Besluit van 16 juni 2015, houdende nieuwe nadere regels betreffende toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen en nadere regels betreffende wooncoöperaties (Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015)

Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 maart 2015, nr. 2015-0000176563, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, 18a, vierde lid, 19, zesde lid, 20, vijfde lid, 21, tweede lid, onderdelen d en e, en vierde en vijfde lid, 21a, tweede en derde lid, 21c, eerste en tweede lid, 21f, 25, tweede lid, 26, eerste lid, aanhef en onderdeel i, en tweede lid, 27, eerste en vijfde lid, 30, derde lid, 31, vierde lid, 35, eerste en tweede lid, 36, eerste lid, 36a, vijfde lid, 38, vierde lid, 41a, tweede lid, 41b, derde lid, 41c, tweede en derde lid, 41d, 42, tweede lid, tweede volzin, 43, derde lid, 44, zesde lid, 44a, tweede lid, 44c, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c, f en g, en vierde lid, 45, eerste lid, tweede lid, onderdeel f, onder 2°, en zesde lid, 46, tweede lid, eerste volzin, 47, eerste lid, onderdeel f, en tweede, vierde en vijfde lid, 48, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 49, zesde en zevende lid, 50, derde lid, 50a, eerste en tweede lid, 50b, derde lid, 50c, tweede lid, 53, vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, 54, eerste lid, 55a, tweede lid, 55b, derde lid, 56, 57, eerste lid, 58, tweede lid, 61, vierde lid, 61c, 61lb en 104a, tweede lid, van de Woningwet, artikel II, twaalfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, alsmede de artikelen 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 45 van de Comptabiliteitswet 2001, 21, derde lid, van de Drinkwaterwet, 6.6, eerste lid, van de Waterwet, 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, 63 van de Wet inrichting landelijk gebied, 8.1a, derde lid, en 10.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart, 5.16a, eerste en tweede lid, en 10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, 1.3, tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, 31a, vijfde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, 3.37, 4.1, vierde lid, 4.3, eerste lid, en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, 1, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, 37h van de Wet waardering onroerende zaken en 162 van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juni 2015, nr. W04.15.0089/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 16 juni 2015, nr. 2015-000335173, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

§

1

Begripsomschrijvingen

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Wooncoöperaties

Artikel

2

Artikel

3

De toegelaten instelling die een woongelegenheid aan een lid van de wooncoöperatie vervreemdt, reserveert voor dat lid of de wooncoöperatie een bedrag ter hoogte van de door die toegelaten instelling voorziene uitgaven aan onderhoud aan die woongelegenheid in de eerste vijf jaar na die vervreemding.

Artikel

4

Een toegelaten instelling vervreemdt geen woongelegenheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, eerste volzin, gedurende de eenmalige periode die aanvangt op het tijdstip van indiening van het verzoek, bedoeld in die volzin, en eindigt hetzij op het tijdstip van oprichting van de wooncoöperatie, hetzij zes maanden na die indiening ingeval de wooncoöperatie niet binnen die zes maanden is opgericht.

Hoofdstuk

III

Algemene bepalingen inzake toegelaten instellingen

§

1

Toelating

Artikel

5

Het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de wet, gaat in elk geval vergezeld van:

  • a.

    een authentiek afschrift van de akte van oprichting van de vereniging of de stichting of van de notariële akte waarin de statuten van de vereniging na haar oprichting zijn opgenomen, en van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen;

  • b.

    het bewijs dat de vereniging of de stichting is ingeschreven in een openbaar register, gehouden door de Kamer van Koophandel;

  • c.

    het bewijs dat een authentiek afschrift van de akte van oprichting of van de notariële akte waarin de statuten zijn opgenomen, dan wel een authentiek uittreksel van die akte, authentieke afschriften van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen en de statuten als laatstelijk gewijzigd ten kantore van die Kamer zijn neergelegd;

  • d.

    de reglementen van de vereniging of de stichting;

  • e.

    de meest recente balans, winst- en verliesrekening en begroting van de vereniging of de stichting;

  • f.

    andere bescheiden die bijdragen aan een juist en volledig inzicht van Onze Minister in de financiële situatie van de vereniging of de stichting en

  • g.

    afzonderlijke gegevens omtrent de te verhuren woongelegenheden van de vereniging of de stichting als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de te verhuren overige woongelegenheden van de vereniging of de stichting, de te verhuren gebouwen van de vereniging of de stichting als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, van de wet en de te verhuren overige gebouwen van de vereniging of de stichting.

Artikel

6

Onze Minister beslist op het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de wet, binnen zes weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, eerste volzin, van de wet. Indien een college van burgemeester en wethouders of een bewonersorganisatie zijn of haar zodanige zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, beslist Onze Minister binnen zes weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 19, tweede lid, tweede volzin, van de wet.

§

2

Vereffening

Artikel

7

§

3

Het aangaan van verbindingen

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Onze Minister willigt een verzoek als bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van de wet uitsluitend in, indien de betrokken samenwerkingsvennootschap uitsluitend is opgericht:

  • a.

    met het oogmerk om mogelijk te maken dat de daarin samenwerkende toegelaten instellingen bijdragen aan elkaars werkzaamheden met het oog op het voldoen aan artikel 42, eerste lid, eerste volzin, van de wet of

  • b.

    met het oogmerk dat het in stand houden van of het treffen van voorzieningen aan woongelegenheden van een toegelaten instelling, die zijn gelegen in een gemeente of regio als bedoeld in artikel 41b van de wet waar die toegelaten instelling niet feitelijk werkzaam is, geschiedt door een toegelaten instelling die in die gemeente of regio feitelijk werkzaam is.

Artikel

12

Een ontheffing als bedoeld in artikel 21a, derde lid, van de wet wordt uitsluitend verleend, indien dat naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is:

  • a.

    om te voorkomen dat de toegelaten instelling gehouden is om schulden van de betrokken verbonden onderneming te voldoen;

  • b.

    ten behoeve van de herfinanciering van leningen die bestonden op het tijdstip waarop artikel I van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting in werking is getreden of

  • c.

    ten behoeve van de herfinanciering van leningen die bestaan op het tijdstip waarop een juridische scheiding wordt bewerkstelligd.

Artikel

13

§

4

Verdere algemene bepalingen inzake toegelaten instellingen

Artikel

14

Artikel

15

Onze Minister betrekt bij een besluit tot het nemen waarvan hij ingevolge de wet of dit besluit bevoegd is, behalve de op grond van de bij de wet of in het bepaalde bij of krachtens dit besluit gegeven daarop betrekking hebbende voorschriften, de daarover uitgebrachte zienswijzen en adviezen en de uitkomsten van daarover gevoerd overleg. Hij kan daarnaast bij die besluiten het belang van de volkshuisvesting betrekken, indien dat naar zijn oordeel naast die voorschriften, zienswijzen, adviezen of uitkomsten in het geding is.

Artikel

16

§

5

Bepalingen inzake de borgingsvoorziening

Artikel

18

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de borgingsvoorziening hem inlichtingen over haar werkzaamheden ten aanzien van het door toegelaten instellingen aantrekken van leningen, voor zover dat naar zijn oordeel in verband met het door de Staat der Nederlanden faciliteren van de borgingsvoorziening noodzakelijk is.

Hoofdstuk

IV

Rechtsvorm en organisatie van toegelaten instellingen

§

1

Voorschriften omtrent de geschiktheid van personen voor het lidmaatschap van het bestuur en de raad van toezicht, en de betrouwbaarheid van die personen

Artikel

19

Artikel

20

De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister op zijn verzoek de gegevens die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om ten aanzien van de beoogde bestuurder of commissaris te kunnen beoordelen of sprake is van een fiscaal-bestuursrechtelijk antecedent als bedoeld in bijlage 2, onder 5, bij dit besluit.

§

2

Goedkeuring door de raad van toezicht van besluiten van het bestuur

Artikel

21

§

3

Goedkeuring door Onze Minister van besluiten van het bestuur als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de wet

Artikel

22

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt ten aanzien van een onroerende zaak, vanaf het tijdstip dat die zaak voorwerp wordt van een besluit tot vervreemding daarvan als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet tot het tijdstip dat daaropvolgende vervreemdingen van die zaak geen gevolgen voor de bij dat besluit of die vervreemdingen betrokkenen meer kunnen hebben, door die betrokkenen steeds uitgegaan van hetzij de getaxeerde markt- of leegwaarde van die zaak, hetzij de WOZ-waarde van die zaak, in de gevallen dat die keuze blijkens deze paragraaf mogelijk wordt gemaakt.

Artikel

23

Artikel

24

De goedkeuring, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, is niet vereist, voor zover het betrokken besluit van het bestuur betreft:

  • a.

    de vervreemding van een woongelegenheid of van een gebouw als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, van de wet aan een toegelaten instelling;

  • b.

    de vervreemding van een woongelegenheid aan een natuurlijke persoon tegen ten minste 90% van de getaxeerde leegwaarde of de WOZ-waarde, indien die persoon of een bloed- of aanverwant in de eerste graad van die persoon daarin zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben;

  • c.

    een vervreemding onder voorwaarden;

  • d.

    de vervreemding van een gebouw als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, van de wet tegen een prijs van ten minste de getaxeerde leegwaarde of de WOZ-waarde aan degene die het direct voorafgaand aan die vervreemding huurde;

  • e.

    de vervreemding van een andere onroerende zaak dan een woongelegenheid of een gebouw als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, van de wet of

  • f.

    de vestiging van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een andere gebouwde onroerende zaak dan een woongelegenheid, een gebouw als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, van de wet, of op onbebouwde grond, of overdracht van de economische eigendom van een zodanige onroerende zaak.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

§

4

Goedkeuring door Onze Minister van besluiten van het bestuur omtrent vervreemdingen van aandelen

Artikel

28

§

5

Bepalingen in verband met de taakvervulling door de raad van toezicht

Artikel

29

§

6

De jaarrekening, het jaarverslag en het volkshuisvestingsverslag

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Hoofdstuk

V

Werkzaamheden van toegelaten instellingen

Afdeling

1

Relatie met de gemeente

§

1

Woningmarktregio’s

Artikel

34

Artikel

35

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

36

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

37

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

2

Uitvoering van het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid

Artikel

38

Artikel

39

§

3

Prestatieafspraken

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

4

Goedkeuring van werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang

Artikel

41

Artikel 44c, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel b, van de wet, die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel h, van de wet, alsmede, voor zover daarmee verband houdende, op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel i, van de wet.

Artikel

42

Artikel 44c, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de wet is niet van toepassing, indien de werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang bestaan uit herstructurering die plaatsvindt op grond die de toegelaten instelling voor 1 januari 2015 heeft verworven, in welk geval de mededeling, bedoeld in artikel 44c, eerste lid, onderdeel f, van de wet, dient te zijn gedaan onverwijld na de toepassing van onderdeel a van dat lid.

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Afdeling

2

Het gebied van de volkshuisvesting

Artikel

46

Een verbonden onderneming voldoet in een kalenderjaar aan artikel 45, eerste lid, tweede volzin, van de wet, indien zij over dat jaar een percentage van haar omzet genereert uit werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, dat ten minste gelijk is aan het percentage van haar aandelen dat een toegelaten instelling in haar houdt.

Artikel

47

Tot diensten als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel c, van de wet behoren niet:

  • a.

    het bijdragen aan de leefbaarheid, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel f, van de wet, en artikel 51, eerste lid;

  • b.

    diensten die door nutsbedrijven kunnen worden geleverd, voor zover die levering niet geschiedt met gebruikmaking van een in of nabij de woongelegenheid aanwezige voorziening;

  • c.

    zorgdiensten, maaltijddiensten en medische diensten;

  • d.

    het exploiteren van een radio- of televisiezender;

  • e.

    het verzorgen van opleidingen, behoudens die aan personen in dienst van de toegelaten instelling of die met betrekking tot het terrein van de volkshuisvesting;

  • f.

    het schoonmaken van woongelegenheden, behoudens in geval van het daarin huisvesten van nieuwe bewoners of van het voorkomen van overlast voor of aantasting van het woongenot van bewoners van naburige woongelegenheden;

  • g.

    woninginrichting, behoudens die in het kader van de verhuur van gestoffeerde of gemeubileerde woongelegenheden door de toegelaten instelling;

  • h.

    hypotheekadvisering en makelaarsdiensten in verband met andere woongelegenheden dan die in eigendom van of tot stand gebracht door de toegelaten instelling;

  • i.

    het ter beschikking stellen van financiële middelen, anders dan overeenkomstig artikel 48;

  • j.

    notariële diensten;

  • k.

    het aanbieden van verzekeringen;

  • l.

    het bemiddelen bij verzekeringen in verband met andere woongelegenheden dan die in eigendom van of tot stand gebracht door de toegelaten instelling;

  • m.

    het aanbieden van voor-, tussen- en naschoolse opvang;

  • n.

    het aanbieden van hulp bij het voorkomen van schooluitval;

  • o.

    het aanbieden van ondersteuning bij de opvoeding van kinderen en

  • p.

    diensten ten behoeve van bewoners van woongelegenheden die deze als eigenaar bewonen, met uitzondering van leden van verenigingen van eigenaars als bedoeld in artikel 112 lid 1 onder e van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, en van bewoners van woongelegenheden die bouwkundig een geheel vormen met woongelegenheden van de betrokken toegelaten instelling.

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

De toegelaten instelling kan met betrekking tot ten hoogste 10% van het bruto-vloeroppervlak van haar gebouwen, bedoeld in artikel 49, eerste lid, overeenkomsten van huur en verhuur aangaan met anderen dan die, bedoeld in artikel 48, zesde lid, van de wet. Tot het bruto-vloeroppervlak, bedoeld in de eerste volzin, behoort mede het vloeroppervlak van de bij die gebouwen behorende overdekte parkeervoorzieningen en de oppervlakte van de bij die gebouwen behorende overige parkeervoorzieningen.

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Tot de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 45, tweede lid, onderdeel i, en 47, eerste lid, onderdeel g, van de wet, behoren niet transacties die zijn gericht op het wijzigen van eigendomsverhoudingen en zakelijke rechten zonder dat er sprake is van feitelijke overdracht van bezit, behalve indien die transacties noodzakelijk zijn om werkzaamheden als bedoeld in de andere onderdelen van die artikelleden te kunnen verrichten.

Afdeling

3

Passend toewijzen

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Afdeling

4

Diensten van algemeen economisch belang

§

1

Toewijzing

Artikel

57

De categorieën van personen, bedoeld in artikel 48, eerste lid, eerste volzin, van de wet, zijn:

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

§

2

Compensatie

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Afdeling

5

Administratieve scheiding en vermogensscheiding

§

1

Voorschriften in geval van het niet verplicht zijn van de vermogensscheiding

Artikel

64

§

2

Nadere voorschriften omtrent het voorstel voor administratieve scheiding

Artikel

65

§

3

Inrichting van en geldstromen tussen de daeb-tak en de niet-daeb-tak

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

De administratie van de toegelaten instelling wordt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 66 tot en met 71 ingericht. In die administratie wordt elke overdracht van financiële middelen vanuit de niet-daeb-tak van de toegelaten instelling aan haar daeb-tak afzonderlijk verantwoord.

§

4

Goedkeuring van de administratieve scheiding

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen administratieve scheiding, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.

Artikel

77

Artikel

78

Onze Minister keurt een voorgenomen administratieve scheiding niet goed, indien:

§

5

Overdracht van daeb-werkzaamheden binnen de toegelaten instelling

Artikel

79

Artikel

80

Afdeling

6

Juridische scheiding

§

1

Inrichting van de woningvennootschap en geldstromen tussen de toegelaten instelling en de woningvennootschap

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

§

2

Goedkeuring van de juridische scheiding

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen juridische scheiding, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.

Artikel

88

Artikel

89

Op de goedkeuring van de juridische scheiding is artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c, d en e, en derde,lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister op verzoek van de toegelaten instelling een hoger percentage dan dat, genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdeel d, kan vaststellen, indien de toegelaten instelling bij dat verzoek aantoont dat zonder toepassing van dat hogere percentage de financiële continuïteit van de toegelaten instelling respectievelijk de woningvennootschap onvoldoende gewaarborgd is.

§

3

Vervreemding van aandelen in een woningvennootschap

Artikel

90

Afdeling

7

Fusie

Artikel

91

Indien toegelaten instellingen beogen met elkaar te fuseren, dienen zij gezamenlijk een verzoek in om goedkeuring daarvan, en verrichten zij gezamenlijk alle daartoe vereiste andere voorbereidingshandelingen.

Artikel

92

De fuserende toegelaten instelling informeert zo spoedig mogelijk de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij haar woonplaats heeft, van die waar zij feitelijk werkzaam is, van die waar de fuserende toegelaten instelling na de voorgenomen fusie haar woonplaats zal hebben en van die waar zij na die fusie feitelijk werkzaam zal zijn over haar fusievoornemens, haar motieven daarvoor en de verwachte gevolgen van die fusie voor de huurders van haar woongelegenheden en gebouwen, voor de bijdragen van toegelaten instellingen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en voor de overige belanghebbenden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin.

Artikel

93

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

97

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de fuserende toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen fusie, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.

Artikel

99

De verkrijgende toegelaten instelling doet onverwijld een gewaarmerkt afschrift van de notariële akte waarbij de fusie is geschied en, indien de fusie gepaard is gegaan met een wijziging van de statuten van de fuserende toegelaten instelling, van de notariële akte waarin die wijziging is vervat, aan Onze Minister toekomen.

Afdeling

8

Splitsing

Artikel

100

Afdeling

9

Verdere bepalingen

§

1

Huursom

§

2

Bedrijfsvoering

Artikel

102

§

3

Financieel beheer

Artikel

103

Het reglement, bedoeld in artikel 55a, tweede lid, van de wet, wordt vastgesteld door het bestuur. Het is onderworpen aan de goedkeuring van de raad van toezicht en Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de tweede volzin.

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Artikel

108

§

3*

Behandeling van klachten

§

4

Betrokkenheid bij volkshuisvesting buiten Nederland

Artikel

110

Hoofdstuk

VI

Sanering van en projectsteun ten behoeve van toegelaten instellingen

Afdeling

1

De subsidies

§

1

Subsidies voor financiële sanering

Artikel

111

Artikel

112

§

2

Subsidies voor werkzaamheden

Artikel

113

Artikel

114

Afdeling

2

De bijdrage

Artikel

115

Artikel

116

De bijdrage, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de wet, bedraagt de som van:

  • a.

    de helft van de som van de ingevolge artikel 115, eerste lid, begrote bedragen, gedeeld door het totale aantal woongelegenheden die de toegelaten instellingen op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover die bijdrage verschuldigd is in eigendom hadden volgens de gegevens, opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid, van de wet, en vervolgens vermenigvuldigd met het op dienovereenkomstige wijze bepaalde aantal woongelegenheden die de betrokken toegelaten instelling in eigendom had, en

  • b.

    de helft van de som van de ingevolge artikel 115, eerste lid, begrote bedragen, gedeeld door de totale WOZ-waarde van de woongelegenheden die de toegelaten instellingen op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover die bijdrage verschuldigd is in eigendom hadden volgens de gegevens, opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid, van de wet, en vervolgens vermenigvuldigd met de op dienovereenkomstige wijze bepaalde WOZ-waarde van de woongelegenheden die de betrokken toegelaten instelling in eigendom had.

Artikel

117

Artikel

118

Afdeling

3

Toepasselijkheid bij mandaat aan borgingsvoorziening

Hoofdstuk

VII

Toezicht op toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen

Artikel

121

Artikel

122

Onze Minister stelt de betrokken raden van toezicht en besturen van dochtermaatschappijen op de hoogte van:

Artikel

123

Hoofdstuk

VIII

Verdere bepalingen inzake toegelaten instellingen

Artikel

124

Voor zover gemeenten bevoegdheden die hen ingevolge dit besluit toekomen hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de bepalingen van dit besluit die op die bevoegdheden betrekking hebben van overeenkomstige toepassing op dat samenwerkingsverband.

Artikel

125

Hoofdstuk

IX

Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling

1

Toepassing van artikel II, tweede tot en met zevende, tiende en elfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting

Artikel

126

Afdeling

2

Intrekking en wijziging van op de Woningwet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur

Artikel

127

Artikel

129

Wijzigt dit besluit.

Afdeling

3

Wijziging van wetten en van op andere wetten dan de Woningwet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur

§

1

Wijziging van wetten

Artikel

130

Wijzigt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel

131

Wijzigt de Wet toezicht accountantsorganisaties.

§

2

Wijziging van op andere wetten dan de Woningwet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur

Artikel

132

Wijzigt het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie.

Artikel

133

Wijzigt het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel

134

Wijzigt het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Artikel

135

Wijzigt het Besluit Bibob.

Artikel

136

Wijzigt het Besluit bodemkwaliteit.

Artikel

137

Wijzigt het Besluit burgerluchthavens.

Artikel

138

Wijzigt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Artikel

139

Wijzigt het Besluit inrichting landelijk gebied.

Artikel

140

Wijzigt het Besluit lozing afvalwater huishoudens.

Artikel

141

Wijzigt het Besluit militaire luchthavens.

Artikel

142

Wijzigt het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel

143

Wijzigt het Besluit ex artikel 162 Wetboek van Strafvordering.

Artikel

144

Wijzigt het Besluit verstrekking financiële informatie aan ondernemingsraden 1985.

Artikel

145

Wijzigt het Drinkwaterbesluit.

Artikel

146

Wijzigt het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken.

Afdeling

4

Slotbepalingen

Artikel

147

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Bij dat koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikelen van dit besluit of onderdelen daarvan terugwerken tot en met een bij dat koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor die artikelen of onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

148

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar
Willem-Alexander
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage

1

bij artikel 19 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Geschiktheid voor het lidmaatschap van het bestuur of de raad van toezicht: competenties (alfabetische volgorde)

1

Bestuurders

Authenticiteit

Is consistent in denken en doen (gedrag en houding) onder verschillende omstandigheden. Maakt zichtbaar wat hij/zij werkelijk belangrijk vindt en waar hij/zij voor staat.

Dit betekent ook het open communiceren van intenties, ideeën en gevoelens, het uitnodigen tot openheid en eerlijkheid naar diverse betrokken partijen. Juiste informatie geven over de werkelijke situatie en het tijdig erkennen van risico’s, uitdagingen en problemen naar de toezichthouders.

Besluitvaardig

Neemt op tijd noodzakelijke beslissingen. Onderneemt acties of legt zich vast door het uitspreken van zijn/haar mening en wacht niet onnodig met het maken van keuzes. Is in staat om oplossingen te bieden.

Integriteit en moreel besef

Oefent de functie adequaat en zorgvuldig uit, met inachtneming van regels en verantwoordelijkheden. Oordeelt en handelt op moreel verantwoorde wijze, op basis van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen. Is hierbij aanspreekbaar op eigen gedrag en spreekt ook anderen hierop aan. Vertoont goed voorbeeldgedrag voor de eigen organisatie en de sector.

Leiderschap

Is in staat op inspirerende wijze sturing te geven aan een organisatie. Stimuleert, motiveert en ontwikkelt medewerkers en borgt de vakbekwaamheid van medewerkers om een beoogd doel tot een goed einde te brengen. Organiseert besluitvorming zodanig dat iedereen zijn bijdrage kan leveren. Staat open en biedt ruimte voor kritische discussie en feedback. Zorgt voor een goed draagvlak. Toont leiderschap met moed, ook in kritieke situaties.

Investeert in een professionele relatie met en legt tijdig verantwoording af aan de raad van toezicht.

Maatschappelijke (omgevings)sensitiviteit en verantwoordelijkheid

Heeft oog voor de ontwikkelingen, machtsverhoudingen en gevoelens binnen de toegelaten instelling Onderkent de specifieke rol van de toegelaten instelling als maatschappelijke onderneming en bewaakt binnen de visie en missie van de toegelaten instelling de invulling daarvan.

Laat blijken goed geïnformeerd te zijn over (de veranderende) maatschappelijke, politieke en andere ontwikkelingen in de omgeving van de toegelaten instelling alsook over de belangen van belanghouders. Kan dit vertalen naar de volkshuisvesting en deze kennis effectief benutten en zet zo nodig de vereiste organisatorische veranderingen in gang. Kan omgaan met diverse belanghouders en daarin tot een weloverwogen balans komen voor keuzes en handelen en verantwoordt zich daarover.

Overtuigingskracht

Kan met overredingskracht, persoonlijk overwicht en tact invloed uitoefenen op het standpunt van anderen om instemming te krijgen met bepaalde plannen, ideeën of producten. Houdt vast aan zijn/haar (professionele) principes, ondanks druk van anderen.

Resultaat- en «klant»gericht

Weet op bedrijfsmatige en resultaatgerichte wijze sturing te geven aan de organisatie; heeft hoog kostenbewustzijn en weet medewerkers te stimuleren om op efficiënte wijze invulling te geven aan de organisatiedoelstellingen. Stelt op effectieve wijze kansen, doelen en prioriteiten vast. Is daarbij gericht op het leveren en waar nodig verbeteren van kwaliteit, die aansluit op de wensen en behoeften van huurders, woningzoekenden en andere belanghouders. Geeft benodigde acties, tijd en middelen aan om de gestelde doelen te kunnen bereiken.

Samenwerkingsvermogen

Brengt samenwerkingsverbanden tot stand (samenwerking met belanghouders) en handhaaft deze. Heeft oog voor het groepsbelang en levert een bijdrage aan het gemeenschappelijke resultaat. Is tevens in staat in collegiaal verband te functioneren en geen pleitbezorger te zijn van individuele belangen. Weet intern en extern mensen aan zich te binden en draagvlak te creëren voor zijn/haar handelen.

Vakinhoudelijke kennis en visie

Beschikt over de voor de bestuurlijke functie vereiste vakinhoudelijke kennis, bijvoorbeeld kennis van financiën bij toegelaten instellingen, van de ontwikkeling en het beheer van vastgoed en kennis op het gebied van volkshuisvestelijke vraagstukken. Heeft een voldoende realistische visie op toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting en kan deze vertalen in lange termijn doelstellingen en een strategische planning ter verwezenlijking daarvan. Houdt hierbij goed zicht op risico’s en uitdagingen die de instelling loopt en neemt bijhorende beheermaatregelen.

Zelfreflectie

Kan goed naar zichzelf kijken: reflecteert op (en leert van) zijn/haar persoonlijk beroepsmatig handelen in de maatschappelijke context. Bouwt deze reflectie op een natuurlijke wijze in het handelen in en stimuleert dit binnen de organisatie.

2

Commissarissen

Authenticiteit

Is consistent in denken en doen (gedrag en houding) onder verschillende omstandigheden. Maakt zichtbaar wat hij/zij werkelijk belangrijk vindt en waar hij/zij voor staat.

Dit betekent ook het open communiceren van intenties, ideeën en gevoelens, het uitnodigen tot openheid en eerlijkheid naar diverse betrokken partijen. Juiste informatie geven over de werkelijke situatie en het tijdig erkennen van risico’s, uitdagingen en problemen naar de bestuurders.

Bestuurlijk inzicht

Kan ingewikkelde materie snel overzien, heeft realiteitszin en een gezond boerenverstand. Heeft oog voor de ontwikkelingen, machtsverhoudingen en gevoelens binnen de toegelaten instelling. Kan schakelen op bestuurlijk niveau, weet complexiteit van het aansturen van een organisatie in al zijn aspecten te duiden en kan goed klankbord zijn voor de bestuurder.

Helikopterview

Kan gegevens en mogelijke handelswijzen tegen elkaar afwegen en tot een logisch oordeel komen. Onderzoekt/herkent/begrijpt de essentiële vraagstukken. Kan over de eigen portefeuille heen kijken, vooral als problemen de continuïteit van de toegelaten instelling in gevaar kunnen brengen.

Integriteit en moreel besef

Oefent de functie adequaat en zorgvuldig uit, met inachtneming van regels en verantwoordelijkheden. Oordeelt en handelt op moreel verantwoorde wijze, op basis van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen. Is hierbij aanspreekbaar op eigen gedrag en spreekt ook anderen hierop aan. Vertoont goed voorbeeldgedrag voor de eigen organisatie en de sector.

Maatschappelijke (omgevings)sensitiviteit en verantwoordelijkheid

Onderkent de specifieke rol van de toegelaten instelling als maatschappelijke onderneming en bewaakt binnen de visie en missie van de toegelaten instelling de invulling daarvan.

Laat blijken goed geïnformeerd te zijn over (de veranderende) maatschappelijke, politieke en andere ontwikkelingen in de omgeving van de toegelaten instelling alsook over de belangen van belanghouders. Kan dit vertalen naar de volkshuisvesting en deze kennis effectief benutten. Kan omgaan met diverse belanghouders en daarin tot een weloverwogen balans komen voor keuzes en handelen en verantwoordt zich daarover.

Onafhankelijke oordeelsvorming

Moet de lastige vragen durven blijven stellen (ook als hij/zij daar aanvankelijk alleen in staat), in durven grijpen als dat nodig is en een ‘rechte rug’ hebben bij moeilijke beslissingen. Moet in staat zijn tot onafhankelijke oordeelsvorming. Kan de goede vragen stellen en durft door te vragen.

Teamspeler

Heeft oog voor het groepsbelang en levert een bijdrage aan het gemeenschappelijke resultaat. Is tevens in staat in collegiaal verband te functioneren en geen pleitbezorger te zijn van individuele belangen.

Vakinhoudelijke kennis en visie

Beschikt over de voor de bestuurlijke functie vereiste vakinhoudelijke kennis, bijvoorbeeld kennis van financiën bij toegelaten instellingen, van de ontwikkeling en het beheer van vastgoed en kennis op het gebied van volkshuisvestelijke vraagstukken. Heeft een voldoende realistische visie op toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting en kan deze vertalen in lange termijn doelstellingen en een strategische planning ter verwezenlijking daarvan. Houdt hierbij goed zicht op risico’s en uitdagingen die de instelling loopt en neemt bijhorende beheermaatregelen.

Voorzittersvaardigheid (indien van toepassing)

Bezit de kwaliteiten om het groepsproces binnen de raad van toezicht op een professionele wijze te leiden. Kan vergaderingen efficiënt, effectief en daadkrachtig leiden in een open sfeer waarin iedereen gelijkwaardig kan participeren. Heeft oog voor taakvervulling en verantwoordelijkheden van anderen en benoemt gemeenschappelijke belangen op een wijze die tot overeenstemming leidt.

Zelfreflectie

Staat open voor en neemt actief deel aan kritische discussie over het functioneren van de raad en zichzelf als lid c.q. voorzitter. Heeft daarbij inzicht in interne en externe invloeden op zijn/haar functioneren en kan hierover verantwoording afleggen. Toont lerend vermogen en beseft dat zijn/haar handelen invloed heeft op het functioneren van de raad, en omgekeerd. Kan (persoonlijke) leerpunten benoemen en van gedachten wisselen over het vormgeven van het eigen leerproces.

Bijlage

2

bij artikel 19 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Betrouwbaarheid van leden of kandidaat-leden van het bestuur of de raad van toezicht: antecedenten

1

Strafrechtelijke antecedenten

Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene onherroepelijk veroordeeld voor een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2

Overige strafrechtelijke antecedenten

2.1

Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene onherroepelijk veroordeeld voor een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR):

  • misdrijven op grond van de fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • het met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid), of

  • het met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (artikel 3, eerste lid).

  • het stellen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten (WED):

door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

  • het misdrijf van het zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen (artikel 9, eerste lid), of een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan (artikel 13, eerste lid);

  • het misdrijf van het zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen (artikel 14, eerste lid);

  • het misdrijf van het zonder vergunning of verlof vervoeren bepaalde wapens of munitie (artikel 22, eerste lid);

  • het misdrijf van het voorhanden hebben van bepaalde wapens of munitie (artikel 26, eerste lid), of

  • het misdrijf van het overdragen van bepaalde wapens of munitie (artikel 31, eerste lid).

Wegenverkeerswet 1994:

Invorderingswet 1990

  • misdrijven op grond van de fiscale wetgeving (artikelen 64 en 65).

Buitenlandse strafbepalingen

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2

Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr of artikel 76 van de AWR gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteiten.

2.3

(voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt voor een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.4

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3

Financiële antecedenten

3.1

Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2

Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als bestuurder of commissaris, of anderszins (mede) verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van

  • Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4

Toezichtantecedenten

4.1

Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede-)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie of de Minister van Veiligheid en Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap is geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68 lid 2, 179 lid 2, 125 lid 2, onderscheidenlijk 235 lid 2, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse toezichtwetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5

Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten

5.1

Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd voor één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • het is aan opzet van de belastingplichtige te wijten dat in een verzoek om het vaststellen of in een verzoek om herziening van een voorlopige aanslag onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt (artikel 67cc);

  • het is aan opzet van de belastingplichtige te wijten dat de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige te wijten dat de opgelegde verplichting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f), of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige te wijten dat de opgelegde verplichting om tijdig eigener beweging onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen aan de inspecteur te melden, niet is nagekomen (artikel 10a).

5.2

Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als bestuurder of commissaris, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd voor één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e), of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.3

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6

Overige antecedenten

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten, in casu Aedes vereniging van woningcorporaties of de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties, VTW en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid, of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

Bijlage

3

bij artikel 49 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Gebouwen en categorieën van gebouwen, bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel a

  • opvangcentra (blijf-van-mijn-lijfhuizen, dag- en nachtopvang voor dak- en thuislozen en verslaafden)

  • hospices

  • zorgsteunpunten die inpandig in een woonzorggebouw zijn gevestigd

  • ruimten voor dagbesteding van gehandicapten of ouderen, incl. enige zorginfrastructuur, die inpandig in een woonzorggebouw zijn gelegen

  • buurthuizen

  • gemeenschapscentra

  • jongerencentra, mits zonder horecavoorziening

  • dorps- of wijkbibliotheken

  • veiligheidshuizen

  • ruimten voor op de buurt of wijk gericht maatschappelijk werk door stichtingen of verenigingen

  • ruimten voor op de buurt of wijk gerichte activiteiten op het gebied van welzijnswerk door stichtingen of verenigingen

Bijlage

4

bij artikel 49 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Gebouwen en categorieën van gebouwen, bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b

  • centra voor werk(gelegenheid) en/of bevordering van bedrijvigheid in de wijk

  • brede scholen met bijv. peuterzaal, kinderopvang, voor-, tussen- en naschoolse opvang, buurtsporthal, en -complex (zogeheten multifunctionele accommodaties)

  • wijksportvoorzieningen

  • vmbo-mbo-scholen, vwo-scholen, schoolgebouwen voor speciaal onderwijs

  • steunpunten voor schuldsanering en budgetbeheeradvies voor huishoudens in financiële problemen

  • multifunctionele centra voor maatschappelijke dienstverlening

  • ruimten voor kleinschalige culturele activiteiten

  • ruimten voor niet op de buurt of wijk gericht maatschappelijk werk door stichtingen of verenigingen

  • ruimten voor niet op de buurt of wijk gerichte activiteiten op het gebied van welzijnswerk door stichtingen of verenigingen

Bijlage

5

bij artikel 56 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Toelichting:

Aan de hand van de volgende tweestroomschema’s kan de toegelaten instelling het huishoudinkomen bepalen, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (BTIV 2015) (passend toewijzen i.h.k.v. de huurtoeslag).

Schema A. betreft toetsing aan de hand van gegevens van de Belastingdienst.

Schema B. moet worden toegepast indien Belastingdienst gegevens ontbreken.

De toetsing voor de passende toewijzing voor de huurtoeslag dient vanaf 1 januari 2016 plaats te vinden. Deze toets kan, tezamen met de inkomenstoets voor de DAEB, die per 1 juli 2015 is vereist, in één administratieve handeling worden uitgevoerd. Indien het huishoudinkomen valt binnen de inkomensgrenzen voor passend toewijzen in het kader van de huurtoeslag, staat daarmee tevens vast dat het betreffende huishouden behoort tot de 80% doelgroep in het kader van de DAEB.

De eisen die gesteld worden aan de over te leggen documentatie zijn neergelegd in het hiervoor genoemde artikel. Het vaststellen van het huishoudinkomen aan de hand van een IBRI (Inkomenverklaring o.b.v. de Basisregistratie Inkomens) of een (voorlopige) aanslag IB van de Belastingdienst is verplicht, tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven in het BTIV 2015 (zie ook hierna).

Ter bepaling van het huishoudinkomen dienen de verzamelinkomens uit het jaar 2015 respectievelijk 2014 te worden geïndexeerd met index I1 (nog te bepalen) respectievelijk index I2 (nog te bepalen). Deze indices betreffen de factor als bedoeld in artikel 56, negende lid, van het BTIV 2015, waarmee het verzamelinkomen zoals dat door de Belastingdienst wordt vastgesteld dient te worden vermenigvuldigd gelet op de gemiddelde inkomensstijging in 2015, respectievelijk 2014.

De hoogte van I1 en I2 worden jaarlijks bij ministeriële regeling gepubliceerd.

A

Toetsing huishoudinkomen op basis van IBRI verklaring/aanslag IB

* Uitzonderingen:

  • a.

    Geen inkomenstoets is vereist bij:

    • i.

      statushouders die, uitsluitend met medebewoners die statushouder zijn, vanuit een COA-voorziening een sociale huurwoning betrekken (een verklaring van het COA, niet ouder dan 6 maanden, volstaat);

    • ii.

      woningzoekenden die studiefinanciering genieten, die voltijds studeren of gaan promoveren en die de woongelegenheid als enig student of met maximaal één andere student willen betrekken (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling waaruit blijkt dat de betrokkene bij één van de genoemde doelgroepen behoort volstaat);

    • iii.

      uit het buitenland afkomstige studenten aan een instelling voor hoger of wetenschappelijk onderwijs (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling volstaat).

    In de onder i, ii en iii genoemde gevallen wordt er vanuit gegaan dat het inkomen niet uitgaat boven de inkomensgrenzen van de huurtoeslag; dat houdt in dat aan de desbetreffende huishoudens passend dient te worden toegewezen.

  • b.

    Wel is een inkomenstoets vereist bij huishoudens met zorgindicatie bij passend toewijzen voor de huurtoeslag:

    Het BTIV benoemt de categorieën van zorggeïndiceerden die ook bij een inkomen boven de inkomensgrens van € 34.911 (in 2015) recht hebben op een sociale huurwoning. De betreffende woningtoewijzingen worden toegerekend aan de 80% toewijzingen aan de doelgroep (bij de toetsing kan worden volstaan met de indicatie voor verblijf of voor ADL-assistentie, dan wel het deel van het zorgplan van de wijkverpleegkundige waaruit blijkt dat de betrokkene een zorgindicatie voor minimaal 10 uur verpleging of verzorging per week voor een periode van ten minste één jaar heeft).

    Gelet op de passendheidsnorm dient ook van deze categorieën zorggeïndiceerden wel het inkomen te worden getoetst (zo mogelijk aan de hand van belastingbescheiden, anders conform het toetsingsschema B).

** Uitzonderingen op de verplichte toetsing aan de hand van belastingbescheiden zijn:

  • a.

    woningzoekenden van wie de inkomensgegevens blijkens een verklaring van die dienst niet bekend zijn bij de Belastingdienst;

  • b.

    woningzoekenden van wie het actuele inkomen dusdanig is gedaald ten opzichte van het door de Belastingdienst vermelde inkomen dat het inmiddels onder de voor hen toepasselijke inkomensgrens is komen te liggen.

B

Toetsing huishoudinkomen op basis van een inkomensverklaring en bijbehorende bewijsstukken