reiniging en ontsmetting van het betrokken vervoermiddel wordt overgenomen uit het geschrift, bedoeld in artikel 74, eerste lid;

  • b.

    ingeval het vervoermiddel een leeg vervoermiddel als bedoeld in artikel 69, eerste lid, is dat blijkens het kenteken in het buitenland thuishoort, het tijdstip van de laatste reiniging en ontsmetting wordt overgenomen uit de verklaring, bedoeld in artikel 76, tweede lid;

  • c.

    ingeval het vervoermiddel een geladen vervoermiddel als bedoeld in artikel 70, eerste lid, is dat blijkens het kenteken in het buitenland thuishoort, als datum van de laatste reiniging en ontsmetting wordt overgenomen de datum van afgifte van het certificaat, bedoeld in artikel 74, achtste lid.

Artikel

78

§

4

Hygiënevoorschriften varkenshouderijbedrijven

Artikel

79

§

5

Hygiënevoorschriften bij uitoefening beroep of bedrijf

Artikel

80

§

6

Overige bepalingen

Artikel

81

Titel

3

Monitoring

Hoofdstuk

1

Monitoring/controle dierziekten

§

1

Varkenspest

Artikel

82

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    dierziekten: de in bijlage 14 genoemde ziekten.

  • b.

    bedrijf: locatie van een landbouwbedrijf, waar, anders dan voor recreatieve of educatieve doeleinden, een of meer varkens worden gehouden dan wel een locatie die voor het zodanig houden is bestemd.

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

§

2

Aviaire Influenza

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

In het kader van het Monitoringsprogramma Aviaire Influenza 2003 nemen de personen die bedrijfsmatig kippen, kalkoenen en eenden houden, op instructie van de Gezondheidsdienst voor dieren, bloed af bij deze dieren, teneinde dat in laboratoria te laten onderzoeken op Aviaire Influenza.

Artikel

91

§

3

Newcastle Disease

Artikel

92

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

dieren: kippen en kalkoenen.

Artikel

93

Artikel

94

Titel

4

Zoönosen en TSE’s

Hoofdstuk

1

Zoönosen

§

1

Monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers bij dieren

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

98

Hoofdstuk

2

Tse’s

§

1

Het fokken van schapen

Artikel

99

Artikel

100

Artikel

101

Titel

5

Bestrijding besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk

1

Uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten

§

1

Kentekenen en waarschuwingsborden

Artikel

104

§

2

Het onschadelijk maken van of vernietigen van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren en van producten en voorwerpen die besmet zijn of ervan worden verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof

Artikel

105

Het onschadelijk maken, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, van de wet, en het vernietigen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdelen f en g, van de wet, geschiedt:

  • a.

    overeenkomstig verordening (EG) nr. 1774/2002;

  • b.

    indien verordening (EG) nr. 1774/2002 niet van toepassing is:

    • 1°.

      door verbranden, onderploegen, broeien, vermenging met een ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 108 of bij mest door verwerken in een mestverwerkingsinrichting, onverminderd de bepalingen van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen op grond waarvan de mest tijdelijk wordt opgeslagen;

    • 2°.

      door droge sterilisatie.

§

3

Het reinigen en ontsmetten

Artikel

106

Artikel

107

Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, bijenwoning en dieren, voorwerpen en producten is gericht op het effectief en efficiënt onschadelijk maken van smetstof, waarbij elk geval op zichzelf wordt beoordeeld en geschiedt op de in de bijlage 23 beschreven wijze.

Artikel

108

Het ontsmetten geschiedt met een van de volgende middelen:

  • a.

    hitte in de vorm van:

    • 1.

      vuur;

    • 2.

      hete lucht;

    • 3.

      stoom;

    • 4.

      kokend water;

  • b.

    ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

  • c.

    andere door de minister vast te stellen ontsmettingsmiddelen.

§

4

Overige bepalingen

Artikel

109

De minister beslist in elk bijzonder geval op welke wijze het onschadelijk maken, het vernietigen en het reinigen en ontsmetten geschiedt en welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij worden gebruikt.

Artikel

110

Artikel

111

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet voorziet, beslist de minister.

Hoofdstuk

2

Toegang van personen of groepen van personen tot besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen

Artikel

112

Als personen of groepen van personen die toegang hebben tot gebouwen, terreinen of gedeelten van gebouwen of terreinen waar een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet is geplaatst, worden aangewezen:

  • a.

    de houder van de dieren die zich in de gebouwen, op de terreinen dan wel de gedeelten van gebouwen of terreinen bevinden;

  • b.

    de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • c.

    de ambtenaren van de VWA;

  • d.

    de dierenarts die de dieren behandelt;

  • e.

    de medewerkers van de Stichting Gezondsheidszorg voor dieren.

Hoofdstuk

3

Het verlaten van besmette of van besmette verdachte gebouwen en terreinen

Artikel

113

Titel

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

114

De volgende regelingen worden ingetrokken:

Artikel

115

Artikel

116

Wijzigt de Regeling toegelaten handelingen.

Artikel

117

Wijzigt de Regeling zekerheidsstelling en betaling VWA-keurlonen.

Artikel

118

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Artikel

119

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P.Veerman

Bijlage

1

Verschijnselen van de ziekte van Aujeszky als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, en de waarden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b

Van verschijnselen van de ziekte van Aujeszky, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, is sprake indien:

  • a.

    zeugen koortsig zijn, geen voer opnemen en abortus vertonen;

  • b.

    zuigende biggen koortsig zijn, speekselen en fietsbewegingen maken ten gevolge van de aantasting van het centrale zenuwstelsel, waarna meerdere biggen sterven;

  • c.

    vleesvarkens koortsig zijn, geen voer opnemen en hoesten, of

  • d.

    een of meer dieren, anders dan varkens, sterven na hoge koorts en hevige jeuk.

De waarden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b:

  • a.

    3% van het aantal gemiddeld in de bedoelde periode aanwezige zeugen of beren;

  • b.

    20% van het aantal levend geboren biggen in de zoogperiode, of

  • c.

    5% van het aantal overige varkens.

Bijlage

2

Eisen varkensverzamelcentrum als bedoeld in artikel 22, onderdeel a

a. Algemene eisen

  • 1.

    Het verzamelcentrum is gemakkelijk bereikbaar via verharde wegen en ligt niet in een gebied ten aanzien waarvan op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen of op grond van nationale regelgeving maatregelen zijn genomen, houdende de instelling van een verbod om dieren uit het betrokken gebied uit te voeren of in de handel te brengen.

  • 2.

    Het varkensverzamelcentrum maakt geen deel uit van een bedrijf waar vee en pluimvee zijn gehuisvest, van een slachthuis of van een verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere soorten dieren dan varkens. De gebouwen van het varkensverzamelcentrum zijn gelegen op een minimale afstand van 100 meter van gebouwen behorende bij één of meer van de bovengenoemde bedrijven.

  • 3.

    Op het varkensverzamelcentrum kunnen varkens worden gevoederd en gedrenkt.

  • 4.

    Voor het personeel en bezoekende personen die uit hoofde van hun functie het varkensverzamelcentrum dienen te betreden is een hygiënesluis gesitueerd, zodanig dat zij deze passeren alvorens zij op het varkensverzamelcentrum werkzaamheden verrichten. De hygiënesluis is voorzien van omkleed- en douche/wasfaciliteiten en van een toilet. Schone bedrijfskleding en laarzen zijn in de hygiënesluis aanwezig. Personeel en bezoekende personen wassen zich en kleden zich met schone bedrijfskleding en laarzen voor het betreden van het varkensverzamelcentrum en tevens bij iedere aanvang van een blokperiode.

  • 5.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat het personeel dat op het centrum verantwoordelijk is voor de dieren wordt opgeleid in de zorg voor en het welzijn van de dieren alsmede in de wettelijke eisen die ter zake van het varkensverzamelcentrum gelden volgens een door de minister goedgekeurd opleidingsplan.

  • 6.

    Het varkensverzamelcentrum is zodanig omheind, dat vrije toegang tot het varkensverzamelcentrum niet mogelijk is.

  • 7.

    Het varkensverzamelcentrum is voor vervoermiddelen uitsluitend toegankelijk via één afsluitbare ingang en uitsluitend te verlaten via één afsluitbare uitgang. De uitgang is voorzien van een sproei-installatie voor het reinigen en ontsmetten van de wielen. De in- en uitgang worden dagelijks na beëindiging van de werkzaamheden en na reiniging en ontsmetting afgesloten.

  • 8.

    Het gehele terrein van het varkensverzamelcentrum waar mogelijk met smetstof verontreinigd materiaal vanaf transportmiddelen op de grond terecht kan komen, is verhard. De plaats waar varkens in- en uitgeladen worden is voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking. Het gehele verharde terrein van het varkensverzamelcentrum is in goede staat van onderhoud en zonder glooiingen.

  • 9.

    Alle materialen waarmee de varkens op het varkensverzamelcentrum in aanraking kunnen komen zijn uitsluitend van duurzaam en ondoordringbaar materiaal gemaakt dat gemakkelijk en grondig kan worden gereinigd en ontsmet. De materialen worden goed onderhouden en eventuele reparaties worden onmiddellijk uitgevoerd. Het gebruik van corroderende materialen is niet toegestaan. Hout is slechts toegestaan, wanneer dit is ingebed in kunststof of hars.

b. Voorzieningen

  • 10.

    Op het varkensverzamelcentrum is een voor dieren ontoegankelijke ruimte aanwezig voor opslag van voeder en strooisel, gescheiden van de ruimte waar dieren kunnen verblijven.

  • 11.

    Op het varkensverzamelcentrum, in de onmiddellijke nabijheid van de uitlaadruimte, is een aparte, afsluitbare stalling voor afgekeurde dieren aanwezig.

  • 12.

    Op het varkensverzamelcentrum is een afsluitbare, lekvrije, voor vogels of ongedierte ontoegankelijke en goed reinigbare voorziening aanwezig voor de opslag van kadavers, waarvan de inhoud tot maximaal 7 °C gekoeld wordt. Deze voorziening is zodanig op een verharde plaats gesitueerd dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het bereik ligt van de laadkraan van het vervoermiddel van degene die het materiaal ophaalt.

  • 13.

    Op het varkensverzamelcentrum is ten behoeve van de VWA een afsluitbare kantoorruimte aanwezig, ingericht met ten minste een bureau of tafel, een stoel en een telefoon. Indien de VWA een onafhankelijke telefoonaansluiting wenst, komt deze voor rekening van de VWA. In of in de nabijheid van de kantoorruimte bevindt zich een toilet met gelegenheid tot handen wassen.

  • 14.

    De laad- en losvoorzieningen zijn zodanig dat laad- en loswerkzaamheden ongehinderd kunnen plaatsvinden. Voor het in- en uitladen is een deugdelijke laadbrug, lift of loopbrug aanwezig.

  • 15.

    Het varkensverzamelcentrum is zodanig ingericht dat bij het in- en uitladen aankomende en vertrekkende varkens niet met elkaar in contact komen.

  • 16.

    Bij de laad- en losruimte en de weegschaal en in de aan- en afvoerstal dan wel in de algemene stalruimte en in de overligstal is een verlichting aanwezig met een minimale lichtsterkte van 300 lux.

  • 17.

    Er is zoveel stalruimte aanwezig dat de aan- en afvoer van de per dag te exporteren varkens ongestoord kan verlopen.

  • 18.

    De op het varkensverzamelcentrum aanwezige stalruimte en de laad- en losplaatsen zijn voorzien van een gesloten dakbedekking, windkerende wanden en een klimaatsregelingssysteem zodanig dat de stalruimte en de laad- en losplaatsen onder alle klimatologische omstandigheden deugdelijk en efficiënt gereinigd en ontsmet kunnen worden.

  • 19.

    Het vloeroppervlak van de aanvoer-, afvoerstal en selectieruimte dan wel het vloeroppervlak van de eventueel aanwezige algemene stalruimte bestaat geheel uit voor water ondoordringbaar materiaal. De wanden van deze ruimten bestaan, voorzover deze niet hoger zijn dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak, geheel, dan wel, voorzover deze hoger zijn dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak, tot een hoogte van 2,5 meter uit voor water ondoordringbaar en niet poreus materiaal, zodat deze steeds gereinigd en ontsmet kunnen worden. De aanvoerstal, de selectieruimte en de afvoerstal zijn van elkaar gescheiden door gesloten afscheidingen met een minimale hoogte van 1 meter voor biggen en 1,5 meter voor varkens of door een niet voor varkens toegankelijke ruimte met een minimale breedte van 0,5 meter. Het varkensverzamelcentrum heeft ingeval van een aan- en afvoerstal per aanvoeradres onderscheidenlijk bestemmingsadres gescheiden hokken en, indien het centrum slechts over één stalruimte beschikt, naar aanvoeradressen gescheiden hokken. Voor fok- en gebruiksvarkens zijn de hokken zodanig van elkaar gescheiden dat direct contact tussen varkens in de verschillende hokken niet mogelijk is. Daartoe zijn de hokken gescheiden door gesloten afscheidingen met een minimale hoogte van 1 meter voor biggen en 1,5 meter voor alle andere fok- en gebruiksvarkens of door een niet voor varkens toegankelijke ruimte met een minimale breedte van 0,5 meter.

  • 20.

    De aanvoerstal is voorzien van een deugdelijke sproei-installatie voor varkens, tenzij de verzamelplaats uitsluitend is erkend voor fok- en gebruiksvarkens. Indien het varkensverzamelcentrum slechts over één stalruimte beschikt is deze ruimte voorzien van een deugdelijke sproei-installatie voor varkens, tenzij de verzamelplaats uitsluitend is erkend voor fok- en gebruiksvarkens.

  • 21.

    Indien een stalruimte op het varkensverzamelcentrum geheel of gedeeltelijk ingestrooid wordt, is in de nabijheid van de stalruimte een voorziening aanwezig voor de opslag van mest en strooisel.

  • 22.

    Lekwater dient af te vloeien naar de gierkelder of naar met roosters afgedekte kolken.

  • 23.

    De in- en uitgangen van de stalruimte zijn afsluitbaar. Bij de in- en uitgangen zijn ten behoeve van schoeisel deugdelijke ontsmettingsbakken aanwezig. De inhoud van de ontsmettingsbakken wordt ten minste bij de aanvang van een blokperiode ververst met ontsmettingsmiddelen. De inhoud van de ontsmettingsbakken is zodanig dat te allen tijden afdoende ontsmetting mogelijk is.

  • 24.

    De voor slachtvarkens bestemde overligstal is gescheiden van de overige op het varkensverzamelcentrum aanwezige ruimten door een gesloten wand. De overligstal mag, indien een aanvoerstal, een selectieruimte en een afvoerstal aanwezig zijn, direct verbonden zijn met de afvoerstal via één doorgang. Indien het centrum slechts over één stalruimte beschikt, mag de overligstal daarmee verbonden zijn via één doorgang. Behoudens voor het overbrengen van varkens naar de overligstal is de doorgang gesloten. Wanneer slachtvarkens worden overgebracht naar de overligstal wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt in het register dan wel de elektronische informatiedrager, bedoeld in onderdeel 29. De onderdelen 18, 19, 21, 22 en 23, zijn van overeenkomstige toepassing.

c. Reiniging en ontsmetting

  • 25.

    Op het terrein zijn één of meerdere wasplaatsen aanwezig voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen. De wasplaatsen zijn geregistreerd op grond van artikel 78, eerste lid.

  • 26.

    Op het terrein zijn één of meer reinigings- en ontsmettingsinstallaties of -inrichtingen aanwezig voor de reiniging en ontsmetting van het terrein, de stalruimten en overige voorzieningen. Deze installaties en inrichtingen voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      ten behoeve van reiniging en ontsmetting is levering van warm water van ten minste 70 °C en koud water, beide met voldoende hoge druk mogelijk;

    • b.

      bij besproeiing onder hoge druk kan een detergrens worden aangebracht die het oppervlak reinigt;

    • c.

      door verneveling of anderszins kan ontsmettingsmiddel op het gereinigde oppervlak worden aangebracht, en

    • d.

      efficiënte en deugdelijke reiniging en ontsmetting van het gehele verharde terrein, genoemd in onderdeel 8, moet mogelijk zijn.

  • 27.

    Het bij reiniging en ontsmetting gebruikte water dient op regelmatige afstanden af te vloeien naar de gierkelder of naar de met roosters afgedekte kolken.

  • 28.

    Voor de mogelijkheid tot controle op reiniging en ontsmetting geldt een minimale lichtsterkte van 300 lux.

d. Administratie

  • 29.

    Op het varkensverzamelcentrum zijn een in- en uitslagregister dan wel een elektronische informatiedrager met gegevens over de in- en uitslag aanwezig waarin onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek van de varkens onder vermelding van het aantal varkens, de datum van aankomst en vertrek, het herkomstbedrijf en de eigenaar, het bestemmingsadres en de koper van de varkens worden bijgehouden door middel van registratie van de identificatie van alle varkens die het varkensverzamelcentrum passeren, zodanig dat een directe koppeling tussen de in- en uitslag per dier mogelijk is. De voor aan- en afvoer gebruikte vervoermiddelen worden eveneens onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek onder vermelding van de registratienummers van de vervoerders alsmede van het vervoermiddel in het register dan wel in de elektronische informatiedrager bijgehouden alsmede bij export van de varkens het serienummer van het gezondheidscertificaat. Tevens administreert de houder van de verzamelplaats per stalruimte, en in voorkomend geval, per overligstal, het aantal daarin te verblijven varkens per UBN en noteert hij in voorkomend geval de aanvang van het verblijf in de overligstal. De houder van het varkensverzamelcentrum administreert zodanig, dat de keuringsdierenarts aan de hand van het register alle op het varkensverzamelcentrum aangevoerde, aanwezige en afgeleverde varkens, de vervoerders en de vervoermiddelen waarmee de varkens werden getransporteerd, kan traceren. De gegevens bedoeld in dit onderdeel worden minimaal drie jaren bewaard.

  • 30.

    Op het varkensverzamelcentrum is een logboek aanwezig waarin door of namens de eigenaar van het varkensverzamelcentrum de volgende gegevens worden bijgehouden:

    • a.

      type, concentratie en hoeveelheid van de ter ontsmetting gebruikte ontsmettingsmiddelen;

    • b.

      datum en tijdstip van door de rijksdienst uitgevoerde inspecties;

    • c.

      beschrijving van die gevallen waarin door de de keuringsdierenarts of de assistent is geconstateerd dat niet aan de in deze regeling gestelde eisen of andere op het varkensverzamelcentrum, onderscheidenlijk de eigenaar van het varkensverzamelcentrum van toepassing zijnde regelgeving is voldaan, alsmede de in verband met die constateringen door de keuringsdierenarts of de assistent gegeven instructies;

    • d.

      de datum waarop de opheffing van de geconstateerde tekortkomingen zal zijn voorzien;

  • 31.

    Het varkensverzamelcentrum dat binnen een blokperiode varkens voor meer dan een bestemmingsadressen aanvoert beschikt over een geautomatiseerd selectiesysteem waarin identificatiegegevens, de verblijfsruimte binnen de afvoerstal en het bestemmingsadres worden vastgelegd.

Bijlage

3

Eisen runderverzamelcentrum als bedoeld in artikel 30, eerste lid

  • 1.

    Het runderverzamelcentrum is gemakkelijk bereikbaar via verharde wegen en ligt niet in een gebied ten aanzien waarvan op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen of op grond van nationale regelgeving maatregelen zijn genomen, houdende de instelling van een verbod om dieren uit het betrokken gebied uit te voeren of in de handel te brengen.

  • 2.

    Het runderverzamelcentrum maakt geen deel uit van een bedrijf waar vee is gehuisvest, van een slachthuis, of van een andere verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere dieren dan runderen. De gebouwen van het runderverzamelcentrum zijn gelegen op een minimale afstand van 100 meter van gebouwen behorende bij één of meer van de bovengenoemde bedrijven. Het runderverzamelcentrum is zodanig omheind, dat vrije toegang tot het runderverzamelcentrum niet mogelijk is.

  • 3.

    Het runderverzamelcentrum beschikt over een door de minister goedgekeurd opleidingsplan op grond waarvan het personeel dat op het centrum verantwoordelijk is voor de dieren door de aanbieder wordt opgeleid in de zorg voor en het welzijn van de dieren alsmede in de wettelijke eisen die ter zake van het runderverzamelcentrum worden gesteld.

  • 4.

    Het gehele terrein van het runderverzamelcentrum waar met smetstof verontreinigd materiaal vanaf transportmiddelen op de grond terecht kan komen, is verhard. De plaats waar runderen in- en uitgeladen worden is voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking. Het gehele verharde terrein van het runderverzamelcentrum is in goede staat van onderhoud en zonder glooiingen.

  • 5.

    Alle materialen waarmee de runderen op het runderverzamelcentrum in aanraking kunnen komen zijn uitsluitend van duurzaam en ondoordringbaar materiaal gemaakt dat gemakkelijk en grondig kan worden gereinigd en ontsmet. De materialen worden goed onderhouden en eventuele reparaties worden onmiddellijk uitgevoerd. Het gebruik van corroderende materialen is niet toegestaan. Hout is slechts toegestaan, wanneer dit is ingebed in kunststof of hars.

  • 6.

    Het runderverzamelcentrum beschikt over laad- en losruimten waar de runderen worden in- en uitgeladen. De laad- en losvoorzieningen zijn zodanig dat laad- en loswerkzaamheden ongehinderd kunnen plaatsvinden.

  • 7.

    Behoudens wanneer ten genoegen van de minister kan worden aangetoond dat de bedrijfsvoering van het runderverzamelcentrum zodanig is dat aankomende en vertrekkende runderen niet met elkaar in contact komen, is het runderverzamelcentrum zodanig ingericht dat bij het in- en uitladen aankomende en vertrekkende runderen niet met elkaar in contact komen.

  • 8.

    Op het runderverzamelcentrum onderscheidenlijk de epidemiologische bedrijfseenheid zijn één of meerdere stalruimten aanwezig voor het onderbrengen van de runderen. Voorzieningen zijn in de stalruimten aanwezig voor het voeren en drenken van de runderen.

  • 9.

    In de onmiddellijke nabijheid van de uitlaadruimte, is een aparte, afsluitbare stalling voor zieke of van een dierziekte verdachte runderen aanwezig dan wel een stalruimte waarin een voorziening is getroffen voor de afzondering van runderen zodanig dat de daartoe bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden is van de overige stallingsvoorzieningen binnen de stalruimte.

  • 10.

    Op het runderverzamelcentrum is een voor runderen ontoegankelijke ruimte aanwezig voor opslag van voeder en strooisel, gescheiden van de ruimte waar runderen kunnen verblijven alsmede een afsluitbare, lekvrije, voor vogels of ongedierte ontoegankelijke en goed reinigbare voorziening aanwezig voor de opslag van kadavers. Deze voorziening is zodanig op een verharde plaats gesitueerd dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het bereik ligt van de laadkraan van het vervoermiddel van degene die het materiaal ophaalt.

  • 11.

    In de nabijheid van de stalruimte is een voorziening aanwezig voor de opslag van mest en indien een stalruimte geheel of gedeeltelijk wordt ingestrooid, is tevens in de nabijheid van de stalruimte een voorziening aanwezig voor de opslag van het gebruikte strooisel.

  • 12.

    Indien het runderverzamelcentrum gebruikt wordt voor de export van runderen is op het centrum ten behoeve van de VWA een stoel, een telefoon en een afsluitbaar bureau aanwezig of een afsluitbare ruimte, ingericht met ten minste een tafel. Indien de VWA een onafhankelijke telefoonaansluiting wenst, komt deze voor rekening van de VWA. In of in de nabijheid van de kantoorruimte bevindt zich een toilet met gelegenheid tot handen wassen.

  • 13.

    Het runderverzamelcentrum beschikt over een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater dat zorg draagt dat het afvalwater kan afvloeien of op andere wijze wordt verwijderd.

  • 14.

    Bij de laad- en losruimte en in de stalruimte is een voor inspectie en keuringen passende verlichting met een minimale lichtsterkte van 300 lux aanwezig.

  • 15.

    De in- en uitgangen van de stalruimte zijn afsluitbaar. Bij de in- en uitgangen zijn ten behoeve van schoeisel deugdelijke ontsmettingsbakken aanwezig. De inhoud van de ontsmettingsbakken wordt ten minste bij de aanvang van een blokperiode ververst met ontsmettingsmiddelen. De inhoud van de ontsmettingsbakken is zodanig dat te allen tijde afdoende ontsmetting mogelijk is.

  • 16.

    Er is zoveel stalruimte aanwezig dat de aan- en afvoer van runderen per blokperiode ongestoord kan verlopen.

  • 17.

    De op het runderverzamelcentrum aanwezige stalruimte en de laad- en losplaatsen zijn voorzien van een gesloten dakbedekking, windkerende wanden en een klimaatsregelingssysteem zodanig dat de stalruimte en de laad- en losplaatsen onder alle klimatologische omstandigheden deugdelijk en efficiënt gereinigd en ontsmet kunnen worden.

  • 18.

    Het vloeroppervlak van de stalruimte bestaat geheel uit voor water ondoordringbaar materiaal. De wanden van deze ruimten bestaan, voorzover deze niet hoger zijn dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak, geheel, dan wel, voorzover deze hoger zijn dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak, tot een hoogte van 2,5 meter, uit voor water ondoordringbaar en niet poreus materiaal, zodat deze steeds gereinigd en ontsmet kunnen worden.

  • 19.

    Op het terrein zijn één of meerdere wasplaatsen aanwezig voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen. De wasplaatsen zijn geregistreerd op grond van artikel 78.

  • 20.

    Op het terrein zijn één of meerdere reinigings- en ontsmettingsinstallaties of inrichtingen aanwezig voor de reiniging en ontsmetting van het terrein, de stalruimten en overige voorzieningen. Deze installaties en inrichtingen voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      ten behoeve van reiniging en ontsmetting is levering van warm water van ten minste 70 °C en koud water, beide met voldoende hoge druk mogelijk;

    • b.

      bij besproeiing onder hoge druk kan een detergens worden aangebracht die het oppervlak reinigt;

    • c.

      door verneveling of anderszins kan ontsmettingsmiddel op het gereinigde oppervlak worden aangebracht, en

    • d.

      efficiënte en deugdelijke reiniging en ontsmetting van het gehele verharde terrein als bedoeld in de onderdelen d en r, moet mogelijk zijn.

  • 21.

    Het bij reiniging en ontsmetting gebruikte water dient op regelmatige afstanden af te vloeien naar de gierkelder of naar de met roosters afgedekte kolken.

  • 22.

    Voor de mogelijkheid tot controle op reiniging en ontsmetting geldt een minimale lichtsterkte van 300 lux.

  • 23.

    Op het runderverzamelcentrum zijn een in- en uitslagregister dan wel een elektronische informatiedrager met gegevens over de in- en uitslag aanwezig waarin onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk voor vertrek van de runderen onder vermelding van het aantal runderen, de datum van aankomst en vertrek, het herkomstbedrijf en de eigenaar en het bestemmingsadres van de runderen worden bijgehouden door middel van registratie van de identificatie van alle runderen die het runderverzamelcentrum passeren, zodanig dat een directe koppeling tussen de in- en uitslag per rund mogelijk is. De voor aan- en afvoer gebruikte vervoermiddelen worden eveneens onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek onder vermelding van de registratienummers van de vervoerders alsmede van het vervoermiddel in het register dan wel in de elektronische informatiedrager bijgehouden alsmede bij export van de runderen het serienummer van het gezondheidscertificaat. De houder van het runderverzamelcentrum administreert zodanig, dat de keuringsdierenarts aan de hand van het register alle op het runderverzamelcentrum aangevoerde, aanwezige en afgeleverde runderen, de vervoerders en de vervoermiddelen waarmee de runderen werden getransporteerd, kan traceren. De gegevens bedoeld in dit onderdeel worden minimaal drie jaren bewaard.

  • 24.

    Op het runderverzamelcentrum is een logboek aanwezig waarin door of namens de eigenaar van het runderverzamelcentrum de volgende gegevens worden bijgehouden:

    • a.

      type, concentratie en hoeveelheid van de ter ontsmetting gebruikte ontsmettingsmiddelen;

    • b.

      datum en tijdstip van door de keuringsdierenarts of de assistent uitgevoerde inspecties;

    • c.

      beschrijving van die gevallen waarin door de keuringsdierenarts of de assistent is geconstateerd dat niet aan de in titel 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, gestelde eisen of andere op het runderverzamelcentrum, onderscheidenlijk de eigenaar van het runderverzamelcentrum van toepassing zijnde regelgeving is voldaan, alsmede de in verband met die constateringen door de keuringsdierenarts of de assistent gegeven instructies, en

    • d.

      de datum waarop de opheffing van de geconstateerde tekortkomingen zal zijn voorzien.

  • 25.

    Indien een runderverzamelcentrum een of meer epidemiologische bedrijfseenheden omvat die voor het verzamelen van fokrunderen worden gebruikt overeenkomstig artikel 31, eerste lid, onderdelen k tot en met o, beschikt elke epidemiologische bedrijfseenheid over een hygiënesluis die is voorzien van omkleed-, wasfaciliteiten en is in de onmiddellijke nabijheid een toilet aanwezig. Schone bedrijfskleding en laarzen zijn in de hygiënesluis aanwezig.

  • 26.

    Ingeval op het runderverzamelcentrum weiderunderen worden verzameld, is op het centrum een door de minister goedgekeurd protocol aanwezig waarin is voorzien in de controle op de aanvoer op het vetweiderijbedrijf van weiderunderen die van het runderverzamelcentrum naar het vetweiderijbedrijf zijn afgevoerd. Het protocol voldoet ten minste aan de in bijlage 4 aangegeven voorwaarden.

Bijlage

4

Voorwaarden voor het verzamelen van weiderunderen op een runderverzamelcentrum als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 26

  • 1.

    Op het runderverzamelcentrum zijn gegevens aanwezig waaruit blijkt dat de van het runderverzamelcentrum naar het vetweiderijbedrijf afgevoerde weiderunderen op het vetweiderijbedrijf zijn aangevoerd. Onder de in de voorgaande volzin bedoelde gegevens kunnen gegevens worden verstaan omtrent krachtens het Besluit Identificatie en registratie van dieren gedane aanmeldingen van deze runderen.

  • 2.

    Op het runderverzamelcentrum is een registratie aanwezig van de in het eerste onderdeel bedoelde gegevens. De registratie is zodanig ingericht, dat de dierenarts of de assistent eenduidig aan de hand van het register kan nagaan of de in onderdeel 1 bedoelde weiderunderen op het vetweiderijbedrijf daadwerkelijk zijn aangevoerd.

  • 3.

    De gegevens, bedoeld in onderdelen 1 en 2, worden minimaal drie jaren bewaard.

Bijlage

5

Eisen schapen-, geitenverzamelcentrum als bedoeld in artikel 40

  • 1.

    Het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, is gemakkelijk bereikbaar via verharde wegen.

  • 2.

    Het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, ligt niet in een gebied ten aanzien waarvan op grond van enige wettelijke bepaling maatregelen zijn genomen houdende de instelling van een verbod om dieren uit het betrokken gebied uit te voeren of in de handel te brengen.

  • 3.

    Het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, maakt geen deel uit van een bedrijf waar vee is gehuisvest, van een slachthuis, of van een andere verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere dieren dan schapen, onderscheidenlijk geiten. De gebouwen van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, zijn gelegen op een minimale afstand van 100 meter van gebouwen behorende bij één of meer van de bovengenoemde bedrijven. Het schapenverzamelcentrum of het geitenverzamelcentrum, is zodanig omheind dat vrije toegang tot het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, niet mogelijk is.

  • 4.

    Het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, beschikt over een door de minister goedgekeurd opleidingsplan op grond waarvan het personeel dat op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, verantwoordelijk is voor de dieren vanwege de aanbieder wordt opgeleid in de zorg voor en het welzijn van de dieren alsmede in de wettelijke eisen die ter zake van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, worden gesteld.

  • 5.

    Het gehele terrein van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, waar met smetstof verontreinigd materiaal vanaf transportmiddelen op de grond terecht kan komen, is verhard. De plaats waar schapen, onderscheidenlijk geiten, in- en uitgeladen worden is voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking. Het gehele verharde terrein van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, is in goede staat van onderhoud en zonder glooiingen.

  • 6.

    Alle materialen waarmee de schapen of geiten op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, in aanraking kunnen komen zijn uitsluitend van duurzaam en ondoordringbaar materiaal gemaakt dat gemakkelijk en grondig kan worden gereinigd en ontsmet. De materialen worden goed onderhouden en eventuele reparaties worden onmiddellijk uitgevoerd. Het gebruik van corroderende materialen is niet toegestaan. Hout is slechts toegestaan, wanneer dit is ingebed in kunststof of hars.

  • 7.

    Het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, beschikt over laad- en losruimten waar de schapen, onderscheidenlijk de geiten, worden in- en uitgeladen. De laad- en losvoorzieningen zijn zodanig dat laad- en loswerkzaamheden ongehinderd kunnen plaatsvinden.

  • 8.

    Behoudens wanneer ten genoegen van de minister kan worden aangetoond dat de bedrijfsvoering van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, zodanig is dat aankomende en vertrekkende schapen, onderscheidenlijk geiten, niet met elkaar in contact komen, is het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, zodanig ingericht dat bij het in- en uitladen aankomende en vertrekkende schapen, onderscheidenlijk geiten, niet met elkaar in contact komen.

  • 9.

    Op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, zijn één of meerdere stalruimten aanwezig voor het onderbrengen van de schapen, onderscheidenlijk geiten. Voorzieningen zijn in de stalruimten aanwezig voor het voeren en drenken van de schapen, onderscheidenlijk geiten.

  • 10.

    In de onmiddellijke nabijheid van de uitlaadruimte van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, is een aparte, afsluitbare stalling voor zieke of van een dierziekte verdachte schapen, onderscheidenlijk geiten, aanwezig, dan wel een stalruimte waarin een voorziening is getroffen voor de afzondering van schapen, onderscheidenlijk geiten, zodanig dat de daartoe bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden is van de overige stallingsvoorzieningen binnen de stalruimte.

  • 11.

    Op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, is een voor schapen, onderscheidenlijk geiten, ontoegankelijke ruimte aanwezig voor opslag van voeder en strooisel, gescheiden van de ruimte waar schapen, onderscheidenlijk geiten, kunnen verblijven alsmede een afsluitbare, lekvrije, voor vogels of ongedierte ontoegankelijke en goed reinigbare voorziening aanwezig voor de opslag van kadavers. Deze voorziening is zodanig op een verharde plaats gesitueerd dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het bereik ligt van de laadkraan van het vervoermiddel van degene die het materiaal ophaalt.

  • 12.

    In de nabijheid van de stalruimte is een voorziening aanwezig voor de opslag van mest en indien een stalruimte geheel of gedeeltelijk wordt ingestrooid, is tevens in de nabijheid van de stalruimte een voorziening aanwezig voor de opslag van het gebruikte strooisel.

  • 13.

    Indien het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, gebruikt wordt voor de export van schapen, onderscheidenlijk geiten, naar een buiten Nederland gelegen slachthuis, is op het centrum ten behoeve van de VWA een stoel, een telefoon en een afsluitbaar bureau aanwezig of een afsluitbare ruimte, ingericht met ten minste een tafel. Indien de VWA een onafhankelijke telefoonaansluiting wenst, komt deze voor rekening van de VWA. In of in de nabijheid van de kantoorruimte bevindt zich een toilet met gelegenheid tot handen wassen.

  • 14.

    Het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, beschikt over een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater waarmee het afvalwater kan afvloeien of op andere wijze wordt verwijderd.

  • 15.

    Bij de laad- en losruimte en in de stalruimte is een voor inspectie en keuringen passende verlichting met een minimale lichtsterkte van 300 lux aanwezig.

  • 16.

    De in- en uitgangen van de stalruimte zijn afsluitbaar. Bij de in- en uitgangen zijn ten behoeve van schoeisel deugdelijke ontsmettingsbakken aanwezig. De inhoud van de ontsmettingsbakken wordt ten minste bij de aanvang van een blokperiode ververst met ontsmettingsmiddelen. De inhoud van de ontsmettingsbakken is zodanig dat te allen tijde afdoende ontsmetting mogelijk is.

  • 17.

    Er is zoveel stalruimte aanwezig dat de aan- en afvoer van schapen, onderscheidenlijk geiten, per blokperiode ongestoord kan verlopen.

  • 18.

    De op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, aanwezige stalruimte en de laad- en losplaatsen zijn voorzien van een gesloten dakbedekking, windkerende wanden en een klimaatsregelingssysteem zodanig dat de stalruimte en de laad- en losplaatsen onder alle klimatologische omstandigheden deugdelijk en efficiënt gereinigd en ontsmet kunnen worden.

  • 19.

    Het vloeroppervlak van de stalruimte bestaat geheel uit voor water ondoordringbaar materiaal. De wanden van deze ruimten bestaan, voorzover deze niet hoger zijn dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak, geheel, dan wel, voorzover deze hoger zijn dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak, tot een hoogte van 2,5 meter uit voor water ondoordringbaar en niet poreus materiaal, zodat deze steeds gereinigd en ontsmet kunnen worden.

  • 20.

    Op het terrein zijn één of meerdere wasplaatsen aanwezig voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen. De wasplaatsen zijn geregistreerd op grond van artikel 78.

  • 21.

    Op het terrein zijn één of meer reinigings- en ontsmettingsinstallaties of inrichtingen aanwezig voor de reiniging en ontsmetting van het terrein, de stalruimten en overige voorzieningen. Deze installaties en inrichtingen voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      ten behoeve van reiniging en ontsmetting is levering van warm water van ten minste 70 °C en koud water, beide met voldoende hoge druk mogelijk;

    • b.

      bij besproeiing onder hoge druk kan een detergens worden aangebracht die het oppervlak reinigt;

    • c.

      door verneveling of anderszins kan ontsmettingsmiddel op het gereinigde oppervlak worden aangebracht, en

    • d.

      efficiënte en deugdelijke reiniging en ontsmetting van het gehele verharde terrein als bedoeld in de onderdelen 5 en 19, moet mogelijk zijn.

  • 22.

    Het bij reiniging en ontsmetting gebruikte water dient op regelmatige afstanden af te vloeien naar de gierkelder of naar de met roosters afgedekte kolken.

  • 23.

    Voor de mogelijkheid tot controle op reiniging en ontsmetting geldt een minimale lichtsterkte van 300 lux.

  • 24.

    Op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, zijn een in- en uitslagregister dan wel een elektronische informatiedrager met gegevens over de in- en uitslag aanwezig waarin onmiddellijk na aankomst, onderscheidenlijk voor vertrek van de schapen, onderscheidenlijk geiten, onder vermelding van het aantal schapen, onderscheidenlijk geiten, de datum van aankomst en vertrek, het herkomstbedrijf en de eigenaar en het bestemmingsadres van de schapen, onderscheidenlijk geiten, worden bijgehouden door middel van registratie van de identificatie van alle schapen, onderscheidenlijk geiten, die het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, passeren, zodanig dat een directe koppeling tussen het aantal in- en uitgeslagen dieren mogelijk is. De voor aan- en afvoer gebruikte vervoermiddelen worden eveneens onmiddellijk na aankomst, onderscheidenlijk vertrek onder vermelding van de registratienummers van de vervoerders alsmede van het vervoermiddel in het register dan wel in de elektronische informatiedrager bijgehouden alsmede bij export van de schapen, onderscheidenlijk geiten, het serienummer van het gezondheidscertificaat. De houder van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, administreert zodanig, dat de keuringsdierenarts aan de hand van het register alle op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, aangevoerde, aanwezige en afgeleverde schapen, onderscheidenlijk geiten, de vervoerders en de vervoermiddelen waarmee de schapen, onderscheidenlijk geiten, werden getransporteerd, kan traceren. De gegevens bedoeld in dit onderdeel worden minimaal drie jaren bewaard.

  • 25.

    Op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, is een logboek aanwezig waarin door of namens de eigenaar van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, de volgende gegevens worden bijgehouden:

    • a.

      type, concentratie en hoeveelheid van de ter ontsmetting gebruikte ontsmettingsmiddelen;

    • b.

      datum en tijdstip van door de keuringsdierenarts of de assistent uitgevoerde inspecties;

    • c.

      beschrijving van die gevallen waarin door de keuringsdierenarts of de assistent is geconstateerd dat niet aan de in deze regeling gestelde eisen of andere op het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, of de aanbieder van het schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk het geitenverzamelcentrum, van toepassing zijnde regelgeving is voldaan, alsmede de in verband met die constateringen door de keuringsdierenarts of de assistent gegeven instructies, en

    • d.

      de datum waarop de opheffing van de geconstateerde tekortkomingen wordt voorzien.

Bijlage

6

Model van verklaring van enting van hoenderachtigen of loopvogels tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 45, tweede lid

Bijlage

7

Model van verklaring van enting van duiven tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 45, tweede lid

Bijlage

8

Model van gezondheidsverklaring tentoon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten als bedoeld in artikel 49, derde lid

Bijlage

9

als bedoeld in de artikelen 59, tweede lid en 78, eerste lid, onderdeel a

A. Eisen aan de voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen voor evenhoevigen op houderijen van evenhoevigen als bedoeld in artikel 59, tweede lid

  • 1.

    Het bedrijf is voorzien van een verharde plaats waar de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen geschiedt.

  • 2.

    De verharde plaats heeft opstaande randen, dan wel is zodanig aangelegd dat water en eventueel andere vloeistoffen niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen. De plaats is voorzien van een zodanige afvoer dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen.

  • 3.

    Het bedrijf kan voldoende water leveren voor de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die een of meer evenhoevigen op dat bedrijf lossen.

  • 4.

    De verharde plaats kan op zodanige wijze worden verlicht dat de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen te allen tijde onbelemmerd en naar behoren kan plaatsvinden.

  • 5.

    Op het bedrijf zijn voorzieningen aanwezig waarmee ontsmettingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 6.

    Op het bedrijf zijn reinigingsmiddelen aanwezig, alsmede ontsmettingsmiddelen die voor dat doel op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten, in voldoende mate om te kunnen voorzien in de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die op dat bedrijf een of meer evenhoevigen lossen.

  • 7.

    Op het bedrijf is een voorziening aanwezig waar de chauffeurs van de vervoermiddelen die varkens op het bedrijf lossen hun handen kunnen wassen met warm water en zeep.

B. Eisen aan reinigings- en ontsmettingsplaatsen voor vervoermiddelen voor evenhoevigen op slachthuizen en verzamelplaatsen als bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderdeel a

I. Inrichtingseisen

  • 1.

    De wasplaats is goed bereikbaar voor vervoermiddelen via verharde wegen.

  • 2.

    De wasplaats is zodanig ingericht dat een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen onder alle klimatologische omstandigheden ongehinderd, met voldoende capaciteit in relatie tot de werkzaamheden op het bedrijf en ongeacht het type vervoermiddel kan plaatsvinden.

  • 3.

    Het vloeroppervlak van de wasplaats bestaat uit voor water ondoordringbaar of niet-poreus materiaal, zodat al het gebruikte water rechtstreeks via de afvoer van de wasplaats op zodanige wijze kan afvloeien naar de daarvoor bestemde opvangvoorzieningen dat de wasplaats te allen tijde schoon en hygiënisch is.

  • 4.

    Vloeren van de wasplaats zijn dicht en goed reinigbaar en wanden van de wasplaats zijn glad en afwasbaar.

  • 5.

    Het vloeroppervlak waar de reiniging plaatsvindt heeft een helling van ten minste 3%.

  • 6.

    Indien meerdere vervoermiddelen tegelijkertijd worden gereinigd en ontsmet, beschikt de wasplaats over reinigbare en ontsmetbare afscheidingsmogelijkheden waarmee de vervoermiddelen tijdens het reinigen en het ontsmetten kunnen worden gescheiden, zodat tijdens het reinigen en ontsmetten de vervoermiddelen elkaar niet kunnen bezoedelen. De afstand tussen de afscheidingen is zodanig breed dat zich tussen de afscheidingen en de vervoermiddelen genoeg ruimte bevindt om ongehinderd de buitenkant van de vervoermiddelen te reinigen en te ontsmetten.

  • 7.

    De verlichting voldoet aan de wettelijke eisen voor verlichting op vergelijkbare werkplekken en is ten minste van zodanig niveau dat een effectieve reiniging en ontsmetting niet wordt belemmerd en een gedegen controle van de reiniging en ontsmetting kan plaatsvinden.

  • 8.

    Op of in de directe nabijheid van de wasplaats is een vorstvrije ruimte aanwezig voor de opslag van reinigings- en ontsmettingsmiddelen.

  • 9.

    Bij de wasplaats bevindt zich een overdekte ruimte waarin gebruikers en bezoekers van de wasplaats zich kunnen omkleden in door de eigenaar van de wasplaats in voldoende hoeveelheid beschikbaar gestelde beschermende kleding en laarzen en waarin zij de handen kunnen wassen met warm water en zeep. Indien het een wasplaats betreft die op een slachtplaats is gelegen, is deze ruimte niet verbonden met de reine zone van de slachtlijn.

  • 10.

    De wasplaats is voorzien van een reinigingsinstallatie waarmee adequaat reinigen mogelijk is. De reinigingsinstallatie voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      ten behoeve van de reiniging en ontsmetting is, bij gelijktijdig gebruik van alle aanwezige slangen, levering mogelijk van voldoende koud water met voldoende druk om een adequate reiniging en ontsmetting te waarborgen;

    • b.

      ten behoeve van de reiniging en ontsmetting is levering mogelijk van warm water met een temperatuur van ten minste 70 °C;

    • c.

      per wasplaats is de druk van ten minste één slang registreerbaar.

  • 11.

    De waterkwaliteit is zodanig dat goed reinigen en ontsmetten mogelijk is.

  • 12.

    Op de wasplaats zijn voldoende reinigings- en ontsmettingsmiddelen beschikbaar.

  • 13.

    De wasplaats is voorzien van een adequate ontsmettingsinstallatie waarmee ontsmetting overeenkomstig deze regeling mogelijk is en waarmee door verneveling of op andere wijze ontsmettingsmiddel op het gereinigde oppervlak kan worden aangebracht.

  • 14.

    De spuitlans van de ontsmettingsinstallatie is aan en uit te zetten.

  • 15.

    Bij elke ontsmettingsinstallatie is een voor iedereen zichtbare en toegankelijke oogspoelfles aanwezig.

  • 16.

    Op de wasplaats zijn voorzieningen aanwezig om de slangen na gebruik op te hangen.

  • 17.

    Elke wasplaats is voorzien van ten minste één adequaat werkend laarzenreinigings- of laarzenborstelapparaat, waarmee tevens schoeisel kan worden ontsmet.

  • 18.

    De wasplaats is voorzien van watervaste voorlichtings- en instructieborden de van voldoende formaat, die betrekking hebben op de veiligheid en het gebruik van de reinigings- en ontsmettingsmiddelen.

II. Hygiëne- en gebruikseisen

  • 1.

    De wasplaats is tijdens de openingstijden te allen tijde functioneel en hygiënisch. Mest, strooisel en voerresten worden zo snel mogelijk van de wasplaats verwijderd.

  • 2.

    Indien de hygiëne van de wasplaats daartoe aanleiding geeft, maar in elk geval aan het einde van de werkdag, worden de wasplaats en de reinigings- en ontsmettingsvoorzieningen zelf gereinigd en ontsmet.

  • 3.

    Tijdens reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden zijn de aanwezigen op de wasplaats gekleed in door het bedrijf waarvan de wasplaats deel uitmaakt, verstrekte kleding en laarzen.

  • 4.

    Tijdens het reinigen en vóór het ontsmetten is het vervoermiddel zodanig opgesteld dat de laadvloer van het vervoermiddel in de lengte gemeten een hellingshoek van ten minste 3% heeft.

  • 5.

    Vervoermiddelen worden in ieder geval overeenkomstig de aanwijzingen van de met het toezicht op de naleving van deze regeling belaste ambtenaren gereinigd met behulp van de op de wasplaats beschikbare reinigingsmiddelen of met warm water, indien:

    • a.

      de toestand van dat vervoermiddel daartoe – in ieder geval naar het oordeel van de met de toezicht op de naleving op deze regeling belaste ambtenaar – aanleiding geeft, dan wel

    • b.

      de veterinaire situatie in Nederland of in delen van Nederland daartoe naar het oordeel van de minister aanleiding geeft en deze de reiniging van vervoermiddelen heeft gelast.

  • 6.

    Na reiniging mag zich geen ophoping van water op het vervoermiddel bevinden. Gedurende periodes met vorst wordt na voltooiing van de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden zoveel water verwijderd, dat dieren bij het oplopen zich niet kunnen bezeren door uitglijden over bevroren delen van het vervoermiddel.

  • 7.

    Indien meerdere vervoermiddelen tegelijkertijd worden gereinigd en ontsmet, worden deze met de aanwezige afscheidingsmogelijkheden zodanig van elkaar afgescheiden dat de vervoermiddelen elkaar tijdens het reinigen en ontsmetten niet kunnen bezoedelen.

  • 8.

    Gereinigde en ontsmette vervoermiddelen worden zodanig opgesteld dat zij op de wasplaats niet opnieuw kunnen worden bezoedeld.

  • 9.

    De afscheidingen worden na gebruik gereinigd en ontsmet.

  • 10.

    De reinigings- en ontsmettingsmiddelen zijn vóór en na gebruik opgeslagen in een vorstvrije ruimte.

  • 11.

    Aan de ontsmettingsoplossing zijn geen andere stoffen toegevoegd.

  • 12.

    Indien vervoermiddelen het terrein waarop de wasplaats zich bevindt, verlaten worden de wielen en de wielkassen bij het verlaten van het terrein gereinigd en ontsmet, tenzij de gereinigde en ontsmette vervoermiddelen vanaf de wasplaats niet meer over delen van het terrein rijden waarover ook vervoermiddelen plegen te rijden die nog niet gereinigd en ontsmet zijn.

  • 13.

    De openingstijd van de wasplaats is ten minste gelijk aan de lostijden voor vee.

Bijlage

10

Voorschriften inzake reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 73 en 74, zevende lid

I. Voorschriften inzake de reiniging

A. Algemeen

  • 1.

    De reiniging vindt systematisch plaats in een logische volgorde van handelingen, waarbij van boven naar beneden en van binnen naar buiten wordt gewerkt.

  • 2.

    De reiniging geschiedt op adequate wijze. Hieraan wordt voldoende tijd besteed.

B. Specifiek

  • 1.

    Een adequate reiniging bestaat opeenvolgend uit de volgende handelingen:

    • a.

      verwijdering van aanwezig grof vuil, zoals mest, strooisel en eventuele voerresten;

    • b.

      losweking van aanwezig fijner vuil of vet, bij voorkeur door het aanbrengen van een reinigingsmiddel op alle oppervlakken;

    • c.

      verwijdering van de losgeweekte vuil- en vetdeeltjes en het reinigingsmiddel door middel van afspoeling van alle oppervlakken, bij voorkeur met water met een temperatuur van ten minste 70 °C.

  • 2.

    Indien de reiniging plaatsvindt op een slachtplaats is het gebruikte water van drinkwaterkwaliteit overeenkomstig richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (Pb L 330).

  • 3.

    Alle verwijderbare voorwerpen die bij het vervoermiddel behoren, worden verwijderd en apart gereinigd.

  • 4.

    Alle losse gebruiksvoorwerpen die bij het vervoermiddel behoren, alsmede eventuele matten in de cabine voor de chauffeur en eventuele bijrijders worden apart gereinigd.

  • 5.

    De cabine wordt gereinigd, met inbegrip van de pedalen, de cabinevloer en de bedieningsinstrumenten die in contact komen met de chauffeur of eventuele bijrijders.

II. Voorschriften inzake de ontsmetting

A. Algemeen

  • 1.

    De ontsmetting vindt pas plaats, nadat de reiniging op adequate wijze is geschied en alle vuil- of vetresten verwijderd zijn.

  • 2.

    Vóór het aanbrengen van het ontsmettingsmiddel wordt overtollig water zoveel mogelijk verwijderd.

  • 3.

    De ontsmetting geschiedt met voor dat doel op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 toegelaten ontsmettingsmiddelen.

  • 4.

    Ieder ontsmettingsmiddel dat wordt gebruikt, wordt gebruikt overeenkomstig de gebruiksaanwijzing.

  • 5.

    De persoonlijke bescherming van bij de ontsmetting aanwezige personen wordt strikt in acht genomen.

  • 6.

    De ontsmetting vindt systematisch plaats in een logische volgorde van handelingen, waarbij van boven naar beneden en van binnen naar buiten wordt gewerkt.

B. Specifiek

  • 1.

    Indien de ontsmetting plaatsvindt op een slachtplaats moet het gebruikte water van drinkwaterkwaliteit zijn overeenkomstig richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (Pb L 330).

  • 2.

    De ontsmettingsoplossing wordt op de te ontsmetten oppervlakken aangebracht met lage druk en grove druppel, op zodanige wijze dat alle oppervlakken van het vervoermiddel worden bevochtigd.

  • 3.

    Alle verwijderbare voorwerpen die bij het vervoermiddel behoren, worden verwijderd en apart ontsmet.

  • 4.

    Alle losse gebruiksvoorwerpen die bij het vervoermiddel behoren, alsmede eventuele matten in de cabine voor de chauffeur en eventuele bijrijders worden apart ontsmet.

  • 5.

    Na de benodigde inwerktijd worden, voorzover de gebruiksvoorschriften bij het toegepaste ontsmettingsmiddel zulks in verband met de veiligheid van mens of dier voorschrijft, de oppervlakken afgespoten met water, op zodanige wijze dat geen ontsmettingsmiddel achterblijft op oppervlakken waarmee dieren in aanraking kunnen komen of op oppervlakken van waar mogelijk achterblijvend ontsmettingsmiddel terecht kan komen op oppervlakken waarmee dieren in aanraking kunnen komen.

Bijlage

11

Model bewijs van reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 76, derde lid

Bijlage

12

Inrichtings- en gebruikseisen van kadaverplaatsen als bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel h

  • 1.

    De kadaverplaats (en omgeving) is met stenen volledig verhard en daardoor reinigbaar.

  • 2.

    Indien de kadaverplaats niet aan de voorgaande eis kan voldoen, is op het bedrijf een voorziening aanwezig voor het ter destructie aanbieden van kadavers, die zodanig is ingericht dat iedere mogelijkheid van verspreiding van smetstof vanuit die voorziening in redelijkheid is uitgesloten, waarbij de voorziening in ieder geval afdekbaar, lekvrij en op deugdelijke wijze reinigbaar is.

  • 3.

    De kadaverton staat op de kadaverplaats.

  • 4.

    De kadaverbak en kadaverton zijn onbeschadigd en reinigbaar.

  • 5.

    De kadaverplaats, kadaverbak en kadaverton worden direct na het ophalen van kadavers gereinigd en ontsmet.

  • 6.

    De kadaverton is voor maximaal 3/4 vol geladen.

Bijlage

13

Bedrijfsrapport op te stellen door geaccrediteerde keuringsinstantie als bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m

Bijlage

14

Dierziekten als bedoeld in artikel 82, onderdeel a

Als dierziekten als bedoeld in artikel 82, onderdeel a zijn aangewezen:

  • 1.

    Vesiculaire varkensziekte, en

  • 2.

    Varkenspest.

Bijlage

15

Serologische tests als bedoeld in artikel 86, tweede lid

Bijlage

16

Vaccinatiemethoden en voorschriften als bedoeld in artikel 93, eerste, zesde en zevende lid

Bijlage

17

Inzendformulier bloedmonsters pluimvee als bedoeld in artikel 93, derde lid

Bijlage

18

Voorschriften ten aanzien van bloedonderzoek als bedoeld in artikel 93, derde lid

Voorschriften ten aanzien van bloedonderzoek:

De effectiviteit van de vaccinaties van reproductiedieren en leghennen van 10 weken of ouder dient, door middel van onderzoek van bloed van ten minste 30 willekeurig gekozen dieren per koppel, in ieder geval te worden gecontroleerd, vóór verplaatsing van het koppel en tevens maximaal 9 weken voor de slacht. Dit geldt niet voor dieren die binnen een bedrijf naar een ander lokaal worden verplaatst, voorzover daarbij geen vervoer over de openbare weg plaatsheeft.

De effectiviteit van de vaccinaties van vleeskuikens en vleeskalkoenen dient, door middel van onderzoek van bloed van ten minste 30 willekeurig gekozen dieren per koppel en ten minste 5 dieren per lokaal wanneer op het bedrijf wordt getapt en 30 willekeurig gekozen dieren per koppel wanneer op het slachthuis wordt getapt, in elk geval te worden gecontroleerd:

bij vleeskuikens:

vanaf een leeftijd van 4 weken op het bedrijf, dan wel aan de slachtlijn;

bij vleeskalkoenen:

vanaf een leeftijd van 13 weken op het bedrijf, dan wel aan de slachtlijn.

Het afnemen van bloed op het bedrijf geschiedt door een dierenarts dan wel door een op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts handelende dierenartsassistent als bedoeld in artikel 9 van het Besluit paraveterinairen. Het afnemen van bloed aan de slachtlijn geschiedt onder verantwoordelijkheid van een dierenarts.

Bijlage

19

Vaccinatieregime als bedoeld in artikel 93, achtste lid

Aangepast vaccinatieregime

Vleeskuikens:

Eerste verplichte vaccinatie:

uit te voeren tussen 3e en 10e levensdag met levende entstof spray;

Tweede verplichte vaccinatie:

uit te voeren na de 17e levensdag met gecloneerde entstof met spray of aerosol.

Vleeskalkoenen:

Tussen de 14e en de 16e levensdag:

levende entstof spray;

Tussen de 28e en de 30e dag:

levende entstof aerosol;

In de 10e levensweek:

levende entstof aerosol;

Voor de hanen bovendien in de 17e levensweek:

levende entstof aerosol.

Bijlage

20

Model van vaccinatieverklaring als bedoeld in artikel 94, eerste lid

Bijlage

21

Modellen van waarschuwingsborden als bedoeld in artikel 102

Wit van kleur met een rode rand en bedrukt met rode letters:

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage

22

Modellen van kentekenen als bedoeld in artikel 103

a. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Blauw van kleur met een witte opdruk:

b. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Bijlage

23

als bedoeld in de artikelen 106, tweede lid en 107

a. Het reinigen van dieren, gebouwen en terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 106, tweede lid

  • 1.

    Het reinigen van dieren geschiedt als volgt:

    De huid wordt zorgvuldig gereinigd door borstelen en wassen en de hoeven en klauwen worden uitgesneden of afgeraspt, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2.

    Het reinigen van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen en van bewaarplaatsen van mest geschiedt als volgt:

    • a.

      mest, strooisel, voor onschadelijkmaking bestemd voedsel en voedselresten, het grove vuil dat van de zoldering, wanden en vloer kan worden afgenomen alsmede alle andere voor onschadelijkmaking bestemde voorwerpen en produkten worden uit de gebouwen verwijderd alvorens de reiniging plaatsvindt;

    • b.

      alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen worden uit de gebouwen verwijderd en apart gereinigd;

    • c.

      vet en vuil worden van alle oppervlakken verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens worden de oppervlakken met water onder druk worden gewassen;

    • d.

      beschadigde vloeren, muren en andere delen worden hersteld nadat daarover na een inspectie door de ambtenaar overeenstemming is bereikt; de herstellingen moeten onmiddellijk worden uitgevoerd;

    • e.

      nadat de herstellingen zijn voltooid worden zij geïnspecteerd om na te gaan of een en ander op bevredigde wijze is uitgevoerd;

    • f.

      brandbare voorwerpen worden, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet verbrand;

    • g.

      aarden vloeren worden ten minste 20 centimeter diep uitgegraven en daarna ter dikte van de uitgegraven laag met nieuwe grond of vers zand aangevuld en daarna vast aangestampt. De uitgegraven grond wordt als mest behandeld;

    • h.

      losse stenen vloeren worden opgebroken en de ondergrond als aarden vloer behandeld met reiniging en ontsmetting van de te gebruiken stenen of de losse stenen vloer wordt in de voegen diep uitgekrabd en daarna gereinigd;

    • i.

      houten vloeren worden zonodig opgebroken, de ondergrond als aarden vloer behandeld en het houtwerk wordt gereinigd;

    • j.

      insecten, ratten, alsmede andere organismen worden op aanwijzing van de ambtenaar bestreden.

  • 3.

    Voorwerpen en producten worden gereinigd door afvegen, afschuren, afkrabben, afschaven, behandeling met een reinigingsmiddel en verder door afspuiten, afwassen of afschrobben met koud of heet water.

  • 4.

    Het reinigen van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar. Het water ondergaat een behandeling waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld.

b. Het ontsmetten van dieren, gebouwen en terreinen, bijenwoning, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 107

  • 1.

    Het ontsmetten van dieren geschiedt als volgt:

    De huid, hoeven en klauwen worden met het daarvoor aangewezen ontsmettingsmiddel goed afgewassen, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2.

    Het ontsmetten van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen, van bewaarplaatsen van mest en van bijenwoning geschiedt als volgt:

    • a.

      mest, strooisel, verontreinigd voer en ander vuil wordt verbrand, begraven, ondergeploegd of door broeien of vermengen met een aangewezen ontsmettingsmiddel onschadelijk gemaakt. Drijfmest wordt zodanig behandeld dat virussen worden gedood;

    • b.

      alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen die uit de gebouwen zijn verwijderd, worden ontsmet met een aangewezen ontsmettingsmiddel;

    • c.

      alle oppervlakken van de gebouwen worden met een aangewezen ontsmettingsmiddel besproeid;

    • d.

      lekvrije ruimten worden door middel van rook worden ontsmet;

    • e.

      alle delen van gebouwen die volledig vrij zijn van brandbaar materiaal kunnen een warmtebehandeling met een vlammenwerper ondergaan;

    • f.

      bij de in- en uitgangen van gebouwen, lokalen of plaatsen waar de voor de ziekte vatbare dieren zijn gevestigd worden geëigende ontsmettingsmiddelen gebruikt, die dagelijks worden ververst.

  • 3.

    Voorwerpen en producten worden door vuur, stoom, kokend water of een ander ontsmettingsmiddel ontsmet.

  • 4.

    Het ontsmetten van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 5.

    Voor het overige vindt de reiniging en ontsmetting, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet plaats conform het draaiboek ter bestrijding van de betreffende dierziekte. Het draaiboek ligt ter inzage bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en bij de VWA.