Regeling van de Minister van Economische Zaken van 12 december 2012, nr. WJZ/12375453, houdende regels inzake diergeneesmiddelen (Regeling diergeneesmiddelen)

Regeling diergeneesmiddelen

De Minister van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op
Beschikking van de Raad van 17 december 1999 betreffende het op de markt brengen en het toedienen van boviene somatotropine (BST) en tot intrekking van Beschikking 90/218/EEG (1999/879/EG);
Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 092);
Richtlijn 91/412/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1991 tot vastlegging van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 1991, L 228);
Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125);
Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125);
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 311);
Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEU 2004, L 136);
Richtlijn 2006/130/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2006 tot uitvoering van Richtlijn nr. 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de vaststelling van criteria voor de vrijstelling van het vereiste van een voorschrift van een dierenarts voor het verstrekken van bepaalde geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik ten behoeve van voor de productie van levensmiddelen bestemde dieren (PbEG 2006, L 349);
Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PbEU 2004, L 136);
Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2009, L 152);
Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen (PbEG 2006, L 367);
Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEU 2008. L 334);
Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van de Europese Unie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2010, L 15);

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemeen deel

§

1

Algemeen

Artikel

1.1

Begripsbepalingen

Hoofdstuk

2

Behandeling aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel

§

1

Procedure

Artikel

2.1

Commissie registratie diergeneesmiddelen

Artikel

2.2

De minister en de Commissie kunnen voor de voorbereiding van haar adviezen een beoordeling van een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het besluit laten verrichten door:

  • a.

    Wageningen Bioveterinary Research van Stichting Wageningen Research;

  • b.

    Wageningen Food Safety Research van Stichting Wageningen Research;

  • c.

    het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel

2.3

Aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen

Een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend met een door de minister vastgesteld formulier of beschikbaar gestelde elektronische wijze van aanvragen.

Artikel

2.4

Documenten

Vervallen

Artikel

2.5

Samenvatting van de productkenmerken

De samenvatting van de productkenmerken, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, van het besluit, bevat in onderstaande volgorde de volgende informatie:

  • a.

    de naam van het diergeneesmiddel met vermelding van de concentratie en de farmaceutische vorm,

  • b.

    de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling aan werkzame stoffen en hulpstoffen, , waarvan de kennis onmisbaar is voor een juiste toediening van het diergeneesmiddel, onder vermelding van de gebruikelijke algemene of scheikundige benamingen,

  • c.

    de farmaceutische vorm,

  • d.

    de volgende klinische gegevens:

    • 1°.

      diersoorten waarvoor het diergeneesmiddel is bestemd,

    • 2°.

      bij welke aandoening of aandoeningen het diergeneesmiddel bij welke diersoort kan worden toegepast,

    • 3°.

      contra-indicaties,

    • 4°.

      bijzondere waarschuwingen per diersoort,

    • 5°.

      bijzondere voorzorgsmaatregelen bij het toepassen, waaronder de bijzondere voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen door degene die het diergeneesmiddel toepast,

    • 6°.

      bijwerkingen, waaronder de frequentie en ernst,

    • 7°.

      toepassing tijdens drachtigheid, lactatie of eierproductie,

    • 8°.

      interactie met andere diergeneesmiddelen of andere vormen van interactie,

    • 9°.

      dosering en wijze van toepassing,

    • 10°.

      in voorkomend geval van overdosering:

      • de symptomen,

      • de noodprocedures, en

      • de tegengiffen,

    • 11°.

      de in acht te nemen wachttermijnen bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd voor de verschillende levensmiddelen, waaronder die waarvoor geen wachttermijn is,

  • e.

    farmacologiche eigenschappen:

    • 1°.

      dynamische eigenschappen,

    • 2°.

      farmacokinetische bijzonderheden,

  • f.

    de volgende farmaceutische gegevens:

    • 1°.

      lijst van hulpstoffen,

    • 2°.

      voornaamste onverenigbaarheden,

    • 3°.

      uiterste houdbaarheidsdatum bij een ongeopende verpakking en zo nodig de uiterste gebruiksdatum na reconstitutie van het diergeneesmiddel of wanneer de primaire verpakking voor het eerst wordt geopend,

    • 4°.

      bijzondere voorzorgsmaatregelen bij opslag,

    • 5°.

      aard en samenstelling van de primaire verpakking,

    • 6°.

      bijzondere voorzorgsmaatregelen bij de verwijdering van niet-toegepaste diergeneesmiddelen of, in voorkomend geval, van afvalstoffen die ontstaan bij het toepassen van diergeneesmiddelen,

  • g.

    de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, bedoeld in artikel 2.12 van het besluit,

  • h.

    het nummer van de vergunning, bedoeld in artikel 2.12 van het besluit,

  • i.

    de datum van de eerste verstrekking van de vergunning en indien van toepassing van de verlenging van de vergunning, en

  • j.

    datum van herziening van de samenvatting van de productkenmerken na een besluit tot verlenging, wijziging of gedeeltelijke intrekking van de vergunning, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 5, van het besluit.

Artikel

2.6

Uitvoerige, kritische samenvattingen

Artikel

2.7

Controle van diergeneesmiddelen

De minister kan bij de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van het besluit een diergeneesmiddel, waaronder een grondstof, tussenproduct of ander bestanddeel van dat diergeneesmiddel, onderwerpen aan een onderzoek door een laboratorium aangewezen krachtens een EU-rechtshandeling of krachtens artikel 8.3 van het besluit om:

  • a.

    te verzekeren dat de door de fabrikant toegepaste en in het dossier beschreven controlemethoden bevredigend zijn en

  • b.

    zich ervan te vergewissen, met name door overleg met het aangewezen laboratorium, dat de door de aanvrager voorgelegde analytische methode voor de opsporing van residuen bevredigend is.

Artikel

2.8

Beoordelingsrapport

Een beoordelingsrapport als bedoeld in artikel 2.12, onder c, van het besluit, bevat tenminste de beoordeling van en opmerkingen over het dossier betreffende de resultaten van:

  • a.

    de farmaceutische proeven,

  • b.

    de onschadelijkheids- en residuproeven,

  • c.

    de preklinische en klinische proeven,

  • d.

    het onderzoek naar de veiligheid van de toediener, en

  • e.

    de milieurisicobeoordeling.

Artikel

2.9

Aanvraag in twee of meer EER-lidstaten en wederzijdse erkenning

§

2

Weigeringsgronden

Artikel

2.10

Kwaliteit van werkzame stoffen in het diergeneesmiddel

Een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt geweigerd indien het diergeneesmiddel

  • a.

    een werkzame stof bevat:

    • 1°.

      die niet is opgenomen in een monografie die is opgenomen in een Europese farmacopee, samengesteld krachtens het op 22 juli 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de samenstelling van een Europese farmacopee (Trb. 1966, 115) of een farmacopee van een EER-lidstaat en

    • 2°.

      waarvoor bij de aanvraag geen monografie is ingediend in overeenstemming met bijlage 1 van richtlijn 2001/82/EG, of

  • b.

    een werkzame stof bevat die niet voldoet aan de in de desbetreffende monografie gegeven specificaties ten aanzien van de kwaliteit.

Artikel

2.11

Verboden substanties

Een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt niet in behandeling genomen, indien het diergeneesmiddel:

  • a.

    wordt bereid, bewerkt of verwerkt met een ziekteverwekker die brucellosis melitensis, brucellosis suis, brucellosis bang of rundertuberculose kan veroorzaken,

  • b.

    somatotropine bevat, waaronder somatotropine als bedoeld in beschikking 1999/879/EG, of

  • c.

    een niet-geïnactiveerd hondsdolheidvirus bevat.

Artikel

2.12

Uitsluitend onder voorwaarden toegestane substanties

Een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt geweigerd indien het diergeneesmiddel bestemd is of mede bestemd is om te worden toegepast bij dieren die zijn bestemd voor de productie van levensmiddelen en het diergeneesmiddel:

  • a.

    niet voldoet aan de voorwaarden in bijlage, tabel 1, Toegestane stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010,

  • b.

    een substantie bevat dat niet is opgenomen in de bijlage, tabel 1, Toegestane stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010,

  • c.

    een substantie bevat dat is opgenomen in de bijlage, tabel 2, Verboden stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010,

  • d.

    een substantie bevat als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 96/22/EG, tenzij de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op een toepassing voor therapeutische doeleinden als bedoeld in artikel 4, punt 2, van Richtlijn nr. 96/22/EG en het diergeneesmiddel niet een product als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van richtlijn 96/22/EG is,

  • e.

    een substantie bevat als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 96/22/EG, tenzij de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op een toepassing voor doeleinden als bedoeld in artikel 4 of 5 van Richtlijn nr. 96/22/EG en het diergeneesmiddel niet een product als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van richtlijn 96/22/EG is,

  • f.

    is bestemd voor de behandeling van paardachtigen met een substantie als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1950/2006 en de aanvraag niet voldoet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden.

§

3

Kanalisatie

Artikel

2.13

Aanwijzing als diergeneesmiddel dat wordt verstrekt na te zijn voorgeschreven

De minister verbindt aan de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel het voorschrift dat het diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, aanhef en onder a, van het besluit, indien:

  • a.

    voor het diergeneesmiddel een leverings- of gebruiksbeperking geldt, waaronder:

    • 1°.

      beperkingen die voortvloeien uit de ten uitvoerlegging van de van toepassing zijnde verdragen van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

    • 2°.

      beperkingen die voortvloeien uit een EU-rechtshandeling op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid of het milieu,

  • b.

    het diergeneesmiddel bestemd is om te worden toegepast bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd en ten minste één van de criteria, bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met h, van Richtlijn 2006/130/EG niet van toepassing is,

  • c.

    voor het diergeneesmiddel een bijzondere voorzorgsmaatregel geldt ten einde elk onnodig risico te vermijden voor:

    • 1°.

      de diersoort die de doelgroep vormt,

    • 2°.

      degene die de diergeneesmiddelen toepast,

    • 3°.

      het milieu,

  • d.

    het diergeneesmiddel bestemd is voor een behandeling of een pathologisch proces waarvoor een nauwkeurige voorafgaande diagnose vereist is, of waarvan de toepassing van het diergeneesmiddel de diagnose of de therapie nadien kan bemoeilijken of beïnvloeden,

  • e.

    het noodzakelijk is dat de voor te schrijven hoeveelheid diergeneesmiddel beperkt blijft tot de beoogde behandeling of therapie, onder meer indien:

    • 1°.

      er vóór de keuze van het toe te passen diergeneesmiddel een noodzaak is tot diagnosestelling, waaronder het gebruik van tests en andere diagnostische hulpmiddelen of instrumenten,

    • 2°.

      toepassing van het diergeneesmiddel een risico met zich brengt voor het dier, degene die het diergeneesmiddel toepast, het milieu of de volksgezondheid, of

  • f.

    het diergeneesmiddel een farmacologisch werkzame stof bevat die nog geen vijf jaar in de Europese Economische Ruimte in een diergeneesmiddel in de handel is.

Artikel

2.14

Advies van de Commissie registratie diergeneesmiddelen

De minister kan aan de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel het voorschrift verbinden dat het diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, aanhef en onder a, van het besluit, indien de Commissie registratie diergeneesmiddelen dit adviseert, omdat een diergeneesmiddel een risico met zich brengt voor het dier, degene die het diergeneesmiddel toepast, de volksgezondheid of het milieu.

Artikel

2.15

Afleveren door een houder van een vergunning voor kleinhandel

De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 2.13 en 2.14 door iedere houder van een vergunning voor kleinhandel kan worden afgeleverd, indien aan de vergunning het voorschrift, bedoeld in artikel 2.13, aanhef, is verbonden in verband met een risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu dat naar het oordeel van de minister beperkt is.

Artikel

2.16

Uitsluitend aflevering door de dierenarts of op recept van de dierenarts door een apotheker

De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in artikelen 2.13 en 2.14 uitsluitend door een dierenarts of op recept van de dierenarts door een apotheker kan worden afgeleverd, indien aan de vergunning het voorschrift, bedoeld in artikel 2.13, aanhef, is verbonden in verband met een risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu dat naar het oordeel van de minister niet tot de conclusie leidt dat toepassing door de dierenarts noodzakelijk wordt geacht.

Artikel

2.17

Uitsluitend aflevering en toepassing door de dierenarts

De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in artikelen 2.13 en 2.14 uitsluitend kan worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts, indien de artikelen 2.15 en 2.16 niet van toepassing zijn.

Artikel

2.18

Andere personen dan de dierenarts die gekwalificeerd zijn

§

4

Verpakking en etikettering

Artikel

2.19

Toepasselijkheid van deze paragraaf

De regels, gesteld in deze paragraaf, zijn van toepassing als:

Artikel

2.20

Verpakking

Artikel

2.21

Informatie op, bij of in een verpakking

Artikel

2.22

Etikettering primaire verpakking en buitenverpakking

Artikel

2.23

Etiket op een ampul

Artikel

2.24

Kleine primaire verpakking

Wanneer een kleine primaire verpakking slechts één gebruiksdosis bevat en de informatie, bedoeld in artikel 2.22 niet op de primaire verpakking kan worden vermeld, wordt die informatie op de buitenverpakking vermeld.

Artikel

2.25

Ontbreken buitenverpakking

Wanneer er geen buitenverpakking is wordt alle informatie, bedoeld in artikel 2.22, op de primaire verpakking vermeld.

Artikel

2.26

Bijsluiter

Artikel

2.27

Etiket homeopathisch diergeneesmiddel

Het etiket van een diergeneesmiddel waarvoor overeenkomstig artikel 3.5 van het besluit een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt, vermeldt in afwijking van artikel 2.22, eerste lid, onderdeel l, aanhef, duidelijk leesbaar: ‘homeopathisch diergeneesmiddel’ of homeopathisch geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik’.

Artikel

2.28

Etiket homeopathisch diergeneesmiddel na vereenvoudigde aanvraag

Het etiket van een diergeneesmiddel waarvoor overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt, vermeldt in afwijking van de artikelen 2.22 en 2.27: uitsluitend de volgende informatie:

  • a.

    ‘homeopathisch diergeneesmiddel zonder goedgekeurde therapeutische indicaties’ of homeopathisch geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik zonder goedgekeurde therapeutische indicaties’;

  • b.

    de naam van het diergeneesmiddel en de wetenschappelijke benaming van de homeopathische grondstof of grondstoffen, gevolgd door de verdunningsgraad, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de Europese Farmacopee of bij ontstentenis daarvan, een in de EER-lidstaten officieel gebruikte farmacopee, met dien verstande dat indien het diergeneesmiddel uit meer dan één homeopathische grondstof bestaat, de etikettering naast de wetenschappelijke benaming van deze grondstoffen ook een fantasienaam kan vermelden;

  • c.

    het nummer waaronder de vergunning is verstrekt, voorafgegaan door de letters ‘Reg. NL H’;

  • d.

    de naam of handelsnaam en het adres van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit alsmede, indien de houder van de vergunning voor vervaardiging niet tevens houder van de vergunning voor het in de handel brengen is, de naam, de handelsnaam of het merk van de houder van de vergunning voor vervaardiging als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit voor het bereiden van een diergeneesmiddel;

  • e.

    de diersoort of diersoorten waarvoor de dosering of doseringen waarin en de wijze of wijzen waarop het betrokken diergeneesmiddel uitsluitend mag worden gebruikt;

  • f.

    het nummer van de fabricagepartij;

  • g.

    de uiterste gebruiksdatum;

  • h.

    de farmaceutische vorm;

  • i.

    de inhoud van de primaire verpakking naar gewicht, volume of aantal doses;

  • j.

    de aanbevelingen omtrent de wijze van bewaring en zo nodig aan wijzingen omtrent te nemen voorzorgsmaatregelen bij het zich ontdoen van niet gebruikte diergeneesmiddelen en daarvan afkomstige afvalproducten;

  • k.

    zonodig de veiligheidsmaatregelen en bijzondere waarschuwingen voor de gebruiker.

Artikel

2.29

Etiket en bijsluiter bij ontheffing of vrijstelling

Alle ingevolge deze paragraaf voorgeschreven informatie is van overeenkomstige toepassing bij een diergeneesmiddel waarvoor een vrijstelling of een ontheffing is verleend met toepassing van hoofdstuk 3, paragraaf 5, van het besluit.

§

5

Verlenging

Artikel

2.30

Veiligheidsverslag bij verlenging

De vergunninghouder overlegt bij de aanvraag om verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen het verslag, bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, over perioden waarover nog geen verslag is overgelegd voorzover de informatie in dit verslag niet is opgenomen in een document in de lijst, bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van het besluit.

§

6

Wijziging van een niet volgens een communautaire procedure verstrekte vergunning voor het in de handel brengen

Artikel

2.32

Verbod zonder kennisgeving veiligheidsmaatregelen te nemen, wijzigingen aan te brengen en weigering verstrekking van informatie

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 22, 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

Artikel

2.33

Kennisgeving en aanvraag van een wijziging

Artikel

2.34

Kleine wijziging van de eerste categorie

Artikel

2.35

Kleine wijziging van de tweede categorie

Artikel

2.36

Ingrijpende wijziging

Artikel

2.37

Verscheidene wijzigingen

Indien een kennisgeving of een aanvraag als bedoeld in artikel 2.33 betrekking heeft op verscheidene wijzigingen, wordt de kennisgeving of aanvraag ingediend met inachtneming van artikel 13 quinquies of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

§

7

Wijziging van een volgens een communautaire procedure verstrekte vergunning voor het in de handel brengen

Artikel

2.39

Verbod zonder kennisgeving veiligheidsmaatregelen te nemen, wijzigingen aan te brengen en geen informatie te verstrekken

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 22, 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 en de artikelen 41, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 42 van Verordening (EG) nr. 726/2004.

Artikel

2.40

Kennisgeving en aanvraag van een wijziging

Artikel

2.41

Kleine wijziging van de eerste categorie

Artikel

2.42

Kleine wijziging van de tweede categorie

Artikel

2.43

Ingrijpende wijziging

Een aanvraag omtrent een ingrijpende wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt in behandeling genomen:

  • a.

    overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 in samenhang met artikel 11 van deze Verordening en bijlage IV bij deze Verordening, of, voor zover van toepassing,

  • b.

    overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008, in samenhang met bijlagen IV en V bij deze Verordening.

Artikel

2.44

Verscheidene wijzigingen

Indien een kennisgeving of een aanvraag van een wijziging als bedoeld in de artikelen 2.41, 2.42 onderscheidenlijk 2.43 betrekking heeft op verscheidene wijzigingen, wordt de kennisgeving gedaan of de aanvraag ingediend met inachtneming van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

§

7a

Werkzaamheden beoordeling diergeneesmiddel

Artikel

2.45

Bijeenkomst van deskundigen

Een aanvrager kan aan de minister verzoeken een bijeenkomst van deskundigen te houden in het kader van de beoordeling van een diergeneesmiddel.

§

8

Register

Artikel

2.46

Het register

Hoofdstuk

3

Aanvraag vergunning voor een diergeneesmiddel met specifieke kenmerken, aanvraag tot ontheffing en vrijstellingen

§

1

Aanvraag vergunning voor een diergeneesmiddel met specifieke kenmerken

Artikel

3.1

Vereenvoudigde aanvraag vergunning voor homeopathisch diergeneesmiddel

Artikel

3.2

Aanvraag vergunning voor homeopathisch diergeneesmiddel voor gezelschapsdieren of exotische diersoorten

Artikel

3.3

Aanvraag vergunning voor generiek diergeneesmiddel

Indien een aanvraag omtrent een vergunning voor een generiek diergeneesmiddel betrekking heeft op:

  • a.

    een diergeneesmiddel van een referentiegeneesmiddel waarvoor de Europese Commissie een vergunning voor het in de handel brengen heeft verstrekt zijn de artikelen 3, derde en vierde lid, 41 tweede, derde en vierde lid, 34, vierde lid, onderdeel e, van Verordening (EG) nr. 726/2004 van toepassing;

  • b.

    een in Nederland octrooirechtelijk of door middel van een aanvullend beschermingscertificaat beschermd diergeneesmiddel dat wordt betrokken uit Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en daarvoor ten tijde van de registratie van het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat in de desbetreffende EER-lidstaat niet een dergelijke bescherming kon worden verkregen, wordt bij de aanvraag tevens overgelegd een afschrift van de schriftelijke kennisgeving aan de houder van het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat of de begunstigde van die bescherming met betrekking tot het referentiegeneesmiddel waaruit blijkt dat de kennisgeving is gedaan ten minste een maand voor de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel

3.4

Aanvraag vergunning voor parallelle invoer

Artikel

3.5

Aanvraag afgeleide vergunning

Een besluit omtrent een afgeleide vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 3.15 van het besluit wordt genomen binnen 90 dagen na ontvangst van een volledige aanvraag.

§

2

Vrijstellingen

Artikel

3.6

Werkzame substanties

Vervallen

Artikel

3.7

Vrijstelling diergeneesmiddelen voor specifieke diersoorten

Artikel

3.8

Vrijstelling toepassing bij dierproeven

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, gesteld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, voor het bereiden, bewerken, verwerken, verpakken, etiketteren, in Nederland brengen, vervoeren, ontvangen, voorhanden hebben, in voorraad hebben of toepassen van diergeneesmiddelen ten behoeve van dierproeven, voor zover deze proeven worden verricht met toepassing van de Wet op de dierproeven door de in die wet bedoelde vergunninghouders, onverminderd artikel 3.11.

Artikel

3.9

Ontheffing voor proeven

Artikel

3.10

Vrijstelling verboden substanties en ziekteverwekkers

Artikel

3.11

In de handel brengen van een dier na een proef

Een dier waarop een diergeneesmiddel of een andere substantie met mogelijk farmacologische werking is beproefd, of een levensmiddel van een dergelijk dier wordt niet in de handel gebracht, tenzij een ontheffing is verleend waarbij andersluidende voorschriften zijn gesteld en een wachttermijn is vastgesteld.

Hoofdstuk

4

Vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en vergunning voor invoer

§

1

Procedure

Artikel

4.1

Aanvraag van een vergunning voor vervaardiging, voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer

Artikel

4.3

Achterwege laten preventief onderzoek

Een preventief onderzoek als bedoeld in artikel 8.1 van het besluit blijft achterwege, indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van de vergunning, bedoeld in artikel 4.1 en deze aanvraag uitsluitend betrekking heeft op:

  • a.

    administratieve gegevens, of

  • b.

    het bereiden, verpakken, etiketteren of afleveren van een diergeneesmiddel, indien:

    • 1°.

      dat middel dezelfde farmaceutische vorm heeft als een middel waarvoor ingevolge artikel 4.1 van het besluit reeds aan de aanvrager een vergunning tot het verrichten van de betreffende handeling of handelingen is verleend, en

    • 2°.

      de handeling of handelingen met behulp van dezelfde apparatuur en in dezelfde lokaliteiten geschied.

§

2

Regels inzake vervaardigen van diergeneesmiddelen of substanties

Artikel

4.4

Toepasselijkheid van deze paragraaf

De regels, gesteld in deze paragraaf, zijn van toepassing als:

  • a.

    voorwaarden voor het in behandeling nemen van de bij de aanvraag overgelegde documenten, bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, voor een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer en

  • b.

    algemene regels als bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, voor de uitoefening van een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer.

Artikel

4.5

Implementatie van richtlijn nr. 91/412/EEG en richtsnoeren voor vervaardiging

Artikel

4.6

Deskundige persoon

Artikel

4.7

Deskundige persoon aanstelling of opleiding vóór 18 december 2001

Artikel

4.8

Kwaliteitsbewaking en registers

De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 4.1 van het besluit draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de persoon, bedoeld in artikel 4.6, in staat wordt gesteld zijn taak te vervullen, onder meer door alle noodzakelijke middelen te zijner beschikking te stellen en steeds de gelegenheid te geven om te onderzoeken of:

  • b.

    een diergeneesmiddel slechts voor de verkoop wordt afgeleverd, nadat een partijvrijgiftedocument is ondertekend door de persoon, bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    de minister onverwijld ervan in kennis wordt gesteld, indien de persoon, bedoeld in artikel 4.6, zijn controlewerkzaamheden niet langer uitoefent;

  • d.

    als grondstof slechts werkzame stoffen worden gebruikt die zijn vervaardigd overeenkomstig door de Europese Commissie vastgestelde richtsnoeren inzake goede praktijken bij de vervaardiging van grondstoffen;

  • e.

    de persoon, bedoeld in artikel 4.6, in overeenstemming met artikel 55, derde lid, van richtlijn 2001/82/EG een register of gelijkwaardig document bijhoudt en ten minste vijf jaar na de laatste aantekening ter beschikking houdt voor controle door ambtenaren die met het toezicht op de naleving zijn belast;

  • f.

    een register wordt bijgehouden in overeenstemming met artikel 50, onderdeel g, van richtlijn 2001/82/EG dat gedurende tenminste drie jaar voor toezicht op de naleving toegankelijk is.

Artikel

4.9

Afleveren door een vergunninghouder voor vervaardiging aan een houder van een vergunning voor vervaardiging of een houder van een vergunning voor groothandel

§

3

Regels inzake vervaardiging van autovaccins, gewijzigde verpakkingen, ex tempore bereidingen, en kleine hoeveelheden

Artikel

4.10

Autovaccin

Artikel

4.11

Bereiding, verdeling of verandering met het oog op de verpakking of de aanbiedingsvorm

Het bereiden, verdelen of veranderen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, onderdeel a, van het besluit is slechts toegestaan aan een dierenarts of op recept door een apotheker, indien het diergeneesmiddel wordt verdeeld in een kleinere verpakking dan wel bereid of veranderd in een andere aanbiedingsvorm die past bij hetgeen noodzakelijk is voor de beoogde behandeling of therapie, onverminderd hoofdstuk 2, paragraaf 4.

Artikel

4.12

Ex tempore bereiding

Een bereiding als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, onderdeel b, van het besluit is toegestaan, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    er is in Nederland geen diergeneesmiddel beschikbaar, waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt of een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 5 van het besluit of artikel 10.1 van de wet is verleend om een aandoening, dierziekte, zoönose, ziekteverschijnsel, gebrek, in- of uitwendig letsel of pijn bij een dier te voorkomen, te genezen, te verzachten, te onderkennen of op te heffen;

  • b.

    bij toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 van het Besluit diergeneeskundigen blijkt dat een behandeling met een ex tempore bereid diergeneesmiddel noodzakelijk is;

  • c.

    het diergeneesmiddel bevat, indien het is bestemd om te worden toegepast bij een dier dat voor de productie van levensmiddelen bestemd is, uitsluitend farmacologisch werkzame stoffen die voldoen aan de voorwaarden in bijlage, tabel 1, Toegestane stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010;

  • d.

    ingeval het diergeneesmiddel door een apotheker wordt bereid, wordt het diergeneesmiddel uitsluitend afgeleverd aan de dierenarts op wiens recept het middel is bereid, tenzij het diergeneesmiddel met toepassing van artikel 5.1, vierde lid, of 5.2, vierde lid, van het Besluit diergeneeskundigen onder verantwoordelijkheid van de dierenarts door een ander wordt toegepast, onverminderd artikel 5.2, negende lid, van het Besluit diergeneeskundigen;

  • e.

    de dierenarts schrijft een wachttermijn voor, indien het diergeneesmiddel wordt bereid voor toepassing bij een dier dat voor de productie van levensmiddelen bestemd is;

  • f.

    de bereide hoeveelheid blijft beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor de beoogde behandeling of therapie;

  • g.

    de primaire verpakking en in voorkomend geval de buitenverpakking of zo nodig een bijsluiter vermelden de volgende informatie:

    • 1°.

      de naam van de bereider;

    • 2°.

      de naam van het diergeneesmiddel, onmiddellijk gevolgd door de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van werkzame bestanddelen, afhankelijk van de farmaceutische vorm aangegeven per dosis of in procenten;

    • 3°.

      de naam van de houder van het dier of de dieren waarvoor het diergeneesmiddel is bereid;

    • 4°.

      de dosering waarin het diergeneesmiddel moet worden toegepast en de wijze van toepassing;

    • 5°.

      de wachttermijn, indien het diergeneesmiddel wordt bereid voor toepassing bij een dier dat is bestemd voor de productie van levensmiddelen, voor de verschillende betrokken levensmiddelen afzonderlijk, waaronder die waarvoor geen wachttermijn is;

    • 6°.

      de datum van bereiding;

    • 7°.

      de bijzondere voorzorgsmaatregelen voor bewaring;

    • 8°.

      zo nodig de veiligheidsmaatregelen en bijzondere waarschuwingen voor de gebruiker;

    • 9°.

      de uiterste gebruiksdatum, indien de maximale houdbaarheidstermijn minder dan drie jaar bedraagt.

Artikel

4.13

Lokaal voor vervaardiging van een kleine hoeveelheid

Het lokaal, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 4.10, 4.11 of 4.12:

  • a.

    is voldoende groot is en zodanig ingericht dat daarin alle handelingen, die volgens de vergunning kunnen worden uitgevoerd, naar behoren kunnen worden verricht;

  • b.

    is voorzien van een vlakke, gladde en ondoorlaatbare vloer, zonder scheuren of open afvoeren;

  • c.

    voldoet aan de artikelen 5.2, onderdelen a en b, en 5.3.

§

4

Regels inzake invoer van diergeneesmiddelen

Artikel

4.14

Toepasselijkheid van deze paragraaf

De regels, gesteld in deze paragraaf, zijn onverminderd de paragrafen 1, 2 en 3, van toepassing als:

  • a.

    controlevoorschrift bij invoer zonder vergunning vanuit een EER-lidstaat en

  • b.

    voorschrift bij een vergunning voor invoer.

Artikel

4.15

Controle bij invoer vanuit EER-lidstaten

Bij de controle bij invoer vanuit een EER-lidstaat geldt dat:

  • a.

    een controleverslag als bedoeld in artikel 4.20, derde lid, van het besluit voldoet aan de in de betrokken EER-lidstaat geldende regels alsmede aan de bij de vergunning voor de vervaardiging in die lidstaat gegeven voorschriften;

  • b.

    alle door degene die diergeneesmiddelen invoert voor een partij diergeneesmiddelen bewaarde monsters van voldoende grootte zijn voor het verrichten van kwalitatieve en kwantitatieve controles;

  • c.

    artikel 11, vierde lid, van richtlijn 91/412/EG van overeenkomstige toepassing is op de monsters, bedoeld in onderdeel b.

Artikel

4.16

Kopie vergunning bij invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

Een diergeneesmiddel dat met toepassing van artikel 4.21, eerste lid, van het besluit uit een land van buiten de Europese Economische Ruimte wordt ingevoerd en dat voor een andere EER-lidstaat bestemd is, wordt vergezeld van een kopie van de vergunning voor invoer, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van het besluit.

Artikel

4.17

Algemene regels bij invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

De houder van een vergunning voor invoer die van buiten de Europese Economische Ruimte een diergeneesmiddel, invoert, draagt er zorg voor dat:

  • a.

    door of onder verantwoordelijkheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.6 in Nederland wordt gecontroleerd dat de door hem op Nederlands grondgebied binnengebrachte partijen een volledige kwalitatieve analyse, een kwantitatieve analyse van ten minste alle werkzame bestanddelen en alle andere proefnemingen of controles hebben ondergaan die nodig zijn om de kwaliteit van de diergeneesmiddelen te waarborgen in overeenstemming met de artikelen 6 tot en met 14 van richtlijn nr. 91/412/EG, de in het dossier, bedoeld in artikel 2.3, van het besluit beschreven fabricagewijze en testmethoden in overeenstemming met artikel 12, derde lid, onderdeel d, respectievelijk i, van richtlijn 2001/82/EG;

  • b.

    het verloop en het resultaat van de controle, bedoeld in onderdeel a, worden in een partijprotocol vastgelegd, dat wordt gedateerd en getekend door de persoon die de controle heeft uitgevoerd;

  • c.

    indien een analyse, proefneming of controle als bedoeld in onderdeel a is uitgevoerd door een derde partij is de persoon bedoeld in onderdeel a tevens verantwoordelijk voor de kwaliteit van die analyse, proefneming of controle;

  • d.

    een diergeneesmiddel slechts voor de verkoop wordt afgeleverd, nadat een partijvrijgiftedocument is ondertekend door de onder a, bedoelde persoon.

Artikel

4.18

Afwijking van algemene regels bij invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

§

5

Regels inzake uitvoer van diergeneesmiddelen

Artikel

4.19

Verpakking en etikettering bij uitvoer

Artikel

4.20

Certificaat voor uitvoer

Bij de afgifte van een certificaat voor uitvoer als bedoeld in artikel 4.23 van het besluit aan de fabrikant of exporteur:

  • a.

    past de minister de geldende administratieve voorschriften van de Wereldgezondheidsorganisatie toe,

  • b.

    verstrekt de minister een samenvatting van de productkenmerken met betrekking tot de voor uitvoer bestemde diergeneesmiddelen of bij gebreke daarvan een gelijkwaardig document.

Artikel

4.21

Verklaring ontbreken vergunning in de handel brengen

Indien in de Europese Economische Ruimte geen vergunning voor het in de handel brengen voor een uit te voeren diergeneesmiddel is verstrekt, overlegt degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 4.23 van het besluit indient aan de minister een verklaring waarin wordt uiteengezet waarom een dergelijke vergunning ontbreekt.

§

6

Administratie

Artikel

4.22

Administratie vergunning voor vervaardigen en vergunning voor invoer

§

7

Het register

Artikel

4.23

Inschrijving register

Hoofdstuk

5

Bezit van, handel in en verstrekking van diergeneesmiddelen

§

1

Algemene regels vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.1

Aanvraag van een vergunning voor groothandel en een vergunning voor kleinhandel

Aanvragen om een vergunning voor groothandel en een vergunning voor kleinhandel worden ingediend met een door de minister vastgesteld formulier of beschikbaar gestelde elektronische wijze van aanvragen.

Artikel

5.2

Lokalen

Artikel

5.3

Apparatuur, reparatie en onderhoud

De houder van een vergunning voor groothandel en de houder van een vergunning voor kleinhandel dragen er zorg voor dat:

  • a.

    de apparatuur door het ontwerp, gemakkelijk en grondig kan worden schoongemaakt;

  • b.

    de apparatuur door de wijze van installeren niet door een vergissing verkeerd gebruikt kan worden;

  • c.

    reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan lokalen en apparatuur zodanig worden uitgevoerd dat er geen enkel risico is voor de kwaliteit van de diergeneesmiddelen;

  • d.

    onderhoudswerkzaamheden aan meet- en controleapparatuur met regelmaat overeenkomstig passende methoden worden uitgevoerd, zodanig dat deze apparatuur gekalibreerd en gecontroleerd zijn.

Artikel

5.4

Afleveren door een vergunninghouder voor groothandel en een vergunninghouder voor kleinhandel

Een houder van een vergunning voor groothandel en een houder van een vergunning voor kleinhandel leveren een diergeneesmiddel af aan een andere houder van een vergunning voor groothandel of kleinhandel af in overeenstemming is met hoofdstuk 2, paragraaf 4.

§

2

Bijzondere regels voor de vergunning voor groothandel

Artikel

5.5

Opleiding personeel

De houder van een vergunning voor groothandel draagt er zorg voor dat het personeel voldoende technisch geschoold is en de opgedragen werkzaamheden naar behoren kan verrichten.

Artikel

5.6

Noodplan

De houder van de vergunning voor groothandel beschikt over een noodplan voor het uit de handel nemen van een diergeneesmiddel.

§

3

Bijzondere regels voor de vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.7

Verpakking bij afleveren aan een houder van dieren

Artikel

5.8

Plaats van afleveren van diergeneesmiddelen die zijn voorgeschreven

Een houder van een vergunning voor kleinhandel houdt diergeneesmiddelen die uitsluitend worden afgeleverd na te zijn voorgeschreven, met het oog op het afleveren slechts voorhanden of in voorraad in een lokaal als bedoeld in artikel 5.2, en levert deze slechts af:

  • a.

    in een lokaal als bedoeld in artikel 5.2 aan een houder van een dier,

  • b.

    vanuit een lokaal als bedoeld in artikel 5.2 met een voor het diergeneesmiddel geschikte wijze van vervoer op het bedrijf van de houder van het dier dat behandeld wordt, of

  • c.

    vanuit een lokaal als bedoeld in artikel 5.2 met een voor het diergeneesmiddel geschikte wijze van vervoer aan huis bij de houder van het dier, indien het dier niet voor de productie wordt gehouden.

§

4

Vergunning voor kleinhandel dierenarts andere EER-lidstaat

Artikel

5.9

Dierenarts uit andere EER-lidstaat

Een dierenarts uit een andere EER-lidstaat die met toepassing van de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties uitoefening van de diergeneeskunde is toegelaten tot uitoefening van de diergeneeskunde, is bevoegd om kleine, de dagelijkse behoeften niet overschrijdende hoeveelheden diergeneesmiddelen, waarvoor in Nederland geen vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt, met uitzondering van immunologische diergeneesmiddelen, te vervoeren, voorhanden te hebben, toe te passen en af te leveren, indien is voldaan aan deze paragraaf.

Artikel

5.10

Voorwaarden toepassen en afleveren

Het is de dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, slechts toegestaan een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 5.9 toe te passen, af te leveren of met het oog daarop voorhanden of op voorraad te hebben indien:

  • a.

    voor het diergeneesmiddel in de EER-lidstaat waar de dierenarts als zodanig is gevestigd, overeenkomstig de bepalingen van richtlijn nr. 2001/82/EG een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt;

  • b.

    het diergeneesmiddel wordt toegepast onder de voorschriften die bij de vergunning voor het in de handel brengen in de lidstaat, bedoeld onder a, zijn gesteld met dien verstande dat:

    • 1°.

      de dierenarts bij het toepassen en afleveren van een diergeneesmiddel zich op de hoogte stelt van de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet;

    • 2°.

      de dierenarts de wachttermijn in acht neemt die vermeld staat op het etiket van het betrokken diergeneesmiddel, tenzij hij redelijkerwijs geacht kan worden te weten dat overeenkomstig goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in onderdeel 1° een langere wachttermijn is voorgeschreven;

  • c.

    de toe te passen hoeveelheid beperkt blijft tot een hoeveelheid die volgens goed veterinair gebruik voor de behandeling noodzakelijk is,

  • d.

    indien de dierenarts het diergeneesmiddel toepast bij voedselproducerende dieren, hij kan aantonen dat het betrokken diergeneesmiddel kwalitatief en kwantitatief hetzelfde of dezelfde werkzame bestanddelen bevat als een hier in Nederland voor eenzelfde therapeutisch doel met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, van het besluit in de handel gebracht diergeneesmiddel,

  • e.

    het afleveren beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is voor de voltooiing van de beoogde behandeling of therapie van door de dierenarts onderzochte dieren, en

  • f.

    de dierenarts het dier of de dieren waarvoor het diergeneesmiddel is bestemd onder zijn behandeling heeft.

Artikel

5.11

Voorwaarden voorhanden hebben en vervoeren

Het is de dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, slechts toegestaan een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 5.9 te vervoeren of met het oog daarop voorhanden of op voorraad te hebben indien:

  • a.

    voor het diergeneesmiddel in de EER-lidstaat waar de dierenarts als zodanig is gevestigd, overeenkomstig de bepalingen van richtlijn nr. 2001/82/EG een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt;

  • b.

    het diergeneesmiddel wordt vervoerd en voorhanden is onder de voorschriften die bij de vergunning voor het in de handel brengen in de lidstaat, bedoeld onder a, zijn gesteld;

  • c.

    de dierenarts kan aantonen dat een diergeneesmiddel dat hij voorhanden heeft of vervoert voor een toepassing bij voedselproducerende dieren kwalitatief en kwantitatief hetzelfde werkzame bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat als een hier in Nederland voor eenzelfde therapeutisch doel met een door de minister verstrekte vergunning of verleende vrijstelling of ontheffing in de handel gebracht diergeneesmiddel,

  • d.

    dit diergeneesmiddel zich bevindt in de oorspronkelijke primaire verpakking en buitenverpakking van degene, door wie het is vervaardigd, en

  • e.

    de aard en de hoeveelheid van het vervoerde diergeneesmiddel is afgestemd op de normale dagelijkse behoefte volgens goed veterinair gebruik voor de dieren waarvoor zijn hulp is ingeroepen.

Artikel

5.12

Verplichting mededeling wachttermijn

De dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, deelt, direct na toegepassing of aflevering van een diergeneesmiddel, aan de houder van het dier schriftelijk de wachttermijn mede die vermeld wordt op het etiket of de bijsluiter van het betrokken diergeneesmiddel, tenzij het diergeneesmiddel vergelijkbaar is met een in Nederland in de handel gebracht diergeneesmiddel, gezien de informatie in de samenvatting van de productkenmerken van de beide betrokken diergeneesmiddelen, maar in Nederland een andere wachttermijn is vastgesteld, in welk geval hij deze wachttermijn aan de houder van het dier schriftelijk mededeelt.

§

5

Afleveren op recept

Artikel

5.13

Recept voor een diergeneesmiddel

Artikel

5.14

Afleveren diergeneesmiddel op recept

§

6

Administratie vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.15

Administratie vergunning voor groothandel

Artikel

5.16

Administratie vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.17

Controle administratie en bewaartermijn

Hoofdstuk

6

Diergeneesmiddelenbewaking

Artikel

6.1

Uitvoering melding bijwerkingen

De houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel draagt er zorg voor dat een voor diergeneesmiddelenbewaking gekwalificeerde in de Europese Unie gevestigde persoon hem voordurend en zonder onderbreking bijstaat en verantwoordelijk is voor:

  • a.

    de totstandbrenging en het beheer van een systeem dat waarborgt dat gegevens over alle vermoedelijke bijwerkingen, die aan het personeel van de onderneming, waaronder het verkooppersoneel en de artsenbezoekers worden gemeld, bij het Bureau worden gemeld, geordend en toegankelijk gemaakt;

  • b.

    het opstellen van een verslag van alle vermoedelijke bijwerkingen en vermoedelijke bijwerkingen bij de mens die zich in een EER-lidstaat of in een derde land voordoen, overeenkomstig de bepalingen van de richtsnoeren, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van richtlijn nr. 2001/82/EG;

  • c.

    een snelle en volledige beantwoording van elk verzoek van de minister om verstrekking van de nodige aanvullende gegevens voor de beoordeling van de aan een diergeneesmiddel verbonden voordelen en risico's, met inbegrip van gegevens over het afzetvolume van of het aantal recepten voor het betrokken diergeneesmiddel;

  • d.

    de verstrekking aan de minister van alle andere informatie die relevant is voor de beoordeling van de baten en risico's van een diergeneesmiddel, met inbegrip van relevante informatie over veiligheidsonderzoek na toelating.

Artikel

6.2

Administratie verslagen

Artikel

6.3

Informatie onverwijlde melding

De houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel stelt de bevoegde autoriteit van een EER-lidstaat, waar zich een voorval heeft voorgedaan, in voorkomend geval de minister, onverwijld doch uiterlijk binnen 15 dagen in kennis van:

  • a.

    alle nieuwe informatie die kan leiden tot wijziging van de gegevens op grond waarvan de vergunning is verstrekt, in het bijzonder:

    • 1°.

      alle andere nieuwe informatie die op de beoordeling van de voordelen en risico’s van het gebruik van dat diergeneesmiddel van invloed kan zijn;

    • 2°.

      elke vermoedelijke ernstige bijwerking of bijwerking bij de mens die zich in Nederland of in een derde land voordoet en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daarvan op de hoogte is of waarvan hij in kennis is gesteld;

    • 3°.

      elke vermoedelijke overdracht via een diergeneesmiddel van infectieuze stoffen die zich in een derde land voordoet en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daarvan op de hoogte is of waarvan hij in kennis is gesteld;

  • b.

    elke door hem voorgenomen wijziging van de gegevens op grond waarvan de vergunning is verstrekt.

Artikel

6.4

Evaluatie

Artikel

6.5

Melding aan de minister door een dierenarts

Hoofdstuk

7

Diervoeders met medicinale werking

§

1

Algemene regels

Artikel

7.1

Lokalen voor opslag, bewaring of vervaardiging diervoeder met medicinale werking

Artikel

7.2

Installaties voor vervaardiging diervoeder met medicinale werking

Installaties die worden gebruikt voor vervaardiging van diervoeders met medicinale werking functioneren zodanig dat:

  • a.

    het gebruikte diervoeder en het voormengsel tot een homogeen en stabiel product worden vermengd;

  • b.

    versleping van stoffen andere dan stoffen, bedoeld in de artikelen 7.3, eerste lid en 7.4, eerste lid, van het besluit die bestemd zijn om in het betreffende diervoeder met medicinale werking verwerkt te worden, zo veel mogelijk wordt voorkomen;

  • c.

    een nauwkeurige dosering en weging mogelijk is.

Artikel

7.3

Vervaardiging diervoeder met medicinale werking

Artikel

7.4

Opslag voormengsel voor diervoeder met medicinale werking en diervoeder met medicinale werking

Voormengsels voor diervoeders met medicinale werking en diervoeders met medicinale werking worden op zodanige wijze opgeslagen dat:

  • a.

    een goede kwaliteit van de producten gewaarborgd wordt;

  • b.

    de producten geïdentificeerd kunnen worden;

  • c.

    verwisseling met andere producten wordt vermeden.

Artikel

7.5

Vervoer diervoeder met medicinale werking

Wanneer een diervoeder met medicinale werking wordt vervoerd met een transportmiddel waarmee producten zijn vervoerd die bij vermenging met het diervoeder met medicinale werking schade kunnen toebrengen aan dit diervoeder met medicinale werking, wordt het transportmiddel op de aanwezigheid van de producten gecontroleerd en indien nodig, gereinigd.

Artikel

7.6

Bedrijfshygiëne

Een houder van een vergunning voor vervaardiging als bedoeld in artikel 7.1, onderdeel a, van het besluit neemt passende maatregelen opdat een optimale bedrijfshygiëne wordt verzekerd en ongewenste wisselwerking tussen diergeneesmiddelen en diervoeders uitgesloten wordt.

Artikel

7.7

Bedrijfsinterne controle

Artikel

7.8

Etikettering

§

2

Verstrekking vergunning

Artikel

7.9

Aanvraag van een vergunning voor vervaardiging of invoer

§

3

Uitvoer

§

4

Afleveren op recept

Artikel

7.11

Afleveren diervoeder met medicinale werking op recept

Artikel

7.12

Recept voor een diervoeder met medicinale werking

§

5

Administratie

Artikel

7.13

Administratie vervaardiging diervoeder met medicinale werking

Hoofdstuk

8

Onderzoeken, controle, toezicht op de naleving en sancties

§

1

Controle en onderzoek

Artikel

8.1

Beoordeling monsters vergunning voor het in de handel brengen

Artikel

8.2

Controle van vervaardigde diergeneesmiddelen

De houder van een vergunning voor het in handel brengen van een diergeneesmiddel en de houder van een vergunning voor vervaardiging dragen er zorg voor dat van elke partij één of meer monsters van het betrokken diergeneesmiddel, van de werkzame stof of stoffen, dan wel, in voorkomend geval, van de tussenproducten of van andere bestanddelen voor controle beschikbaar zijn.

Artikel

8.3

Controleverslagen van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

Artikel

8.4

Monsters van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

Artikel

8.5

Experimentele keuring van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

Artikel

8.6

Partijvrijgifte van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

§

2

Aanwijzing instelling monsteronderzoek

Artikel

8.7

Officieel laboratorium voor controle van monsters

Als laboratorium voor onderzoek van monsters bij controle of onderzoek als bedoeld in de artikelen 8.1, 8.3, 8.4 en 8.5 van het besluit alsmede de artikelen 8.1, 8.4 en 8.5, eerste en vierde lid, en als instelling als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, worden aangewezen:

  • a.

    Wageningen Bioveterinary Research van Stichting Wageningen Research;

  • b.

    Wageningen Food Safety Research van Stichting Wageningen Research;

  • c.

    Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

§

3

Handhaving, controle en toezicht op de naleving aangewezen substanties als bedoeld in richtlijn 96/22/EG

Artikel

8.8

Met aangewezen substanties behandelde dieren

Artikel

8.9

Verantwoordelijkheid eigenaar van een inrichting voor de eerste verwerking

Vervallen

Artikel

8.10

Kwaliteitscontrole

Artikel

8.11

Officieel toezicht

Vervallen

Artikel

8.12

Merken

Vervallen

Artikel

8.13

Maatregelen

Vervallen

Artikel

8.14

Retributie kosten analyse van monsters

Vervallen

Artikel

8.15

Uit de handel nemen en vernietigen

Vervallen

Artikel

8.16

Retributie uit de handel nemen en vernietiging

Vervallen

Artikel

8.17

Retributie kosten monsterneming

Vervallen

Artikel

8.18

Retributie kosten bij tegenspraak

Vervallen

Artikel

8.19

De Minister is bevoegd tot aanwijzing van nationale referentielaboratoria als bedoeld in artikel 100, eerste lid, eerste zin, van verordening (EU) 2017/625, ten aanzien van onderwerpen die diergeneesmiddelen of substanties als bedoeld in artikel 8.8 betreffen.

Hoofdstuk

9

Retributies

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

9.1

Betaling

Artikel

9.2

Instandhoudingsvergoeding

Artikel

9.3

Feitelijke werkzaamheden

§

2

Retributies met betrekking tot de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel

Artikel

9.4

Retributie vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Ingeval het diergeneesmiddel is bedoeld om mede of uitsluitend te worden toegepast bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd bedragen de kosten, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 2.19, eerste lid, van de wet voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd:

Artikel

9.5

Retributie vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel uitsluitend voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Ingeval het diergeneesmiddel is bedoeld om uitsluitend te worden toegepast bij andere dan voor de productie van levensmiddelen bestemde dieren, bedragen de kosten, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met 2.19, eerste lid, van de wet voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel uitsluitend voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd:

Artikel

9.8

Retributie wijziging van een vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel

In afwijking van de artikelen 9.4 en 9.5 bedragen de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, voor een aanvraag tot wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 2.18 van het besluit:

Artikel

9.9

Retributie wijziging van een vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel administratieve beoordeling

Artikel

9.9a

Retributie wijziging van een vergunning diergeneesmiddel voor parallelle invoer

Artikel

9.10

Retributie verlenging van een vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel

In afwijking van de artikelen 9.4 en 9.5 bedragen de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, voor een aanvraag tot verlenging van een vergunning als bedoeld in artikel 2.17:

§

3

Retributie met betrekking tot controle en partijvrijgifte van immunologische diergeneesmiddelen

Artikel

9.12

Retributie kosten administratieve controle en experimentele keuring

§

4

Retributies vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat, vergunning voor invoer, vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel

9.13

Retributie vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en vergunning voor invoer

§

5

Retributies toestemming en ontheffingen

Artikel

9.15

Retributie kosten ontheffing proeven

De kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet en artikel 3.22, derde lid, van het besluit bedragen:

  • a.

    voor de administratieve behandeling van de aanvraag een bedrag van € 288;

  • b.

    voor de beoordeling van de aanvraag een bedrag van € 1.150;

  • c.

    voor de administratieve behandeling van aanvragen tot wijziging of verlenging een bedrag van € 288.

§

6

Retributies onderzoeken, controles en certificaten

Artikel

9.16

Retributie kosten preventief onderzoek

De kosten verbonden aan een onderzoek ter plaatse als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet in samenhang met artikel 8.1 van het besluit bedragen indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a.

    een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat of een vergunning voor invoer als bedoeld in artikel 4.1, onderscheidenlijk 4.21, van het besluit € 1.044 per halve dag;

  • b.

    een vergunning voor groothandel of een vergunning voor kleinhandel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderscheidenlijk 5.1, tweede lid, van het besluit € 261 per halve dag.

Hoofdstuk

9a

Overgangsrecht in verband met gedeeltelijke inwerkingtreding wet dieren

§

1

Administratie diergeneeskundigen en andere personen

Artikel

9a.1

Administratie dierenarts en andere personen

Vervallen

Artikel

9a.2

Administratie cascade bij toepassing bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Vervallen

Artikel

9a.3

Aantekening door de dierenarts in administratie houder van dieren

Vervallen

Artikel

9a.4

Informatie van de dierenarts aan de houder van dieren

Vervallen

Artikel

9a.5

Voorschrijven diergeneesmiddel

Vervallen

Artikel

9a.6

Dierenarts uit een andere EER-lidstaat

Vervallen

Artikel

9a.7

Administratie dierenarts substantie voor paardachtigen

Vervallen

§

2

Administratie houder van dieren

Artikel

9a.8

Administratie houder van dieren

Vervallen

§

3

Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel

9a.9

Voorwaarden gevoeligheidsbepaling

Vervallen

Hoofdstuk

10

Overgangsrecht en overige bepalingen

Artikel

10.1

Overgangsrecht antimicrobieel diergeneesmiddel vijf grams verpakking

Artikel

10.2

Overgangsrecht etikettering

Artikel

10.4

Overgangsrecht lijst van homeopathische diergeneesmiddelen 1993

Artikel

10.5

Overgangsrecht lijst van instellingen in bezit van verboden substanties

Vervallen

Artikel

10.5a

Overgangsrecht kanalisatiestatus antimicrobiële diergeneesmiddelen

Met ingang van 1 maart 2014 mogen antimicrobiële diergeneesmiddelen, overeenkomstig artikel 2.17, eerste lid, uitsluitend worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts.

Hoofdstuk

10a

Ziekteverwekkers

Artikel

10a.1

Aanwijzing ziekteverwekkers waarvoor een meldplicht voor laboratoria geldt

Als ziekteverwekkers als bedoeld in artikel 7a.1 van het besluit worden aangewezen de in bijlage 10 genoemde ziekteverwekkers.

Artikel

10a.2

Aangewezen ziekteverwekkers

Als ziekteverwekkers als bedoeld in artikel 7a.2, eerste lid, van het besluit worden aangewezen:

  • a.

    het mond- en klauwzeervirus;

  • b.

    het Afrikaanse varkenspestvirus;

  • c.

    het klassieke varkenspestvirus;

  • d.

    het aviaire influenzavirus.

Artikel

10a.3

Erkenning laboratorium, voorziening of andere ruimte voor werken met ziekteverwekkers

Hoofdstuk

11

Slotbepalingen

Artikel

11.2

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling diergeneesmiddelen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage
De Minister van Economische Zaken,H.G.J.Kamp

Bijlage

1

Lijst van andere personen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid

  • 1.

    Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een embryotransplanteur als bedoeld in artikel 3.6 van het Besluit diergeneeskundigen zonder recept van een dierenarts toegepast kunnen worden :

    • a.

      diergeneesmiddelen die worden toegepast voor een epiduraalanesthesie onder leiding van en in directe aanwezigheid van een dierenarts.

  • 2.

    Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een dierenartsassistent als bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit diergeneeskundigen toegepast kunnen worden:

    • a.

      diergeneesmiddelen die nodig zijn voor het toepassen bij een dier van een algemene of plaatselijke verdoving onder leiding van en in directe aanwezigheid van een dierenarts;

    • b.

      antimicrobiële diergeneesmiddelen.

  • 3.

    Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een dierverloskundige als bedoeld in artikel 7.4 van het Besluit diergeneeskundigen zonder recept van een dierenarts toegepast kunnen worden:

    • a.

      diergeneesmiddelen uitsluitend bestemd voor intra-uterine toediening, welke als werkzaam bestanddeel uitsluitend oxytetracycline, chloortetracycline of tetracycline hycrochloride bevatten;

    • b.

      diergeneesmiddelen met een combinatie van de werkzame stoffen ‘Trimethoprim’ en ‘Sulfadoxine’ bedoelde diergeneesmiddelen ten behoeve van wondbehandeling ten gevolge van verlossing;

    • c.

      penicilline-G, streptomycines en tetracyclines uitsluitend geschikt voor intramusculaire toediening;

    • d.

      antimicrobiële diergeneesmiddelen, voor zover deze geschikt zijn voor en dienen ten behoeve van wondbehandeling ten gevolge van verlossing met uitzondering van die welke chlooramphenicol bevatten;

    • e.

      hormoonpreparaten die geen andere werking hebben dan de beïnvloeding van de contractiliteit van de uterus;

    • f.

      vloeistoffen voor intraveneuze toediening, tijdens of na de geboorte die als werkzame bestanddelen slechts calcium en magnesium bevatten in een hoeveelheid van ten hoogste 500 ml;

    • g.

      diergeneesmiddelen die behoren tot de groep prostaglandinen voor zover deze diergeneesmiddelen gebruikt worden voor inductie van de partus;

    • h.

      diergeneesmiddelen die hyoscinebutylbromide of natriummetamizol bevatten, voorzover deze diergeneesmiddelen worden gebruikt om spastische toestanden van orgaansystemen op te heffen, indien deze tijdens de geboorte van de vrucht ontstaan;

    • i.

      vloeistoffen bestemd voor intraveneuze toediening bij runderen, welke vloeistof als werkzaam bestanddeel uitsluitend glucose bevat;

    • j.

      diergeneesmiddelen die een werkzaam bestanddeel bevatten dat bestemd is voor epiduraalanesthesie bij embryotomie.

  • 4.

    Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een castreur als bedoeld in artikel 7.5 van het Besluit diergeneeskundigen zonder recept van een dierenarts toegepast kunnen worden:

    • a.

      antimicrobiële diergeneesmiddelen, voor zover deze geschikt zijn voor en dienen ten behoeve van wondbehandeling ten gevolge van castratie met uitzondering van die welke chlooramphenicol bevatten;

    • b.

      penicilline-G, streptomycines en tetracyclines uitsluitend geschikt voor intramusculaire toediening.

    • c.

      lokale anesthetica voor injectie voor zover deze geschikt zijn voor en dienen om een castratie pijnloos te laten verlopen;

    • d.

      diergeneesmiddelen die uitsluitend als werkzaam bestanddeel xylazine bevatten voor zover deze geschikt zijn voor en dienen om een castratie goed te laten verlopen.

  • 5.

    Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een houder van een dier onder verantwoordelijkheid van een dierenarts toegepast kunnen worden:

    • a.

      entstoffen, uitsluitend bestemd voor bedrijfsmatig gehouden pelsdieren, vissen en pluimvee;

    • b.

      immunologische diergeneesmiddelen, uitsluitend bestemd voor varkens, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 7;

    • c.

      entstoffen voor kanaries ter preventie van kanariepokken;

    • d.

      sera en entstoffen welke zijn verwerkt in diervoeder met medicinale werking, voor zover die verwerking is toegestaan;

    • e.

      hormoonpreparaten met een gestagene, oestragene of androgene werking, uitsluitend geschikt en bestemd voor orale toepassing bij honden of katten in een verpakking die ten hoogste 30 gebruikseenheden bevat;

    • f.

      diergeneesmiddelen die allyltrenbolon voor orale toediening of β-agonisten bevatten, voor toediening aan paardachtigen, in het kader van therapeutische behandeling, met uitzondering van het geval dat een β-agonist gebruikt kan worden voor de opwekking van tocolyse bij vrouwelijke runderen die zich op het bedrijf bevinden;

    • g.

      hormoonpreparaten met een gestagene, oestrogene of androgene werking die zijn bestemd voor bronstsynchronisatie, met uitzondering van 17-β-oestradiol;

    • h.

      hormoonpreparaten met een gestagene, oestrogene of androgene werking die zijn bestemd als voorbereiding van donor- en receptordieren op een embryotransplantatie, met uitzondering van 17-β-oestradiol;

    • i.

      diergeneesmiddelen met androgene werking die uitsluitend bestemd zijn voor de behandeling van jonge vissen gedurende de eerste drie maanden met het oog op geslachtsverandering;

    • j.

      diergeneesmiddelen die als werkzaam bestanddeel β-agonisten bevatten, voor zover zij uitsluitend bestemd zijn voor toediening aan andere diersoorten dan runderen of paardachtigen;

    • k.

      antimicrobiële diergeneesmiddelen met uitzondering van antimicrobiële diergeneesmiddelen die krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9.

Bijlage

2

Substanties als bedoeld in artikel 3.6

Vervallen

Bijlage

3

Lijst van instellingen als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid

  • a.

    Wageningen Bioveterinary Research van Stichting Wageningen Research;

  • b.

    Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht;

  • c.

    Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Bijlage

4

Lijst van vrijstellingen als bedoeld in artikel 3.12

A

Vrijstelling voor de toepassing van calcium en magnesium bij een vrouwelijk rund

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het intraveneus toepassen bij vrouwelijke runderen van calcium en magnesium in een hoeveelheid van ten hoogste 500 ml als diergeneesmiddel tijdens of na de geboorte om melkziekte te voorkomen en voor het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben en afleveren van dit middel.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt voor onbepaalde tijd.

B

Tijdelijke vrijstelling ter verdoving van biggen

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij biggen van het gasmengsel CO2/O2 als diergeneesmiddel ter algehele verdoving van biggen en voor het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben en afleveren van dit middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 januari 2022.

  • 3.

    Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      het gasmengsel, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een gasmengsel van 70% CO2 en 30% O2;

    • b.

      het toepassen van het gasmengsel, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ten behoeve van castratie van biggen die niet ouder zijn dan zeven dagen en voorafgaand aan die castratie;

    • c.

      de castratie wordt uitgevoerd onder volledige verdoving;

    • d.

      het gasmengsel, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast door middel van een gasverdovingsapparaat. Het gasverdovingsapparaat is voorzien van een zodanige beveiliging dat biggen voldoende lang aan het gasmengsel worden blootgesteld om de castratie onder volledige verdoving te kunnen uitvoeren en dat biggen niet langer dan twee minuten aan het gasmengsel worden blootgesteld;

    • e.

      degene die het gasverdovingsapparaat, bedoeld in onderdeel d, bedient, heeft zich voorafgaand laten scholen in het verantwoord toepassen van het gasmengsel, bedoeld in het eerste lid, bij biggen met dit apparaat;

    • f.

      de eigenaar of houder van biggen meldt vermoedelijke bijwerkingen aan de minister.

C

Tijdelijke vrijstelling vaccin ter voorkoming van aviaire influenza in dierentuinen

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij vogels in dierentuinen van het diergeneesmiddel Gallimune Flu H5N9 van de firma Merial te Amstelveen en van het diergeneesmiddel Nobilis H5N2 van de firma Intervet te Boxmeer, ten behoeve van het voorkomen van aviaire influenza in dierentuinen en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

  • 4.

    Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit.

D

Tijdelijke vrijstelling vaccin ter voorkoming van koepokken

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij olifanten, neushoorns en tapirs, welke overeenkomstig artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren geregistreerd zijn en worden gehouden in een dierentuin die is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, van het diergeneesmiddel Modified Vaccinia Virus Ankara van het Institut für Medizinische Mikrobiologie, Infektions- und Seuchenmedizin van de Ludwig-Maximilians-Universität München, ten behoeve van het voorkomen van koepokken en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 januari 2022.

  • 3.

    Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17,

    • b.

      de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse of Duitse taal gesteld, en

    • c.

      de dierenarts past het diergeneesmiddel toe overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel.

  • 4.

    Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit

E

Tijdelijke vrijstelling van het tocolyticum Planipart

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in art. 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij runderen van het diergeneesmiddel ‘Planipart’ van de firma Boehringer Ingelheim, dat is geregistreerd in België onder nummer BE-V122516, ten behoeve van uterusrelaxatie bij koeien en met het oog daarop het in Nederland brengen, vervoeren, voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 juli 2016.

  • 3.

    Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17;

    • b.

      de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse taal gesteld; en

    • c.

      de dierenarts past het middel toe overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel.

  • 4.

    Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologische werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit.

F

Tijdelijke vrijstelling diagnostica op niet levend materiaal van dierlijke herkomst

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in art. 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor diergeneesmiddelen die bestemd zijn en uitsluitend worden gebruikt als diagnosticum op niet levend materiaal van dierlijke herkomst, ter onderkenning van een ziekte of de immunologische status van dieren.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 28 januari 2022.

G

Vrijstelling vaccin ter voorkoming van Q-koorts bij schapen

  • 1.

    Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij schapen van het diergeneesmiddel ‘Coxevac’ van de firma CEVA SANTE ANIMALE B.V. te Naaldwijk ten behoeve van het voorkomen van Q-koorts en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17,

    • b.

      de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse taal gesteld, en

    • c.

      de dierenarts past het diergeneesmiddel toe overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel, voor zover deze niet betrekking hebben op het uitsluiten van schapen als doeldiersoort.

  • 4.

    Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit.

H

Tijdelijke vrijstelling voor de toepassing van diergeneesmiddelen bij geiten

  • 1

    Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het voorschrijven en toepassen bij geiten en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren onder de voorschriften, gesteld in het derde lid, van de middelen:

    • a.

      Ampisol

    • b.

      Neomycine 50

    • c.

      Trisulmix Poudre (oraal)

    • d.

      Trisulmix (injectie)

    • e.

      Aspirine 50

    • f.

      Dexalone solution

    • g.

      Duphamox LA

    • h.

      Duphacycline LA

    • i.

      Borgal

    • j.

      Oxytetracycline 10%

    • k.

      Dexadreson

  • 2

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 28 januari 2022.

  • 3

    Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door een dierenarts of verstrekt op recept van de dierenarts door een apotheker als bedoeld in artikel 2.16;

    • b.

      in afwijking van onderdeel a wordt een antimicrobieel diergeneesmiddel uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17, onverminderd bijlage 9, onderdeel 2, subonderdeel b;

    • c.

      een antimicrobieel diergeneesmiddel wordt niet verstrekt voor preventieve toepassing;

    • d.

      de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse taal gesteld of in de taal van het land dat de vergunning voor het in de handel brengen heeft afgegeven;

    • e.

      het diergeneesmiddel wordt toegepast overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel.

Bijlage

5

Richtsnoeren als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onder f, van de wet

  • 1.

    Richtsnoeren voor goede praktijken voor het vervaardigen van diergeneesmiddelen van 3 februari 2010, onder nummer D(2010) 3374, The Rules Governing Medicinal Products in the European Union, Volume 4, Good Manufacturing Practice, Medicinal Products for Human and Veterinary Use, Part II: Basic Requirements for Active Substances used as Starting Materials.

  • 2.

    Richtsnoeren voor het toezicht op de goede praktijken voor het vervaardigen van diergeneesmiddelen van 16 juli 2012, Compilation of Community Procedures on Inspections and Exchange of Information.

Bijlage

6

Lijst van de basisvakken als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onderdeel a, onder 2°

  • experimentele natuurkunde,

  • algemene en anorganische scheikunde,

  • organische scheikunde,

  • analytische scheikunde,

  • farmaceutische scheikunde, met inbegrip van geneesmiddelenanalyse,

  • algemene en toegepaste medische biochemie,

  • fysiologie,

  • microbiologie,

  • farmacologie,

  • farmaceutische technologie,

  • toxicologie, en

  • farmacognosie, studie van de samenstelling en van de werking van werkzame bestanddelen van natuurlijke stoffen van plantaardige of dierlijke oorsprong.

Bijlage

7

Voorwaarden voor het toepassen van immunologische diergeneesmiddelen door houders van varkens als bedoeld in bijlage 1, vijfde lid, onderdeel b

De aanwijzing van immunologische diergeneesmiddelen, bedoeld in bijlage 1, vijfde lid, onderdeel b, is van toepassing op:

  • a.

    een entstof die is bestemd om te worden toegepast bij varkens ter voorkoming van, onderscheidenlijk, bij een besmetting met influenza, vlekziekte, Porcine reproductive and Respiratory syndrome, Atrofische rhinitis, Escherichia coli, Clostridium perfringens, Mycoplasma hyopneumoniae, Actinobacillus pleuropneumoniae, parvovirus, rotavirus, de ziekte van Glässer, Lawsonia intracellularis of Porcine Circo Virus type 2; en

  • b.

    een immunologisch diergeneesmiddel dat bestemd is om te worden toegepast bij varkens ter voorkoming van berengeur; indien:

    • 1°.

      de entstof, bedoeld in onderdeel a, respectievelijk het immunologisch diergeneesmiddel, bedoeld in onderdeel b, aan een houder van varkens wordt afgeleverd:

      • door een dierenarts op grond van een overeenkomst tot begeleiding bij het gebruik van een immunologisch diergeneesmiddel, of

      • door een apotheker op recept van een dierenarts die een overeenkomst als bedoeld onder 1° met de houder heeft gesloten, en

    • 2°.

      de houder van varkens die het diergeneesmiddel toepast en de dierenarts voldoen aan elk van de voorwaarden, bedoeld in bijlage 8, onderdelen 2 tot en met 5, die zijn opgenomen in een overeenkomst die is aangegaan in overeenstemming met bijlage 8.

Bijlage

8

Voorwaarden voor de toepassing van entstoffen onderscheidenlijk diergeneesmiddelen door een houder van varkens onder begeleiding bij het gebruik door een dierenarts als bedoeld in bijlage 7, onderdeel b, onder 2°

  • 1.

    In deze bijlage wordt verstaan onder:

    • a.

      entstof: entstof als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren en bijlage 7 van de Regeling diergeneesmiddelen;

    • b.

      immunologisch diergeneesmiddel: immunologisch diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet dieren en bijlage 7 van de Regeling diergeneesmiddelen;

    • c.

      overeenkomst: overeenkomst als bedoeld in bijlage 7 van de Regeling diergeneesmiddelen;

    • d.

      dierenarts: dierenarts die partij is bij de overeenkomst;

    • e.

      NEN-EN-ISO17020:2004 of NEN-EN-ISO 17020:2012: algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

  • 2.

    Voor de entstof onderscheidenlijk het immunologisch diergeneesmiddel is een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel verstrekt als bedoel in artikel 2.12 van het Besluit diergeneesmiddelen.

  • 3.

    De overeenkomst:

    • a.

      is schriftelijk vastgelegd;

    • b.

      verplicht de houder ertoe om:

      • 1°.

        De entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen onderscheidenlijk de immunologische diergeneesmiddelen uitsluitend af te nemen van de dierenarts of een apotheker op recept van de dierenarts;

      • 2°.

        De dierenarts toegang te verschaffen tot alle lokaliteiten waar door de houder varkens worden gehouden en inzage te verschaffen in de administratie, bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren;

    • c.

      verplicht beide partijen ertoe om zich ten minste eenmaal per jaar te laten controleren op het nakomen van de in deze bijlage opgenomen voorwaarden door een instelling die:

      • 1°.

        door de Raad voor Accreditatie of een andere accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PBEU 2008 L 218) op basis van NEN-EN-ISO 17020:2004 of NEN-EN-ISO 17020:2012 is geaccrediteerd voor het uitvoeren van inspecties op varkenshouderijen;

      • 2°.

        onverwijld de minister op de hoogte brengt van een geconstateerde overtreding van die voorwaarden door de dierenarts of de houder; en

    • d.

      voorziet in ontbinding van de overeenkomst ingeval niet wordt voldaan aan de controleverplichting, bedoeld in onderdeel c.

  • 4.

    De dierenarts:

    • a.

      schrijft entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen, voor een periode van ten hoogste vier weken voor;

    • b.

      bezoekt ten minste eenmaal per vier weken alle lokaliteiten waar door de houder varkens worden gehouden, waarbij in elk geval het volgende wordt onderzocht:

      • 1°.

        de noodzaak tot het toepassen van de entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen;

      • 2°.

        nakoming van de verplichting, bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren;

    • c.

      maakt een verslag van elk bezoek als bedoeld in onderdeel b en bewaart dat verslag tot ten minste één jaar na de datum van het bezoek;

    • d.

      schoolt de kennis, benodigd voor de uitvoering van de in dit punt genoemde taken, ten minste eenmaal per twee jaar bij.

  • 5.

    De houder:

    • a.

      heeft zich voorafgaand aan de eerste toediening laten scholen in het verantwoord toepassen van de entstoffen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen, bij varkens en in het omgaan met eventuele complicaties bij varkens na toepassing van entstoffen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen;

    • b.

      bewaart de entstof, het antimicrobiële diergeneesmiddel, onderscheidenlijk het immunologisch diergeneesmiddel, en dient deze, onderscheidenlijk dit, bij varkens toe overeenkomstig de aanwijzingen van de dierenarts;

    • c.

      beschikt uitsluitend over entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen, die zijn afgeleverd door de dierenarts of door een apotheker op recept van de dierenarts;

    • d.

      beschikt uitsluitend over entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen gedurende de periode, bedoeld in onderdeel 4, onder a.

Bijlage

9

Voorwaarden voor het toepassen van antimicrobiële diergeneesmiddelen door houders van dieren

1

Begripsbepaling

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • varken: varken dat wordt gehouden op een bedrijf dat varkens houdt met het oog op de fokkerij of mesterij;

  • vleeskalf: rund dat niet ouder is dan twaalf maanden en dat wordt gehouden met het oog op de productie van vlees;

  • melkveerund: rund dat wordt gehouden op een bedrijf dat runderen houdt met het oog op de productie van melk of een verwerking daarvan, bestemd voor humane consumptie, met inbegrip van kalveren van deze dieren die op dit bedrijf aanwezig zijn;

  • vleeskuiken: dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden op een bedrijf dat pluimvee houdt met het oog op de productie van vlees;

  • konijn: konijn dat wordt gehouden op een bedrijf dat konijnen houdt met het oog op de fokkerij of de productie van vlees;

  • geit: geit die wordt gehouden op een bedrijf dat geiten houdt met het oog op de fokkerij of de productie van melk of vlees;

  • kalkoen: kalkoen die wordt gehouden op een bedrijf dat kalkoenen houdt met het oog op de fokkerij of de productie van vlees.

2

Reikwijdte aanwijzing antimicrobiële diergeneesmiddelen

De aanwijzing van antimicrobiële diergeneesmiddelen, bedoeld in bijlage 1, vijfde onderdeel, subonderdeel k, is van toepassing op:

  • a.

    een houder die 5 of meer varkens, 5 of meer vleeskalveren, 5 of meer melkveerunderen, 25 of meer geiten, 250 of meer kalkoenen, 250 of meer konijnen of 250 of meer vleeskuikens houdt, voor zover met betrekking tot die dieren wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen 3 tot en met 8 van deze bijlage;

  • b.

    een houder die dieren, anders dan de dieren, bedoeld in onderdeel a, houdt, voor zover de houder van het dier waarbij het antimicrobiële diergeneesmiddel wordt toegepast handelt overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts.

3

Overeenkomst dierhouder en dierenarts

4

Diergeneeskundige zorg

De houder:

  • a.

    neemt alle diergeneeskundige zorg die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 4.1 van de wet uitsluitend door een dierenarts wordt uitgevoerd, af van de dierenarts met wie hij de overeenkomst sluit, met uitzondering van die gevallen waarin:

    • 1°.

      een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt afgeweken;

    • 2°.

      een dierenarts bij de uitvoering van de overeenkomst en na instemming van de houder zich laat bijstaan door een andere dierenarts met specifieke kundigheid, expertise of ervaring.

  • b.

    verschaft de dierenarts toegang tot alle ruimten waar de houder dieren houdt waar de overeenkomst betrekking op heeft;

  • c.

    verschaft de dierenarts inzage in de administratie, bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren.

5

Regelmatig bedrijfsbezoek

  • 1.

    De veehouder vraagt de dierenarts waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten regelmatig een bezoek op zijn bedrijf af te leggen.

  • 2.

    De dierenarts:

    • a.

      brengt regelmatig een bezoek aan het bedrijf van de houder waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten;

    • b.

      maakt een verslag van elk bezoek, bedoeld in onderdeel a.

  • 3.

    Een bezoek als bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat ten minste uit:

    • a.

      het beoordelen van de algehele gezondheidstoestand van de dieren waarop de overeenkomst betrekking heeft;

    • b.

      het evalueren van het gebruik van antimicrobiële middelen.

  • 4.

    Een bezoek als bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt ten minste overeenkomstig de volgende frequentie plaats:

    • a.

      voor vleeskuikens eenmaal per ronde dat een koppel wordt opgezet;

    • b.

      voor varkens eenmaal per maand;

    • c.

      voor vleeskalveren eenmaal per drie maanden;

    • d.

      voor melkveerunderen eenmaal per drie maanden;

    • e.

      voor konijnen tweemaal per drie maanden;

    • f.

      voor geiten eenmaal per drie maanden;

    • g.

      voor kalkoenen eenmaal per ronde dat een koppel wordt opgezet.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid, kan het bezoek voor melkveerunderen eenmaal per zes maanden plaatsvinden, mits in de tussenliggende periode een beoordeling en een evaluatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a respectievelijk b, plaatsvindt en hiervan een verslag wordt gemaakt.

  • 6.

    De dierenarts bezoekt het bedrijf, waarbij een individuele behandeling als bedoeld in onderdeel 6, derde lid, onderdeel c, plaatsvindt ten minste eenmaal per twee weken bij behandeling van:

    • 1°.

      biggen tot en met de leeftijd van acht weken;

    • 2°.

      kalveren in de eerste zes weken na opzet op het eerste bedrijf tot en met een leeftijd van maximaal tien weken.

  • 7.

    Bij een bezoek als bedoeld in het zesde lid, laat de dierenarts een schriftelijke instructie inzake het gebruik van het middel achter, waarin in ieder geval de mogelijk te behandelen dieren ondubbelzinnig geïdentificeerd worden, dan wel het moederdier indien het een ongeboren dier betreft.

  • 8.

    De houder bewaart de verslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en het vijfde lid, alsmede de instructie, bedoeld in het zevende lid en in onderdeel 6, vierde lid, gedurende vijf jaar op zijn bedrijf.

6

Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

  • 1.

    Het bedrijfsgezondheidsplan, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, bevat, in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.14, van de Regeling diergeneeskundigen:

  • 2.

    In het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, is, in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.17, van de Regeling diergeneeskundigen, met betrekking tot antimicrobiële middelen in ieder geval opgenomen dat:

    • a.

      de dierenarts uitsluitend op basis van een klinische inspectie van de te behandelen dieren en de op grond daarvan gestelde diagnose antimicrobiële middelen aflevert waarmee deze dieren overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden;

    • b.

      de dierenarts antimicrobiële middelen aflevert en de houder en de dierenarts antimicrobiële middelen toepassen overeenkomstig de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet;

    • c.

      de houder en de dierenarts afspraken maken over het volgen van de te behandelen dieren tijdens de behandeling.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan in het bedrijfsbehandelplan worden opgenomen dat de dierenarts ter behandeling van in het bedrijfsbehandelplan genoemde aandoeningen of ziekten antimicrobiële middelen af kan leveren en dat de houder bij deze aandoeningen of ziekten zelf kan overgaan tot individuele behandeling van de dieren met deze middelen. Dit betreft slechts antimicrobiële middelen die ingevolge de goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet,

    • a.

      als middel van eerste keuze zijn aangemerkt;

    • b.

      als middel van tweede keuze zijn aangemerkt en dienen ter behandeling van mastitis bij melkveerunderen;

    • c.

      als middel van tweede keuze zijn aangemerkt en dienen ter behandeling van één van maximaal drie aandoeningen of ziekten opgenomen in het bedrijfsbehandelplan, mits:

      • 1°.

        in het bedrijfsgezondheidsplan de noodzaak om middelen van tweede keuze voor die aandoeningen voorhanden te hebben is opgenomen;

      • 2°.

        in het bedrijfsgezondheidsplan maatregelen zijn opgenomen om de uitbraak voor die aandoeningen te bestrijden en herhaling te voorkomen.

  • 4.

    Behoudens de gevallen, genoemd in onderdeel 5, zesde lid, vraagt de houder bij een individuele behandeling van dieren als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, toestemming aan de dierenarts. De dierenarts stelt vervolgens een schriftelijke instructie inzake het gebruik van het middel op voor de houder, inclusief de datum en tijd van de toestemming voor de behandeling.

  • 5.

    Op het bedrijf van de houder mogen niet meer antimicrobiële middelen aanwezig zijn dan de hoeveelheid:

    • a.

      afgeleverd overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a, ten behoeve van het voltooien van een behandeling, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking;

    • b.

      afgeleverd overeenkomstig het derde lid, onderdeel a of b, waarmee 15% van de op het bedrijf aanwezige en voor de aandoening of ziekte vatbare dieren waar de overeenkomst betrekking op heeft overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking;

    • c.

      afgeleverd overeenkomstig het derde lid, onderdeel c, waarmee 5% van de in de stal aanwezige vleeskalveren, 10% van de op het bedrijf aanwezige melkveerunderen of 10% van de in de afdeling aanwezige varkens die vatbaar zijn voor de aandoening of ziekte waar de overeenkomst betrekking op heeft overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking.

  • 6.

    Op houders die minder dan 25 varkens, minder dan 25 vleeskalveren of minder dan 25 melkveerunderen houden is het derde lid van toepassing met dien verstande dat:

    • a.

      de verplichting in het eerste lid niet van toepassing is;

    • b.

      van de mogelijkheid van het derde lid gebruik gemaakt kan worden zonder opname daarvan in het bedrijfsgezondheidsplan en zonder dat er sprake is van behandeling van de in het bedrijfsgezondheidsplan genoemde aandoeningen of ziekten;

    voor zover geen van de door de houder gehouden dieren waarop de overeenkomst betrekking heeft afkomstige producten in de handel worden gebracht en, al dan niet na verwerking, voor humane consumptie worden gebruikt.

7

Beëindiging van de overeenkomst

  • 1.

    Indien de overeenkomst eindigt stelt de houder de verslagen van het regelmatig bezoek, bedoeld in onderdeel 5, tweede lid, onderdeel b, en vijfde lid, en het bedrijfsgezondheidsplan, bedoeld in onderdeel 6, ter hand aan de dierenarts met wie de houder een nieuwe overeenkomst sluit.

  • 2.

    De reden van het opzeggen van de overeenkomst wordt door de dierenarts waarmee de overeenkomst eindigt, in het bedrijfsgezondheidsplan vermeld.

8

Melding van de overeenkomst

De dierenarts doet binnen tien werkdagen na het sluiten of eindigen van de overeenkomst bij de minister melding van de volgende gegevens:

  • a.

    de naam van de houder en het UBN van zijn bedrijf;

  • b.

    de naam van de dierenarts en het nummer waaronder hij is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet.

9

Vrijstellingen bij structureel laag gebruik van antimicrobiële middelen

  • 1.

    Een houder van dieren die een structureel laag gebruik van antimicrobiële middelen heeft, is vrijgesteld van de verplichtingen, bedoeld in:

    • 1.

      onderdeel 5, derde lid, onderdeel b;

    • 2.

      onderdeel 5, vierde lid, onderdeel d;

    • 3.

      onderdeel 5, zesde lid;

    • 4.

      onderdeel 6, eerste lid, onderdeel a.

  • 2.

    Ingeval de houder is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder 2, zorgt hij er voor dat de dierenarts, bedoeld in onderdeel 5, eerste lid, eenmaal per jaar een bezoek aan zijn bedrijf brengt.

Bijlage

10

Aangewezen ziekteverwekkers als bedoeld in artikel 10a.1

  • 1.

    Virussen

    • Afrikaanse paardenpest virus

    • Afrikaanse varkenspest virus

    • Aviaire influenza virus typen H5 en H7

    • Blauwtong virus

    • Ebola virus

    • Geitenpokken virus

    • Klassieke varkenspest virus

    • Marburg virus

    • Mond- en klauwzeer virus

    • Newcastle disease virus

    • Nodulaire dermatose virus

    • Peste des petits ruminant virus / pest van kleine herkauwer virus

    • Pseudorabies virus (virus van de ziekte van Aujeszky)

    • Rabies virus / Lyssa virus

    • Rift valley virus

    • Runderpest virus

    • SARS-gerelateerd corona virus

    • Schapenpokken virus

    • Virale paardenencefalomyelitiden virussen (Japanese, Eastern, Venezualan en western equine encephalitis virus)

    • Virus van enzoötische hemorraghische ziekte bij herten

    • Westnile virus

  • 2.

    Bacteriën

    • Bacillus anthracis

    • Brucella abortus

    • Brucella canis

    • Brucella melitensis

    • Brucella suis

    • Burkholderia mallei

    • Chlamydia psittaci

    • Coxiella burnetii

    • Francisella tularensis

    • Yersinia pesti

  • 3.

    Overig

    • Transmissible spongiform encephalopathies (TSEs)

    • Trichinella spp