Wet van 11 mei 2000 tot vaststelling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

Wet inkomstenbelasting 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de grondslag van de belasting op inkomen te verbreden en te versterken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

Inkomstenbelasting

Onder de naam inkomstenbelasting wordt een belasting geheven van natuurlijke personen.

Artikel

1.2

Uitbreiding en beperking partnerregeling

Artikel

1.3

De keuze voor kwalificatie als partner

Vervallen

Artikel

1.4

Pleegkind

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een kind mede verstaan een pleegkind, ook wat betreft bloed- en aanverwantschap.

Artikel

1.5

In belangrijke mate onderhouden van kinderen

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld op grond waarvan wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate wordt onderhouden.

Artikel

1.6

Mogendheid

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de landen van het Koninkrijk der Nederlanden aangemerkt als afzonderlijke mogendheden.

Artikel

1.7

Lijfrenten en pensioenen

Artikel

1.7a

Gelijkstelling met inkomen uit tegenwoordige arbeid

Vervallen

Artikel

1.7b

Gelijkstelling met de premie voor een verzekering

Vervallen

Artikel

1.8

Wederzijdse erkenning

Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verwezen naar Nederlandse voorschriften of verklaringen van Nederlandse instellingen, worden voorschriften van of verklaringen van instellingen in een van de lidstaten van de Europese Unie die naar aard en strekking overeenkomen met eerstbedoelde Nederlandse voorschriften of verklaringen van Nederlandse instellingen daarmee gelijkgesteld:

  • a.

    indien ter zake regelgeving in het kader van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is vastgesteld waaruit de overeenkomst naar aard en strekking blijkt;

  • b.

    in overige gevallen: voorzover dat bij ministeriële regeling is bepaald.

Artikel

1.9

Gelijkstelling met basisregistratie personen

Artikel

1.11

Buitenlandse rechtsvormen en vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Hoofdstuk

2

Raamwerk

Afdeling

2.1

Belastingplichtigen

Artikel

2.1

Belastingplichtigen

Artikel

2.2

Woonplaatsfictie

Afdeling

2.2

Heffingsgrondslagen

Artikel

2.3

Heffingsgrondslagen

De inkomstenbelasting wordt geheven over het door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten:

  • a.

    belastbare inkomen uit werk en woning;

  • b.

    belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en

  • c.

    belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

Artikel

2.4

Bepalingen heffingsgrondslagen

Artikel

2.5

Keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen

Vervallen

Artikel

2.6

Keuzerecht voor in het buitenland geworven deskundigen

Voor bepaalde groepen werknemers die van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen als bedoeld in artikel 31a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden, regels worden gesteld volgens welke zij kunnen kiezen voor gehele of gedeeltelijke toepassing van de regels van deze wet voor buitenlandse belastingplichtigen.

Afdeling

2.3

Verschuldigde inkomstenbelasting

Artikel

2.7

Verschuldigde inkomstenbelasting; hoofdregel

Artikel

2.8

Verschuldigde inkomstenbelasting op gewone aanslag

Artikel

2.9

Verschuldigde belasting op conserverende aanslag

Artikel

2.10

Tarief belastbaar inkomen uit werk en woning

Artikel

2.10a

Tarief belastbaar inkomen uit werk en woning voor belastingplichtigen geboren vóór 1 januari 1946

Artikel

2.11

Overschrijding pensioenmaximum

Vervallen

Artikel

2.11a

Verrekening belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang

Artikel

2.12

Tarief belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

De belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (afdeling 4.1 respectievelijk afdeling 7.3) wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.

€ 67.000

24,5%

€ 67.000

€ 16.415

33%

Artikel

2.13

Tarief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (afdeling 5.1 respectievelijk afdeling 7.4) bedraagt 36%.

Afdeling

2.4

Toerekeningsregels

Artikel

2.14

Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens

Artikel

2.14bis

Toerekening inkomensbestanddelen bij een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap, transparant fonds of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

2.14a

Toerekening afgezonderd particulier vermogen

Artikel

2.15

Toerekening inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en geheven dividendbelasting van een minderjarig kind

Artikel

2.16

Verhaalsrecht

Artikel

2.17

Toerekening inkomensbestanddelen, bestanddelen van de rendementsgrondslag, geheven dividendbelasting en korting voor groene beleggingen van de belastingplichtige en zijn partner

Afdeling

2.5

Verzamelinkomen

Artikel

2.18

Verzamelinkomen

Verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van:

  • a.

    het inkomen uit werk en woning;

  • b.

    het inkomen uit aanmerkelijk belang en

  • c.

    het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen

Hoofdstuk

3

Heffingsgrondslag bij werk en woning

Afdeling

3.1

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Artikel

3.1

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Afdeling

3.2

Belastbare winst uit onderneming

Paragraaf

3.2.1

Belastbare winst uit onderneming

Artikel

3.2

Belastbare winst uit onderneming

Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2) verminderd met de ondernemersaftrek (paragraaf 3.2.4) en de MKB-winstvrijstelling (paragraaf 3.2.5).

Artikel

3.3

Uitbreiding begrip belastbare winst uit onderneming

Artikel

3.4

Begrip ondernemer

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.

Artikel

3.5

Zelfstandig uitgeoefend beroep

Artikel

3.6

Begrip urencriterium

Artikel

3.7

Begrippen reisafstand en regelmatig woon-werkverkeer

Vervallen

Paragraaf

3.2.2

Winst uit een onderneming

Artikel

3.8

Winst

Winst uit een onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.

Artikel

3.9

Maximum verlies

Artikel

3.10

Verliezen uit de aanloopfase van een onderneming

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld volgens welke, onder te stellen voorwaarden, de ondernemer bij het bepalen van de winst de per saldo resterende kosten en lasten in aftrek kan brengen die zijn gemaakt in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste kalenderjaar als ondernemer, verband houden met het starten van de onderneming en niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen of konden worden gebracht.

Artikel

3.11

Vrijstelling voor bosbedrijf

Artikel

3.12

Landbouwvrijstelling

Artikel

3.12a

Filmexploitatievrijstelling

Vervallen

Artikel

3.13

Overige vrijstellingen

Artikel

3.14

Van aftrek uitgesloten algemene kosten

Artikel

3.15

In aftrek beperkte algemene kosten

Artikel

3.16

Van aftrek uitgesloten kosten ten behoeve van de belastingplichtige

Artikel

3.17

In aftrek beperkte kosten ten behoeve van de belastingplichtige

Artikel

3.18

Premies voor beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling

Artikel

3.19

Bijtelling privé-gebruik woning

Artikel

3.20

Bijtelling privégebruik auto

Artikel

3.20a

Bijtelling privégebruik fiets

Artikel

3.21

Bonusaandelen van beleggingsinstellingen

Bij het bepalen van de winst wordt mede in aanmerking genomen de nominale waarde van aandelen die worden uitgereikt door een lichaam dat wordt aangemerkt als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voorzover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.

Artikel

3.22

Winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage

Artikel

3.23

Bepaling van de winst aan de hand van de tonnage

Artikel

3.24

Beëindiging bepaling van de winst aan de hand van de tonnage

Artikel

3.25

Jaarwinst

De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt.

Artikel

3.26

Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar

Artikel

3.27

Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en betaling

Artikel

3.28

Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en rekenrente pensioenvoorzieningen

Voor de toepassing van de artikelen 3.26 en 3.27 wordt een verband met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar ten aanzien van kosten en lasten die betrekking hebben op pensioenvoorzieningen, niet aanwezig geacht, indien die kosten en lasten betrekking hebben op een pensioengrondslag die is gebaseerd op een loon dat niet uitgaat boven het loon bij het einde van het jaar, en bij de berekening van die kosten en lasten in feite een rekenrente in aanmerking is genomen van ten minste 4%.

Artikel

3.29

Waardering pensioenverplichtingen en soortgelijke verplichtingen

De waardering van pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen vindt plaats met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, waarbij een rekenrente in aanmerking wordt genomen van ten minste 4%.

Artikel

3.29a

Waardering van een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling

Artikel

3.29b

Waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten

Artikel

3.29c

Beperking afwaardering op lagere bedrijfswaarde

Omstandigheden die reeds bekend zijn ten tijde van het investeren in een bedrijfsmiddel kunnen geen aanleiding zijn voor een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde.

Artikel

3.29d

BIK-afdrachtvermindering bij aanschaf bedrijfsmiddel

Vervallen

Artikel

3.30

Afschrijving op bedrijfsmiddelen

Artikel

3.30a

Beperking afschrijving gebouwen