Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Vreemdelingenbesluit 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Hebben goedgevonden en verstaan;

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Afdeling

1

Definitiebepalingen

Artikel

1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Beneluxgebied: het gezamenlijke grondgebied in Europa van het Koninkrijk België, van het Groothertogdom Luxemburg en van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • Benelux-onderdanen: de onderdanen van de staten die partij zijn bij het op 3 februari 1958 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 1958, 18);

  • Besluit inburgering: het Besluit inburgering, zoals dat besluit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het Besluit inburgering 2021 in werking treedt;

  • continentaal plat: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel c, van de Mijnbouwwet;

  • cruiseschip: hetgeen daaronder in de Schengengrenscode wordt verstaan;

  • de Wet: de Vreemdelingenwet 2000;

  • Europese blauwe kaart: de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgegeven ter uitvoering van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2021/1883, dan wel een door een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning ter uitvoering van dat artikel;

  • EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen: de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, bedoeld in artikel 45a van de Wet;

  • gezinsvorming: gezinshereniging van de echtgenoot, geregistreerde partner of niet-geregistreerde partner, voor zover de gezinsband tot stand is gekomen op een tijdstip waarop de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had;

  • luchtvaartuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Luchtvaartwet;

  • mijnbouwinstallatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet;

  • richtlijn langdurig ingezetenen: richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16), zoals gewijzigd door richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132);

  • richtlijn 2014/66/EU: richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157);

  • richtlijn (EU) 2016/801: richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (PbEU 2016, L 132);

  • richtlijn (EU) 2021/1883: richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1);

  • Schengeninformatiesysteem: het in artikel 1, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengensysteem van de tweede generatie (SIS II) bedoelde informatiesysteem (PbEU 2006, L 381);

  • Schengen Uitvoeringsovereenkomst: de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145), alsmede de daarop gebaseerde Protocollen;

  • Schengengebied: het grondgebied van de staten waarop de Schengengrenscode en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van toepassing zijn;

  • schip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;

  • staatloze: de persoon die voor de toepassing van het op 28 september 1954 te New York gesloten verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) als staatloze geldt;

  • tewerkstellingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen;

  • verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd: de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet;

  • verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd: de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 33 van de Wet;

  • verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd: de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet;

  • verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd: de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet;

  • vliegtuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Luchtvaartwet;

  • vreemdelingenadministratie: de vreemdelingenadministratie, bedoeld in artikel 107 van de Wet;

  • Wet inburgering: de Wet inburgering, zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de Wet inburgering 2021 in werking treedt;

  • zeeschip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, tweede lid, onder c, van de Scheepvaartverkeerswet.

Artikel

1.2

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    reisvisum: het visum, bedoeld in artikel 2, punt 2, onder a, van de Verordening nr. 810/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke Visumcode (Visumcode) (PbEU, L 243);

  • b.

    doorreisvisum: het visum, bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b, van de Visumcode.

Artikel

1.3

Ter uitvoering van een verdrag of een EU-verordening, -richtlijn of -besluit, op grond waarvan de grenscontrole plaatsvindt aan de buitengrenzen van het Schengengebied, wordt in hoofdstuk 4, afdeling 1, alsmede in de artikelen 4.24 en 4.25, artikel 4.29, eerste lid, onder g, artikel 4.35a, artikel 4.52a, eerste lid, artikel 4.52b, eerste lid, artikel 6.5a, vierde lid, onder d, en artikel 6.5b, eerste en tweede lid, onder «Nederland» mede verstaan: de tot het Schengengebied behorende grondgebieden van andere staten.

Artikel

1.4

Afdeling

2

De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken

Paragraaf

1

Aanwijzing beschikkingen waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel

1.5

Vervallen

Paragraaf

2

Inrichting en werkwijze

Artikel

1.7

Afdeling

3

De referent

Paragraaf

1

Algemeen

Artikel

1.8

Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven als familie- of gezinslid, kan als referent optreden de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als familie- of gezinslid verblijft of wil verblijven.

Artikel

1.9

Artikel

1.10

Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor het verrichten van seizoenarbeid of arbeid in loondienst, kan als referentoptreden de werkgever, die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, en die:

  • a.

    met de vreemdeling een arbeidsovereenkomst heeft gesloten of die de vreemdeling heeft aangesteld, dan wel, indien geen sprake is van een arbeidsovereenkomst of aanstelling,

  • b.

    ten behoeve van die arbeid in het bezit is gesteld van een tewerkstellingsvergunning of een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd, dan wel, indien geen tewerkstellingsvergunning is vereist,

  • c.

    de vreemdeling feitelijk tewerkstelt.

Artikel

1.11

Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor het verrichten van onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, kan als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderzoeksinstelling, waarmee de vreemdeling een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 heeft gesloten, die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, en die:

Artikel

1.12

Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor lerend werken, kan als referent optreden de werkgever, die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, en met wie de vreemdeling een leer-werkovereenkomst heeft gesloten of een stageovereenkomst met de elementen, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, onder i tot en met v, van richtlijn (EU) 2016/801.

Artikel

1.13

Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor studie, kan als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, waaraan de vreemdeling onderwijs volgt of wil volgen, die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, en die:

Artikel

1.14

Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van uitwisseling, kan als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende uitwisselingsorganisatie, die:

  • a.

    een culturele doelstelling nastreeft;

  • b.

    ten behoeve van die vreemdeling een door Onze Minister goedgekeurd uitwisselingsprogramma als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, onder a, uitvoert, en

  • c.

    voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, of als au-pairbureau, voor zover vereist, is ingeschreven in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte.

Artikel

1.15

Onverminderd de artikelen 1.8 tot en met 1.14 kan een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie slechts als referent optreden, indien zij, voor zover dit op grond van de Handelsregisterwet 2007 is vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, en haar solvabiliteit, continuïteit en betrouwbaarheid voldoende is gewaarborgd.

Artikel

1.16

Artikel

1.17

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent deze paragraaf. Daarbij kan in ieder geval:

  • a.

    worden voorzien in nadere concretisering van de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.16;

  • b.

    worden bepaald in welke gevallen de referent rechtspersoonlijkheid moet hebben, en

  • c.

    worden voorzien in nadere regels omtrent de beëindiging van het referentschap.

Paragraaf

2

Erkenning als referent

Artikel

1.18

Artikel

1.19

Artikel

1.20

Als referent van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor studie aan het hoger onderwijs, kan slechts worden erkend de instelling voor hoger onderwijs, die aangesloten is bij de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.

Artikel

1.21

De referent van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven als familie- of gezinslid, wordt niet als zodanig erkend.

Artikel

1.22

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de erkenning als referent, de schorsing en de intrekking van die erkenning en de indiening en behandeling van de aanvraag. Daarbij worden in ieder geval nadere regels gesteld omtrent:

  • a.

    de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager, en

  • b.

    de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke antecedenten, die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager worden betrokken.

Hoofdstuk

1a

Visa

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.23

§

2

Procedurele bepalingen

Artikel

1.24

Artikel

1.25

Indien de vreemdeling, hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, dient hij een nieuwe aanvraag in.

Artikel

1.26

Artikel

1.27

De aanvraag, bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.

Artikel

1.28

Een terugkeervisum wordt niet geweigerd op de in artikel 2x, eerste lid, onder a, van de Wet bedoelde grond aan:

  • a.

    de vreemdeling die naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij voor zakelijke doeleinden moet reizen of wegens dwingende of dringende familieomstandigheden Nederland tijdelijk moet verlaten;

  • b.

    de hier te lande geboren vreemdeling, bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, ten behoeve van wie een aanvraag is gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingeval beide ouders rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander;

  • c.

    de vreemdeling die een positieve beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen, het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van een verblijfsvergunning heeft ontvangen, maar nog in afwachting is van afgifte van het bijbehorende verblijfsdocument;

  • d.

    de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd indien de aanvraag tijdig of naar het oordeel van Onze Minister binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 3.82, eerste lid, is ontvangen.

§

3

Verplichtingen in het kader van toezicht

Artikel

1.29

Artikel

1.30

Artikel

1.31

De medewerking, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder c, van de Wet bestaat voor de toepassing van dit hoofdstuk uit:

  • a.

    het op vordering van Onze Minister beschikbaar stellen van een goedgelijkende pasfoto;

  • b.

    het zich laten fotograferen en het laten afnemen van vingerafdrukken.

§

4

Overige bepalingen

Artikel

1.32

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel een terugkeervisum, daaronder begrepen de wijze waarop beschikkingen, kennisgevingen, mededelingen of berichten ingevolge dit hoofdstuk aan de vreemdeling of de referent bekend worden gemaakt.

Hoofdstuk

2

Toegang

Afdeling

1

Algemeen

Artikel

2.1

Artikel

2.1a

Artikel

2.1b

Artikel

2.2

Artikel

2.2a

Artikel

2.2b

De ambtenaar belast met de grensbewaking vernietigt de op grond van artikel 2.2a verkregen passagiersgegevens binnen 24 uur na binnenkomst van de passagiers in Nederland, tenzij deze later nodig zijn voor de uitoefening van diens taken.

Artikel

2.2c

Vervallen

Afdeling

2

Document voor grensoverschrijding

Artikel

2.3

Artikel

2.4

Artikel

2.5

Vervallen

Artikel

2.6

Vervallen

Artikel

2.7

Vervallen

Artikel

2.8

Vervallen

Afdeling

3

Openbare orde

Artikel

2.9

Afdeling

4

Middelen voor kosten van verblijf

Artikel

2.10

Artikel

2.11

Hoofdstuk

3

Verblijf

Afdeling

1

Rechtmatig verblijf

Artikel

3.1

Artikel

3.1a

Artikel

3.1b

Artikel

3.3

Afdeling

2

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier

Paragraaf

1

Verlening onder beperking en voorschriften

Subparagraaf

1

Beperkingen

Artikel

3.4

Subparagraaf

2

Verblijfsrecht van tijdelijke aard

Artikel

3.5

Subparagraaf

3

Ambtshalve verlening, verlenging en wijziging

Artikel

3.6

Artikel

3.6a

Artikel

3.6b

Onverminderd de artikelen 3.6 en 3.6a kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve worden verleend:

  • a.

    onder een beperking verband houdend met medische behandeling, tijdelijke humanitaire gronden of niet-tijdelijke humanitaire gronden;

  • b.

    aan de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet, die behoort tot een van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën en met wiens verblijf in Nederland voor een periode van langer dan 90 dagen Onze Minister binnen 90 dagen direct voorafgaande aan de aanmelding op grond van artikel 4.47 heeft ingestemd;

  • c.

    aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Artikel

3.6ba

Artikel

3.6c

Subparagraaf

4

Voorschriften

Artikel

3.7

Artikel

3.9

Artikel

3.10

Artikel

3.11

De waarborgsom wordt teruggegeven en de rente wordt uitbetaald zo spoedig mogelijk nadat één van de in artikel 3.9, eerste lid, genoemde gronden zich voordoet.

Artikel

3.12

Subparagraaf

5

Verlening onder beperking

Artikel

3.13

Artikel

3.14

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan:

  • a.

    de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan;

  • b.

    de vreemdeling van 21 jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een naar behoren geattesteerde duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners:

    • 1°.

      niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen, en

    • 2°.

      ongehuwd zijn en geen in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij het huwelijk door wettelijke beletselen waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden; of

  • c.

    het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.

Artikel

3.15

Artikel

3.16

Zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerde partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.

Artikel

3.17

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Artikel

3.18

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën.

Artikel

3.19

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel

3.20

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 zijn van toepassing.

Artikel

3.21

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, dan wel de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Artikel

3.22

Artikel

3.22a

Artikel

3.23

Artikel

3.23a

Artikel

3.23b

Artikel

3.23c

Artikel

3.24

Vervallen

Artikel

3.24a

Artikel

3.25

Vervallen

Artikel

3.26

Artikel

3.27

Artikel

3.28

Artikel

3.29

Artikel

3.29a

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene aan de langdurig ingezetene, die:

  • a.

    beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • b.

    duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a;

  • c.

    geen gevaar vormt voor de openbare orde als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78; en

  • d.

    geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Artikel

3.30

Artikel

3.30a

Artikel

3.30b

Artikel

3.30c

Artikel

3.30d

Artikel

3.31

Artikel

3.31a

Artikel

3.31b

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van Associatiebesluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie van toepassing is, indien:

  • a.

    diens huwelijk of geregistreerd partnerschap met een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden;

  • b.

    de vreemdeling op grond van dat huwelijk of geregistreerd partnerschap was toegelaten, en

  • c.

    de vreemdeling één jaar direct voorafgaande aan ontwrichting van het huwelijk of geregistreerd partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet.

Artikel

3.32

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige of in loondienst, waaronder begrepen verblijf als houder van de Europese blauwe kaart, indien die arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden.

Artikel

3.33

Artikel

3.34

Vervallen

Artikel

3.35

Vervallen

Artikel

3.36

Vervallen

Artikel

3.37

Vervallen

Artikel

3.38

Vervallen

Artikel

3.39

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met lerend werken worden verleend aan de vreemdeling:

  • a.

    die in Nederland relevante werkervaring verwerft of wil verwerven in het kader van diens arbeid of studie buiten Nederland;

  • b.

    bij wie geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16 van de Wet en artikel 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen;

  • c.

    bij wie Onze Minister geen bewijs of ernstige en objectieve redenen heeft om vast te stellen dat het verblijf andere doelen dient of zou dienen dan lerend werken, en

  • d.

    die voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde nadere voorwaarden.

Artikel

3.40

Artikel

3.41

Artikel

3.41a

Vervallen

Artikel

3.42

Artikel

3.43

Artikel

3.44

Vervallen

Artikel

3.45

Vervallen

Artikel

3.46

Artikel

3.47

Vervallen

Artikel

3.48

Artikel

3.49

Artikel

3.50

Artikel

3.51

Artikel

3.52

Vervallen

Artikel

3.53

Vervallen

Artikel

3.54

Vervallen

Artikel

3.55

Vervallen

Artikel

3.56

Vervallen

Artikel

3.56a

Vervallen

Paragraaf

2

Geldigheidsduur

Artikel

3.57

Artikel

3.58

Artikel

3.59

Vervallen

Artikel

3.59a

Vervallen

Artikel

3.59b

Vervallen

Artikel

3.59c

Vervallen

Artikel

3.59d

Vervallen

Artikel

3.60

Vervallen

Artikel

3.61

Vervallen

Artikel

3.62

Vervallen

Artikel

3.63

Vervallen

Artikel

3.64

Vervallen

Artikel

3.65

Vervallen

Artikel

3.66

Vervallen

Artikel

3.67

Vervallen

Artikel

3.68

Vervallen

Artikel

3.69

Vervallen

Artikel

3.70

Vervallen

Paragraaf

3

De afwijzing van de aanvraag

Artikel

3.71

Artikel

3.71a

Artikel

3.72

Een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel

3.73

Artikel

3.74

Artikel

3.75

Artikel

3.76

Vervallen

Artikel

3.77

Artikel

3.78

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.77, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Artikel

3.79

Artikel

3.79a

Paragraaf

4

Wijziging en verlenging

Artikel

3.80

Artikel

3.80a

Artikel

3.81

Onverminderd artikel 3.80a, wordt een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.

Artikel

3.82

Artikel

3.83

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel

3.84

Artikel

3.85

Artikel

3.86

Artikel

3.87

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.86, kan de aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd slechts op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Artikel

3.87a

Artikel

3.88

Vervallen

Artikel

3.89

Artikel

3.89a

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met uitwisseling, studie, het verrichten van arbeid als kennismigrant of onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, wordt, indien de erkenning van de referent is geschorst of ingetrokken, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen, dan nadat de vreemdeling die te goeder trouw is gedurende een termijn van drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen.

Artikel

3.89b

Artikel

3.89ba

Artikel

3.89c

Artikel

3.89d

Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder i, van de Wet afgewezen indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Paragraaf

5

Intrekking

Artikel

3.90

Artikel

3.91

Artikel

3.91a

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met uitwisseling, studie, het verrichten van arbeid als kennismigrant of onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, wordt, indien de erkenning van de referent is geschorst of ingetrokken, niet op grond van artikel 19 van de Wet, in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet, ingetrokken, dan nadat de vreemdeling die te goeder trouw is gedurende drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen.

Artikel

3.91b

Artikel

3.91c

Artikel

3.91d

Artikel

3.91e

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder i, van de wet ingetrokken, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Afdeling

3

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Paragraaf

1

Verlening

Artikel

3.92

Artikel

3.93

Paragraaf

2

Afwijzing van de aanvraag

Artikel

3.94

Artikel

3.95

Artikel

3.96

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt niet afgewezen op de in artikel 21, eerste lid, onder b, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Artikel

3.96a

Paragraaf

3

Intrekking

Artikel

3.97

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt niet ingetrokken op de in artikel 22, tweede lid, onder b, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Artikel

3.98

Afdeling

4

Procedurele bepalingen

Paragraaf

1

Inburgering in het buitenland

Artikel

3.98a

Artikel

3.98b

Artikel

3.98c

Artikel

3.98d

Paragraaf

2

De aanvraag

Artikel

3.99

Artikel

3.99a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin de vreemdeling of diens wettelijk vertegenwoordiger in persoon dient te verschijnen teneinde te voldoen aan bepaalde voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, indien het een aanvraag betreft tot:

  • a.

    het verlenen van een verblijfsvergunning op de grond dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

  • b.

    het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46, dan wel het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in een verblijfsvergunning met dat doel; of

  • c.

    het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid.

Artikel

3.99b

Indien een volledige aanvraag voor een verblijf als familie- of gezinslid bij een houder van een Europese blauwe kaart gelijktijdig wordt ingediend met de aanvraag voor een Europese blauwe kaart, worden de besluiten over de aanvragen gelijktijdig bekend gemaakt.

Artikel

3.100

Indien de vreemdeling, hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag, wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, dient hij een nieuwe aanvraag in.

Artikel

3.101

Artikel

3.101a

Artikel

3.101b

Paragraaf

3

Te verstrekken gegevens en te verlenen medewerking

Artikel

3.102

Artikel

3.102a

De medewerking van de vreemdeling, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, bestaat uit:

  • a.

    het op vordering van Onze Minister beschikbaar stellen van een goedgelijkende pasfoto, en

  • b.

    het zich laten fotograferen en het laten afnemen van vingerafdrukken.

Artikel

3.102b

Artikel

3.103

De aanvraag wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit deWet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.

Artikel

3.103a

Artikel

3.103aa

Artikel

3.103ab

Artikel

3.103b

Paragraaf

4

Bekendmaking

Artikel

3.104

Afdeling

5

De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf

1

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Artikel

3.105

De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend of verlengd voor vijf jaar.

Artikel

3.105a

Artikel

3.105b

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling of sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet.

Artikel

3.105ba

Artikel

3.105c

Aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet is, kan verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van die toelatingsgrond slechts worden geweigerd, indien:

  • a.

    er goede redenen bestaan om de vreemdeling te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid; of

  • b.

    de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap.

Artikel

3.105d

Artikel

3.105e

Aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die de rechtsgrond voor verlening, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, vormen, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet verleend, tenzij er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

  • a.

    de vreemdeling een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

  • b.

    de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd;

  • c.

    de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties;

  • d.

    de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap of de nationale veiligheid; of

  • e.

    de vreemdeling heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan de onder a tot en met c vermelde misdrijven of daden,

in welk geval verlening van evenbedoelde verblijfsvergunning op voormelde grond wordt geweigerd.

Artikel

3.105f

Artikel

3.106

Artikel

3.106a

Artikel

3.106b

Artikel

3.107

Paragraaf

1a

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Artikel

3.107a

Paragraaf

2

Procedurele bepalingen

Artikel

3.107b

Artikel

3.108

Artikel

3.108a

Artikel

3.108b

Artikel

3.108c

Artikel

3.108d

Artikel

3.109

Artikel

3.109a

Artikel

3.109b

Artikel

3.109c

Artikel

3.109ca

Artikel

3.109d

Artikel

3.109e

Artikel

3.110

Artikel

3.111

Vervallen

Artikel

3.112

Vervallen

Artikel

3.113

Artikel

3.114

Artikel

3.115

Artikel

3.116

Artikel

3.117

Artikel

3.118

Artikel

3.118a

Vervallen

Artikel

3.118b

Artikel

3.119

Wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden:

  • a.

    bekend worden, of

  • b.

    reeds bekend waren maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en Onze Minister voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, wordt dit aan de vreemdeling meegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

Artikel

3.120

Vervallen

Artikel

3.121

Bij ministeriele regeling worden voorschriften gesteld omtrent:

  • a.

    het verstrekken van inlichtingen aan de vreemdeling over de te volgen procedure,

  • b.

    het stellen van aantekeningen in het dossier van de vreemdeling ingeval van intrekking van diens aanvraag, en

  • c.

    de toepassing van artikel 30c van de Wet.

Artikel

3.121a

Artikel

3.122

Artikel

3.123

Ingeval Onze Minister een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent aan een vreemdeling die houder is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie, wordt verzocht aan die lidstaat om een aantekening inzake internationale bescherming op te nemen dan wel te wijzigen inhoudend dat Nederland internationale bescherming heeft verleend en de datum waarop.

Paragraaf

3

Bijzondere procedurele bepalingen bij een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen

Subparagraaf

1

Besluit omtrent de toepassing van bijzondere procedurele bepalingen

Artikel

3.123a

Subparagraaf

2

De procedure bij voorzienbare inwilliging

Artikel

3.123b

Subparagraaf

3

Bijzondere vervolgprocedure

Artikel

3.123c

Artikel

3.123d

Artikel

3.123e

Artikel

3.123f

Artikel

3.123g

Artikel

3.123h

Afdeling

6

De status van langdurig ingezetene

Paragraaf

1

Verlening

Artikel

3.124

Artikel

3.125

Artikel

3.126

Op de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is artikel 3.96a van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf

2

Intrekking

Artikel

3.127

Artikel

3.128

Paragraaf

3

Procedurele bepalingen

Artikel

3.129

Artikel

3.130

Hoofdstuk

4

Grensbewaking, toezicht en uitvoering

Afdeling

1

Grensbewaking

Paragraaf

1

Voorzieningen in het belang van de grensbewaking

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Artikel

4.3

Paragraaf

2

Algemene verplichtingen in het kader van de grensbewaking

Artikel

4.4

Benelux-onderdanen behoeven Nederland niet in- of uit te reizen via een grensdoorlaatpost.

Artikel

4.5

Artikel

4.6

Een ieder die zich op of nabij een plaats bevindt waar een grensdoorlaatpost is gevestigd, houdt zich aan de aldaar door de ambtenaren, belast met de grensbewaking, in het kader van de uitoefening van hun taak gegeven aanwijzingen.

Artikel

4.7

De Nederlander die Nederland in- of uitreist, toont en overhandigt, desgevorderd, aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, het in zijn bezit zijnde reis- of identiteitspapier of maakt zo nodig op andere wijze zijn Nederlanderschap aannemelijk.

Artikel

4.8

De bestuurder van een voertuig geeft eigener beweging aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, kennis van de aanwezigheid in zijn voertuig van vreemdelingen ten aanzien van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij niet voldoen aan de bij de Schengengrenscode of de bij of krachtens de Wet vastgestelde verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen.

Paragraaf

3

Verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst over zee

Artikel

4.9

De gezagvoerder van een schip verleent, desgevorderd, de medewerking aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, welke nodig is om deze ambtenaar in staat te stellen de door hem op grond van de Schengengrenscode uit te oefenen grenscontrole uit te voeren. Deze medewerking bestaat uit:

  • a.

    het op een daartoe gegeven teken zodanig vaart verminderen en het zodanig op of bijdraaien van zijn schip, dat een dienstvaartuig behoorlijk langszij kan komen;

  • b.

    het toelaten van ambtenaren, belast met de grensbewaking, aan boord van zijn schip;

  • c.

    het op vordering van een ambtenaar, belast met de grensbewaking, tot stilstand brengen of aanleggen van zijn schip.

Artikel

4.10

Artikel 4.8 is van overeenkomstige toepassing op gezagvoerders van andere schepen dan zeeschepen.

Artikel

4.11

Artikel

4.12

De gezagvoerder krijgt op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze van het hoofd van de grensdoorlaatpost een ontvangstbevestiging als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel 3.1.3, van de Schengengrenscode van de informatie die hij verstrekt heeft.

Artikel

4.13

De tijdige kennisgeving van afvaart, bedoeld in punt 3.1.5. van bijlage VI van de Schengengrenscode, wordt gedaan op het moment dat de afvaart van het schip aanstaande is en de buitengrens van het Schengengebied daarbij daadwerkelijk zal worden overschreden. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de maximumtermijn tussen de kennisgeving van de afvaart en het moment dat de buitengrens van het Schengengebied zal worden overschreden.

Artikel

4.14

De artikelen 4.11 tot en met 4.13, gelden niet voor gezagvoerders van zeeschepen die, zonder ligplaats in een Nederlandse haven te nemen, door de Nederlandse territoriale zee varen.

Paragraaf

4

Verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst door de lucht

Artikel

4.15

Artikel

4.16

De vordering aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig, bedoeld in artikel 51, derde lid, van de Wet, wordt gedaan door tussenkomst van de luchtverkeersleiding.

Afdeling

2

Toepassing van bevoegdheden van ambtenaren

Artikel

4.17

Artikel

4.17a

Artikel

4.17b

Artikel

4.18

Artikel

4.19

Artikel

4.20

Indien de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee of de korpschef zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Wet, mandateert, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is, of de ambtenaar van politie met ter zake voldoende kennis en kunde die daartoe is aangewezen door de korpschef.

Artikel

4.21

Artikel

4.22

Artikel

4.23

Artikel

4.24

Artikel

4.25

Artikel

4.26

De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder d, inhoudende dat de vreemdeling zich binnen drie dagen bij de korpschef, onder vermelding van de plaats, moet melden, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat. Deze aantekening kan ook geplaatst worden in een bijzonder doorlaatbewijs.

Artikel

4.27

Artikel

4.28

Artikel

4.29

Artikel

4.30

Artikel

4.31

Artikel

4.32

Artikel

4.33

Artikel

4.34

Artikel

4.35

Artikel

4.35a

Artikel

4.36

Bij ministeriële regeling kunnen modellen van de aantekeningen, bedoeld in deze afdeling, worden vastgesteld.

Afdeling

3

Verplichtingen in het kader van toezicht

Paragraaf

1

Kennisgeving van verandering van woon- of verblijfplaats en vertrek naar het buitenland

Artikel

4.37

Paragraaf

2

Het verstrekken van gegevens

Artikel

4.38

Artikel

4.39

De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, doet onmiddellijk van zijn aanwezigheid in persoon mededeling aan de korpschef.

Artikel

4.40

Personen die nachtverblijf verschaffen aan een vreemdeling, van wie zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8 van de Wet, doen daarvan onmiddellijk mededeling aan de korpschef.

Artikel

4.41

Werkgevers, van wie bij Onze Minister bekend is dat zij een vreemdeling in dienst hebben gehad die niet rechtmatig verbleef of aan wie het niet was toegestaan arbeid te verrichten, verstrekken aan Onze Minister, op diens vordering, onmiddellijk de gegevens omtrent de vreemdeling die bij hen tewerkgesteld wordt, in dienst is of in dienst is geweest. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

Artikel

4.42

Artikel

4.43

De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet en die niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, deelt dit binnen vier weken mee aan Onze Minister.

Artikel

4.44

De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet en wiens document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, vermist wordt, verloren is gegaan of ondeugdelijk is geworden voor identificatie, doet daarvan onmiddellijk in persoon aangifte bij de korpschef. De korpschef stelt Onze Minister hiervan in kennis.

Artikel

4.44a

Artikel

4.44b

Paragraaf

3

Medewerking aan vastleggen van gegevens met het oog op identificatie

Artikel

4.45

De medewerking van de vreemdeling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel c, van de Wet, bestaat uit:

  • a.

    het op vordering van Onze Minister, een ambtenaar belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, beschikbaar stellen van een goedgelijkende pasfoto, en

  • b.

    het zich laten fotograferen en het laten afnemen van vingerafdrukken.

Paragraaf

4

Medisch onderzoek

Artikel

4.46

Paragraaf

5

Aanmelding na binnenkomst in Nederland

Artikel

4.47

Artikel

4.48

Vervallen

Artikel

4.49

Artikel

4.50

Paragraaf

6

Periodieke aanmelding

Artikel

4.51

Paragraaf

7

Documenten en het stellen van zekerheid

Artikel

4.52

Artikel

4.52a

Artikel

4.52b

Paragraaf

8

Administratieplichten

Artikel

4.53

Hoofdstuk

5

Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

Paragraaf

1

Vrijheidsbeperkende maatregelen

Artikel

5.1

Paragraaf

2

Vrijheidsontnemende maatregelen

Artikel

5.1a

Artikel

5.1b

Artikel

5.1c

Artikel

5.2

Artikel

5.3

Artikel

5.4

Artikel

5.5

Artikel

5.6

Overeenkomstig door Onze Minister te geven algemene en bijzondere aanwijzingen stelt de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee Onze Minister tijdig vóór het verstrijken van de in artikel 94, eerste lid, van de wet genoemde termijn in kennis van de bewaring dan wel het voortduren daarvan.

Artikel

5.7

Artikel

5.8

Hoofdstuk

6

Vertrek, uitzetting, overdracht, inreisverbod en ongewenstverklaring

Afdeling

1

Vertrek, uitzetting en overdracht

Artikel

6.1a

Artikel

6.1b

Artikel

6.1c

De vreemdeling legt bij een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Wet ten minste de voor de beslissing van Onze Minister relevante medische gegevens en overige bescheiden over.

Artikel

6.1d

Artikel

6.1e

Afdeling

2

Verhaal kosten van uitzetting

Artikel

6.2

Onze Minister is bevoegd de kosten van uitzetting, bedoeld in de artikelen 65, tweede lid, en 66 van de Wet te verhalen op de referent of gewezen referent, de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettelijk gezag over hem uitoefenen of uitoefenden of op een vervoersonderneming.

Artikel

6.3

Artikel

6.4

Afdeling

3

Inreisverbod

Artikel

6.5

Artikel

6.5a

Artikel

6.5b

Artikel

6.5c

In zeer uitzonderlijke en dringende gevallen kan Onze Minister het inreisverbod tijdelijk opheffen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland.

Afdeling

4

Ongewenstverklaring

Artikel

6.6

Artikel

6.7

In zeer uitzonderlijke en dringende gevallen kan Onze Minister de ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland.

Hoofdstuk

7

Rechtsmiddelen

Artikel

7.1

Vervallen

Artikel

7.2

Artikel

7.3

Artikel

7.4

Hoofdstuk

8

Algemene en strafbepalingen

Afdeling

1

Gegevensverstrekkingen

Artikel

8.1

Artikel

8.2

Artikel

8.2a

Artikel

8.3

Afdeling

2

Afwijking op grond van verdragen

Paragraaf

1

Benelux

Artikel

8.5

Artikel

8.6

Paragraaf

2

EG/EER

Artikel

8.7

Artikel

8.8

Artikel

8.9

Artikel

8.10

De toegang van een persoon die in het bezit is van een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven Nederlands paspoort of Nederlandse identiteitskaart, en die om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid uit een andere lidstaat is verwijderd, wordt de toegang, ook indien het document is vervallen of de Nederlandse nationaliteit van de houder wordt betwist, niet geweigerd, indien deze persoon naar Nederland terugkeert uit een staat waar hem verblijf was toegestaan ingevolge het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of ingevolge de Overeenkomst van 21 juni 1999 van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86).

Artikel

8.11

Artikel

8.12

Artikel

8.13

Artikel

8.14

Het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, eindigt niet door het overlijden of het vertrek van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie hij in Nederland verbleef. Het eindigt evenmin door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap.

Artikel

8.15

Artikel

8.16

Artikel

8.17

Artikel

8.18

Artikel

8.19

Onze Minister verstrekt de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7 eerste lid, met duurzaam verblijfsrecht op aanvraag en na verificatie van de verblijfsduur een verblijfsdocument, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Het verblijfsdocument wordt zo spoedig mogelijk verstrekt. Artikel 25 van de Wet is niet van toepassing.

Artikel

8.20

Artikel

8.21

Beëindiging van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling vormt een onderbreking vanaf het tijdstip waarop de vreemdeling Nederland heeft verlaten.

Artikel

8.22

Artikel

8.23

Artikel

8.24

Artikel

8.25

Onze Minister kan het rechtmatig verblijf ontzeggen, dan wel beëindigen, in geval van rechtsmisbruik of indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf. Artikel 3.29 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf

3

Overige verdragen

Artikel

8.26

Onze Minister kan regels stellen over de rechten die vreemdelingen ontlenen aan de volgende verdragen:

  • a.

    het Europees Vestigingsverdrag (Trb. 1957, 20);

  • b.

    het Vluchtelingenverdrag (Trb. 1954, 88);

  • c.

    het Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42);

  • d.

    de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie;

  • e.

    het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279);

  • f.

    het Nederlands-Zwitsers Tractaat (Stb. 1878, nr. 137);

  • g.

    het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (Trb. 1956, 40);

  • h.

    de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijde onderdanen (1975) (Trb. 1975, 133);

  • i.

    de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen met bijlage en protocol inzake verkregen rechten (1981) (Trb. 1981, 35);

  • j.

    de Associatieverdragen EG met Roemenië (PbEG 1994, L 357) en Bulgarije (PbEG 1994, L 358);

  • k.

    de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86);

  • l.

    de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de CARIFORUM-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2009, 18);

  • m.

    de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (Trb. 2012, 178);

  • n.

    het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (Trb. 2014, 210);

  • o.

    de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (Trb. 2014, 160);

  • p.

    de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (Trb. 2014, 207).

Afdeling

3

Biometrische gegevens

Artikel

8.27

De bevoegdheid om vingerafdrukken af te nemen en te verwerken als bedoeld in artikel 106a, eerste en tweede lid, van de Wet, geldt niet ten aanzien van:

  • a.

    vreemdelingen die nog niet de leeftijd van zes jaar hebben bereikt, en

  • b.

    vreemdelingen bij wie het afnemen van alle vingerafdrukken blijvend fysiek onmogelijk is.

Artikel

8.29

Artikel

8.30

Artikel

8.31

Artikel

8.32

Artikel

8.33

In het geval dat bij de identiteitsvaststelling, het verifiëren van de authenticiteit van het document of de verificatie van de identiteit onduidelijkheid bestaat over de juistheid van vingerafdrukken wordt, indien dat noodzakelijk is voor de identiteitsvaststelling, het verifiëren van de authenticiteit van het document of de verificatie van de identiteit, een onderzoek door een dactyloscopisch deskundige uitgevoerd.

Artikel

8.34

Artikel

8.35

De in de vreemdelingenadministratie opgenomen gezichtsopnames en vingerafdrukken worden niet langer bewaard dan:

  • a.

    vijf jaar nadat de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf is afgewezen;

  • b.

    in geval van rechtmatig verblijf: vijf jaar nadat de betrokken vreemdeling, wiens rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland aantoonbaar heeft verlaten; of

  • c.

    indien tegen de vreemdeling een inreisverbod is uitgevaardigd of de vreemdeling ongewenst is verklaard: vijf jaar na afloop van de geldigheidsduur van het inreisverbod onderscheidenlijk de ongewenstverklaring.

Artikel

8.36

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

  • a.

    het bewaken van de juistheid en volledigheid van de gezichtsopnames en vingerafdrukken in de vreemdelingenadministratie en op de documenten, bedoeld in artikel 9 van de Wet;

  • b.

    de beveiliging van de gezichtsopnames en vingerafdrukken tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

  • c.

    de wijze waarop de gezichtsopnames en vingerafdrukken, op grond van artikel 107, vijfde lid, van de Wet beschikbaar worden gesteld;

  • d.

    de vernietiging van de gezichtsopnames en vingerafdrukken na afloop van de bewaartermijn, bedoeld in artikel 8.35, en

  • e.

    de verwijdering en vernietiging van de gezichtsopname en vingerafdrukken op verzoek van de vreemdeling, op grond dat deze de hoedanigheid heeft verkregen van gemeenschapsonderdaan anders dan door verkrijging van het Nederlanderschap.

Hoofdstuk

9

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

9.1

Artikel 3.107a, tweede lid, onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december 2014, blijft van overeenkomstige toepassing op aanvragen als bedoeld in artikel 3.107a, eerste lid, die zijn gediend voor 1 januari 2015.

Artikel

9.2

Vervallen

Artikel

9.3

Vervallen

Artikel

9.4

Vervallen

Artikel

9.5

Vervallen

Artikel

9.6

Vervallen

Artikel

9.7

Vervallen

Artikel

9.8

Vervallen

Artikel

9.9

Artikel

9.10

Vervallen

Artikel

9.11

Vervallen

Artikel

9.12

Indien het bij koninklijke boodschap van 16 september 1999 ingediende voorstel van wet tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000) (Kamerstukken I 1999–2000, nr. 26 732, nr. 263) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel

9.13

Dit besluit wordt aangehaald als: Vreemdelingenbesluit 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie, A. H. Korthals
De Staatssecretaris van Justitie, M. J. Cohen
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000

Vervallen