Regeling van 7 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1411, houdende regels inzake preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s)

Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (titel 4, hoofdstuk 1, paragraaf 1);
Gelet op:
– verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEG L 325);
– verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopatieën (PbEG L 147);
– richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Unie en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 325);
– richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van richtlijn nr. 85/511/EEG en van de beschikkingen nr. 89/531/EEG en nr. 91/665/EEG, en tot wijziging van richtlijn nr. 92/46/EEG (PbEG L 306);
– richtlijn nr. 2001/89/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316);
– richtlijn nr. 95/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen ter bestrijding van bepaalde ziekten van tweekleppige weekdieren (PbEG L 332);
– richtlijn nr. 93/53/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PbEG L 175);
– richtlijn nr. 92/35/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardepest (PbEG L 157);
– richtlijn nr. 92/40/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (PbEG L 167);
– richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260);
– richtlijn nr. 92/119/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van vesiculaire varkensziekte (PbEG 1993 L 62);
– richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);
– richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);
– richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);
– richtlijn nr. 90/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303);
– richtlijn nr. 82/894/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (PbEG L 378);
– richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma’s voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG 1978 L 15);
– richtlijn nr. 64/432/EEG van inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 97/12/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1997 (PbEG L 109);
– beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PbEG L 224);
– beschikking nr. 2003/100/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma’s ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (PbEG L 041);

Besluit:

Titel

1

Algemeen

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Besmettelijke dierziekten

§

1

Aanwijzing besmettelijke dierziekten

Artikel

2

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij vee worden aangewezen:

  • a.

    runderpest;

  • b.

    mond- en klauwzeer;

  • c.

    klassieke varkenspest;

  • d.

    Afrikaanse varkenspest;

  • e.

    rabies;

  • f.

    dourine;

  • g.

    kwade droes;

  • h.

    virale paardenencefalomyelitiden;

  • i.

    infectieuze anemie;

  • j.

    miltvuur;

  • k.

    Afrikaanse paardepest;

  • l.

    vesiculaire stomatitis;

  • m.

    trichinellose;

  • n.

    brucellose;

  • o.

    endemische leukose bij runderen;

  • p.

    tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • q.

    vervallen;

  • r.

    bovine spongiforme encefalopathie, scrapie en andere overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • s.

    besmettelijke bovine pleuropneumonie;

  • t.

    Teschener-ziekte (besmettelijke varkensverlamming);

  • u.

    vesiculaire varkensziekte;

  • v.

    ziekte van Aujeszky;

  • w.

    blue tongue;

  • x.

    pest van de kleine herkauwer;

  • y.

    Rift Valley koorts;

  • z.

    schape- en geitepokken;

  • aa.

    nodulaire dermatose (lumpy skin disease);

  • ab.

    enzoötische hemorraghische ziekte bij herten;

  • ac.

    Q-koorts.

Artikel

3

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij pluimvee worden aangewezen:

  • a.

    vogelpest (Aviaire Influenza);

  • b.

    pseudo-vogelpest (Newcastle Disease);

  • c.

    Mycoplasma gallisepticum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma synoviae;

  • d.

    Salmonella arizonae, Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum.

Artikel

4

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij bijen worden aangewezen:

  • a.

    Amerikaans vuilbroed;

  • b.

    kleine bijenkastkever (Aethina tumida);

  • c.

    Tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp).

Artikel

5

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij nertsen worden aangewezen:

  • a.

    rabies;

  • b.

    ziekte van Aujeszky;

  • c.

    overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • d.

    brucellose;

  • e.

    tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • f.

    miltvuur;

  • g.

    SARS-CoV-2.

Artikel

6

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij zoogdieren niet zijnde vee en nertsen worden aangewezen:

  • a.

    rabies;

  • b.

    mond- en klauwzeer;

  • c.

    vesiculaire stomatitis;

  • d.

    ziekte van Aujeszky;

  • e.

    overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • f.

    brucellose;

  • g.

    tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • h.

    hemorragische koortsen, Ebola en Marburg, veroorzaakt door virussen van de familie Filoviridae;

  • i.

    simian immunodeficiency virusinfecties;

  • j.

    tularaemie;

  • k.

    miltvuur;

  • l.

    apenpokken.

Artikel

7

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij andere vogels dan pluimvee worden aangewezen:

  • a.

    psittacose;

  • b.

    pseudo-vogelpest (Newcastle Disease);

  • c.

    vogelpest (Aviaire Influenza).

Artikel

8

Als besmettelijke dierziekten, bedoeld in artikel 15 van de wet, bij gevoelige soorten van aquacultuurdieren worden aangewezen:

  • a.

    de exotische ziekten vermeld in bijlage IV, deel II van richtlijn nr. 2006/88/EG voor de bijbehorende, in dezelfde bijlage vermelde gevoelige soorten,

  • b.

    de niet-exotische ziekten vermeld in bijlage IV, deel II van richtlijn nr. 2006/88/EG voor de bijbehorende, in dezelfde bijlage vermelde gevoelige soorten;

  • c.

    OsHV-1 µvar als bedoeld in verordening (EG) nr. 175/2010.

Artikel

9

Vervallen

§

2

Verplichting tot kennisgeving door de dierenarts

Artikel

10

Als andere besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 100 van de wet worden aangewezen:

  • a.

    salmonellose;

  • b.

    campylobacteriose;

  • c.

    listeriose;

  • d.

    toxoplasmose;

  • e.

    echinococcose;

  • f.

    yersiniose;

  • g.

    leptospirose ten gevolge van Leptospira hardjo;

  • h.

    zwoegerziekte.

Artikel

11

§

2a

Melding van ziekten

Artikel

11b

Artikel

11c

Vervallen

§

3

Vrijstellingen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Artikel

13a

§

4

De termijnen, bedoeld in de artikelen 3, laatste onderdeel oo, en 5, eerste lid, laatste onderdeel mm, van het Besluit verdachte dieren

Hoofdstuk

3

Aanwijzing databanken

Artikel

15a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    databank: geautomatiseerde gegevensbank;

  • b.

    persoonsgegevens, verwerking, verwerkingsverantwoordelijke, betrokkene onderscheidenlijk verwerker: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel

15b

Artikel

15c

Een aanwijzing als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, vindt plaats, indien:

  • a.

    de beheerder van de databank een onderneming heeft als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon is in de zin van artikel 54 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, die in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte is gevestigd;

  • b.

    de databank schriftelijk of elektronisch voldoende bereikbaar is voor houders;

  • c.

    de beheerder van de databank de geregistreerde gegevens elektronisch en tijdig kan uitwisselen met de minister;

  • d.

    de beheerder van de databank passende technische en organisatorische maatregelen neemt om de geregistreerde gegevens afdoende te beveiligen teneinde verlies en onrechtmatige of onnodige verwerking hiervan te voorkomen;

  • e.

    de beheerder van de databank de geregistreerde gegevens overeenkomstig dit hoofdstuk verwerkt, en slechts voor andere doelen gebruikt dan verwerking overeenkomstig deze paragraaf nadat toestemming is verkregen van de betrokkene;

  • f.

    de beheerder van de databank zorg draagt voor de kwaliteit van de gegevens.

Artikel

15d

Artikel

15e

Artikel

15f

Artikel

15g

Titel

2

Preventie van besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk

1

Algemene voorschriften

Artikel

16

Het is verboden om in strijd te handelen met de bepalingen van deze titel.

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

De eigenaar of exploitant, dan wel diens vertegenwoordiger, van een plaats of een bedrijf waar evenhoevigen worden aangevoerd, verleent alle medewerking aan de reiniging en ontsmetting van het vervoermiddel waarmee de evenhoevigen naar zijn plaats of bedrijf zijn vervoerd.

Artikel

20

Hoofdstuk

2

Erkenningen

§

2.1

Verzamelcentra

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

23a

Artikel

24

Artikel

25

§

2.2

Reinigings- en ontsmettingsplaats

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

§

2.3

Aanwijzing van varkenshouderijbedrijven

Artikel

29a

Definities

In deze paragraaf en paragraaf 4.3.1 wordt verstaan onder:

  • a.

    varkenshouderijbedrijf: locatie van een landbouwbedrijf, niet zijnde een erkend varkensspermawincentrum als bedoeld in artikel 3 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentrum, waar slechts één varkenshouder actief is en waar, anders dan voor educatieve doeleinden, vijf of meer varkens worden gehouden dan wel een locatie die daarvoor bestemd is;

  • b.

    cluster: combinatie van ten hoogste drie C-bedrijven als bedoeld in artikel 29d, die uitsluitend van één en hetzelfde A-bedrijf als bedoeld in artikel 29b of E-bedrijf als bedoeld in artikel 29e varkens ontvangt;

  • c.

    toevoegstal: stal, die is afgescheiden van de rest van het varkenshouderijbedrijf en waarvan inrichting en gebruik voldoen aan de in bijlage I opgenomen voorschriften;

  • d.

    big: pasgeboren varken, niet zijnde speenbig;

  • e.

    speenbig: varken van ten minste drie en ten hoogste twaalf weken oud dat niet meer wordt gezoogd door zijn moeder.

Artikel

29b

Aanwijzing A-bedrijf

Artikel

29c

Aanwijzing B-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een B-bedrijf, indien op het varkenshouderijbedrijf vrouwelijke varkens worden gehouden voor het produceren van biggen.

Artikel

29d

Aanwijzing C-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een C-bedrijf, indien het bedrijf biggen opfokt tot geslachtsrijpe varkens en ten genoegen van de minister aantoont te voldoen aan de in artikel 29b, tweede lid, onderdelen c tot en met f en derde lid, gestelde voorwaarden.

Artikel

29e

Aanwijzing E-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een E-bedrijf, indien het bedrijf speenbiggen houdt, uitsluitend afkomstig van één A-bedrijf waarmee een vaste relatie is aangegaan en het bedrijf ten genoegen aantoont te voldoen aan de in artikel 29b, tweede lid, onderdelen c tot en met f en derde lid, gestelde voorwaarden.

Artikel

29f

Aanwijzing F-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een F-bedrijf, indien het bedrijf speenbiggen houdt, uitsluitend afkomstig van één B-bedrijf waarmee een vaste relatie is aangegaan.

Artikel

29g

Aanwijzing RE-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een locatie waar varkens worden gehouden aan als een RE-bedrijf, indien op die locatie minder dan 5 varkens met hun biggen worden gehouden.

Artikel

29h

Bedrijven met een D-status

Een varkenshouderijbedrijf of een locatie waar 5 of meer varkens worden gehouden waarvoor geen aanvraag voor een status bij de minister is ingediend, heeft de status D-bedrijf.

Artikel

29ha

Clusters

Artikel

29hb

Vaste relaties

Artikel

29i

Schorsen van een aanwijzing varkenshouderijbedrijf

Artikel

29j

Intrekken van een aanwijzing varkenshouderijbedrijf

De minister kan de aanwijzing als A-bedrijf, B-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf of F-bedrijf intrekken, indien het varkenshouderijbedrijf:

  • a.

    niet voldoet aan de voorwaarden voor de aanwijzing, bedoeld in de artikelen 29b, 29c, 29d, 29e, onderscheidenlijk 29f, nadat de varkenshouder in de gelegenheid is gesteld binnen een termijn van ten hoogste zes weken alsnog aan de voorwaarden te voldoen en deze termijn inmiddels is verstreken,

  • b.

    na afloop van de schorsing, bedoeld in artikel 29i, aanhef en onderdeel a, nog steeds niet voldoet aan de gestelde eisen, of

  • c.

    in een periode van twaalf maanden na de schorsing, bedoeld in artikel 29i, aanhef en onderdeel b, opnieuw varkens van het varkenshouderijbedrijf afvoert of op het bedrijf ontvangt in strijd met de onderscheiden artikelen 40c tot en met 40h, 40j en 40k.

  • d.

    ligt in een vaccinatiegebied dat is ingesteld na een uitbraak van de ziekte van Aujeszky. De minister kan voorwaarden stellen voor de aan- en afvoer van varkens.

Artikel

29k

Intrekken van een aanwijzing RE-bedrijf

  • a.

    De minister kan de aanwijzing als RE-bedrijf intrekken, indien de varkenshouder van de betreffende locatie niet voldoet aan de voorwaarden voor de aanwijzing, bedoeld in artikel 29g, nadat de varkenshouder in de gelegenheid is gesteld binnen een termijn van ten hoogste zes weken alsnog aan de voorwaarden te voldoen en deze termijn inmiddels is verstreken.

  • b.

    De intrekking als bedoeld in het eerste lid heeft een minimale duur van twaalf maanden.

Hoofdstuk

3

Voorschriften voor het vervoeren van evenhoevigen

§

3.1

Algemeen

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

§

3.2

Veewagens afkomstig uit het buitenland

Artikel

34

Artikel

35

Een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van evenhoevigen in derde landen, alsmede in lidstaten waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, b, c, d, l, s, t, u, v, x, y of z, bij gehouden dieren is bevestigd, en vanuit deze derde landen of lidstaten, anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht, wordt onmiddellijk gereinigd en ontsmet op een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reiniging- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen. De vervoerder overlegt binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland bij de minister een bewijs van de reiniging en ontsmetting waaruit in ieder geval blijkt welk lokaal referentienummer en voor zover van toepassing welk referentienummer van het certificaat, bedoeld in verordening (EG) nr. 599/2004, het meest recentelijk voor het desbetreffende vervoermiddel is afgegeven.

Hoofdstuk

4

Voorschriften voor het bijeenbrengen van evenhoevigen

§

4.1

Bijeenbrengen van evenhoevigen

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

37a

Artikel

38

Artikel

38a

Artikel

38b

§

4.2

Bijeenbrengen van evenhoevigen op een slachthuis

Artikel

39

§

4.3

Bijeenbrengen van evenhoevigen, niet zijnde varkens, op een bedrijf of plaats

Artikel

40

§

4.3.1

Bijeenbrengen van varkens op een varkenshouderijbedrijf

Artikel

40a

Verbod op aan- en afvoer

Aan- of afvoer van één of meer varkens vanaf of naar een varkenshouderijbedrijf is verboden.

Artikel

40b

Het verbod, bedoeld in artikel 40a, is niet van toepassing op het vervoer van:

  • a.

    één of meer varkens van of naar een A-bedrijf, B-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf of F-bedrijf of naar een D-bedrijf met een toestemming als bedoeld in artikel 40l;

  • b.

    één of meer varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een slachthuis, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum en uit het vervoersdocument, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren blijkt dat sprake is van vervoer van slachtvarkens;

  • c.

    één of meer mannelijke varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een quarantaineruimte in een varkensspermawincentrum;

  • d.

    één of meer varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een onderzoeksinstituut dat in het bezit is van een vergunning op basis van artikel 2 van de Wet op de dierproeven;

  • e.

    ten hoogste vier varkens per levering van een varkenshouderijbedrijf naar een RE-bedrijf;

  • f.

    één of meer varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een varkenshouderijbedrijf buiten Nederland, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum;

  • g.

    één of meer varkens afkomstig van een varkenshouderijbedrijf of verzamelcentrum buiten Nederland die op een varkenshouderijbedrijf worden ontvangen.

Artikel

40c

Aanvoer naar A-bedrijf

Artikel

40d

Afvoer vanaf A-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een A-bedrijf toegestaan naar:

  • a.

    één of meer A-bedrijven, B-bedrijven of D-bedrijven;

  • b.

    één C-bedrijf of cluster of

  • c.

    één E-bedrijf, waarbij het A-bedrijf niet meer naar een bedrijf als bedoeld in onderdeel a of b mag afvoeren.

Artikel

40e

Aanvoer B-bedrijf

Artikel

40f

Afvoer B-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een B-bedrijf toegestaan naar:

  • a.

    een D-bedrijf, voor zover in een periode van zes weken slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste zes D-bedrijven en in een periode van zestien weken slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste twaalf D-bedrijven;

  • b.

    één F-bedrijf, waarbij niet meer naar een ander varkenshouderijbedrijf binnen Nederland kan worden afgevoerd.

Artikel

40g

Aanvoer C-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens naar een C-bedrijf toegestaan, voor zover afkomstig van ten hoogste één A-bedrijf, E-bedrijf of varkenshouderijbedrijf buiten Nederland.

Artikel

40h

Afvoer C-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een C-bedrijf toegestaan, voor zover:

  • a.

    varkens worden afgevoerd naar één of meerdere A-bedrijven;

  • b.

    in een periode van twaalf maanden slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste 40 B-bedrijven en D-bedrijven gezamenlijk;

  • c.

    indien het C-bedrijf deel uitmaakt van een cluster van twee of drie C-bedrijven, in een periode van twaalf maanden door het cluster slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste 30 B-bedrijven en D-bedrijven.

Artikel

40i

Aanvoer D-bedrijf

Artikel

40j

Afvoer E-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een E-bedrijf toegestaan naar de in artikel 40d, onder a en b, bedoelde bedrijven.

Artikel

40k

Afvoer F-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een F-bedrijf toegestaan naar de in artikel 40f, onder a bedoelde bedrijven.

Artikel

40l

Melding en toestemming aan- en afvoer

Artikel

40m

Weigeren aanvoer

Een varkenshouder weigert de ontvangst van varkens op zijn varkenshouderijbedrijf indien bij de aanvoer de toestemming met betrekking tot deze aanvoer ontbreekt.

Artikel

40n

Bijladen van varkens

Artikel

40o

Voor iedere toestemming die wordt aangevraagd, is de varkenshouder van het varkenshouderijbedrijf een retributie verschuldigd aan de minister van maximaal € 2,50.

Artikel

40p

Overgangsbepalingen

§

4.4

Bijeenbrengen van evenhoevigen op een erkend verzamelcentrum

§

4.4.1

Algemeen

Artikel

41

De aanbieder meldt de aanvang en het einde van een blokperiode uiterlijk om 8.00 uur op de werkdag voorafgaande aan de blokperiode bij de minister.

§

4.4.2

Varkens

Artikel

42

Varkens worden van een ingevolge artikel 21 erkend varkensverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar:

  • a.

    een in Nederland gelegen slachthuis;

  • b.

    naar een of meer bestemmingen buiten Nederland onder de volgende voorwaarden,

    ingeval de varkens afkomstig zijn:

    • uit Nederland gaan deze vergezeld van een of meer bewijsstukken als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet;

    • uit een lidstaat gaan deze vergezeld van de gezondheidscertificaten, bedoeld in artikel 5, eerste en vijfde lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG.

§

4.4.3

Runderen

Artikel

43

Artikel

44

Slachtrunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

Artikel

45

Artikel

45a

Artikel

46

§

4.4.4

Schapen en geiten

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

48a

Artikel

48b

Fokschapen en fokgeiten worden van een ingevolge artikel 21 erkend schapen- en geitenverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar een niet in Nederland gelegen bestemming.

Artikel

48c

§

4.5

Bijeenbrengen van evenhoevigen, met uitzondering van varkens, op tentoonstellingen en keuringen

Artikel

49

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    organisator: organisator van een tentoonstelling of keuring;

  • b.

    plaats: plaats waar tentoonstelling of keuring wordt gehouden.

Artikel

50

Artikel

50a

In zoverre in afwijking van artikel 50, leden 2, 3 en 4, worden geiten of schapen toegelaten tot een tentoonstelling of keuring als de houder of eigenaar van de ten toon te stellen of te keuren geiten of schapen de dieren klinisch heeft laten onderzoeken door een dierenarts op het terrein van de tentoonstelling of keuring en de resultaten van het onderzoek geen belemmering vormen voor de tentoonstelling of keuring van de betrokken dieren.

Artikel

51

Artikel

52

Hoofdstuk

4a

Voorschriften voor het bijeenbrengen van paardachtigen op een erkend paardenverzamelcentrum en het afvoeren van paardachtigen van een erkend paardenverzamelcentrum

Artikel

52a

Artikel

52b

De aanbieder meldt de aanvang en het einde van een blokperiode uiterlijk om 8:00 uur op de werkdag voorafgaand aan de blokperiode aan de minister.

Artikel

52c

Vanaf een erkend paardenverzamelcentrum worden paardachtigen voor het einde van een blokperiode rechtstreeks afgevoerd naar één of meer in Nederland of in het buitenland gelegen bestemmingen.

Hoofdstuk

5

Bijeenbrengen van pluimvee, loopvogels en postduiven

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Hoofdstuk

6

Kwaliteitssystemen preventie

Artikel

56

Een kwaliteitssysteem kan door de minister worden erkend indien door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt aangetoond dat:

  • a.

    het beheer en de inrichting in handen is van een rechtspersoon die voldoet aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 59 en 62;

  • b.

    voldaan wordt aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 60 en 61;

  • c.

    voldaan wordt aan de eisen, bedoeld in artikel 63.

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Artikel

66

Vervallen

Artikel

67

Vervallen

Artikel

68

Vervallen

Artikel

69

Vervallen

Artikel

70

Vervallen

Artikel

71

Vervallen

Artikel

72

Vervallen

Artikel

73

Vervallen

Artikel

74

Vervallen

Artikel

75

Vervallen

Artikel

76

Vervallen

Artikel

77

Vervallen

Artikel

78

Vervallen

Artikel

79

Vervallen

Artikel

80

Vervallen

Artikel

81

Vervallen

Titel

3

Monitoring en maatregelen dierziekten

Hoofdstuk

1

Monitoring en maatregelen ziekten bij varkens en runderen

§

1

Monitoring en maatregelen ziekten bij varkens

Artikel

82

§

2

Monitoring ziekte van Aujeszky

Artikel

82a

Artikel

82b

Artikel

82c

§

3

Endemische leukose bij runderen

Artikel

82d

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • rund: een rund ouder dan 24 maanden.

Artikel

82e

Artikel

82f

De houder van runderen staat toe dat steekproefsgewijs een monster van de tankmelk door een daartoe aangewezen laboratorium wordt onderzocht ten behoeve van de monitoring van endemische leukose bij runderen.

Hoofdstuk

2

Monitoring en maatregelen ziekten bij pluimvee

§

1

Monitoring en maatregelen ziekten bij pluimvee

Artikel

83

Artikel

84

§

2

Monitoring aviaire influenza

Artikel

85

§

2.1

Bloedonderzoek

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

In afwijking van de artikelen 87 tot en met 90 wordt bij dieren als bedoeld in artikel 85, eerste lid, die gehouden worden op een bedrijf waar onder meer dieren worden gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 van Verordening (EG) nr. 589/2008, ieder kwartaal bloed afgenomen, bij ten minste 30 dieren, ongeacht de leeftijd van de dieren.

Artikel

92

Indien de dieren, bedoeld in de artikelen 87 tot en met 91, gehouden worden in meerdere stallen, wordt bij dieren uit elke stal bloed afgenomen naar evenredigheid van het aantal dieren dat in de stallen wordt gehouden, met een minimum van 5 dieren per stal.

§

2.2

Verplaatsing

Artikel

93

Een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 85, eerste lid, wordt alleen verplaatst naar een ander bedrijf waar dieren als bedoeld in artikel 85, eerste lid, worden gehouden, indien kan worden aangetoond dat bloed van de dieren overeenkomstig artikel 86, eerste lid, is onderzocht en de uitslag van dit onderzoek bekend is.

§

2.3

Administratie

Artikel

94

Een houder bewaart de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 86, eerste lid, gedurende een periode van twee jaar.

§

3

Vaccinatie en monitoring Newcastle disease

Artikel

94a

§

3.1

Vaccinatie

Artikel

94b

Artikel

94c

§

3.2

Bloedonderzoek

Artikel

94e

Artikel

94f

Bij vermeerderingsdieren of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a.

    70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b.

    binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd;

  • c.

    in de periode van 40 tot 48 weken na het uitkomen, voor zover het dieren, anders dan kalkoenen betreft;

  • d.

    in de periode van 50 tot 58 weken na het uitkomen, voor zover het kalkoenen betreft;

  • e.

    in de periode van 70 tot 75 weken na het uitkomen;

  • f.

    binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel

94g

Bij leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a.

    70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b.

    binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd;

  • c.

    in de periode van 90 tot 95 weken na het uitkomen;

  • d.

    binnen 9 weken voordat het koppel wordt geslacht;

  • e.

    binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel

94h

Bij vleeskuikens wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel, waaronder ten minste 5 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a.

    in de periode van 4 tot 6 weken na het uitkomen;

  • b.

    70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd.

Artikel

94i

Bij vleeskalkoenen wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel, waaronder ten minste 5 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a.

    vanaf dertien weken na het uitkomen;

  • b.

    binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is en het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, nog niet heeft plaatsgevonden.

Artikel

94j

Indien het dieren, bedoeld in artikel 94c, derde lid, betreft, is de aanhef van de artikelen 94f, 94g, 94h of 94i, van overeenkomstige toepassing en wordt bloed afgenomen in de periode van 3 tot 4 weken na de datum waarop de dieren zijn gevaccineerd.

§

3.3

Maatregelen bij te lage waarde

Artikel

94k

Artikel

94l

Artikel

94m

§

3.4

Verplaatsing

Artikel

94n

Een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, wordt alleen verplaatst van een bedrijf naar een ander bedrijf waar deze dieren worden gehouden of naar een andere locatie van hetzelfde bedrijf, waarbij de dieren over de openbare weg worden vervoerd, indien is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 94o tot en met 94q.

Artikel

94o

Artikel

94p

Artikel

94q

Van een koppel vleeskuikens of vleeskalkoenen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, kan worden aangetoond dat het koppel overeenkomstig artikel 94e, eerste lid, is onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 2, onder b, is behaald.

§

3.5

Administratie

Artikel

94r

§

4

Monitoring mycoplasmose

Artikel

94s

Deze paragraaf is van toepassing op bedrijfsmatig gehouden kippen en kalkoenen.

§

4.1

Onderzoek

Artikel

94t

Artikel

94u

Artikel

94ua

Vervallen

§

4.2

Maatregelen

Artikel

94v

Het is verboden legkippen of dieren die daartoe worden opgefokt, die niet tegen Mycoplasma gallisepticum zijn gevaccineerd, af te voeren van een bedrijf en aan te voeren op een bedrijf, indien er op dat bedrijf nog legkippen aanwezig zijn die gelijktijdig zijn gehouden met al geslachte legkippen waarbij de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma gallisepticum was vastgesteld.

§

4.3

Administratie

Artikel

94w

De houder bewaart de resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 94t, eerste lid, gedurende een periode van twee jaar.

§

5

Monitoring niet-zoönotische salmonellose

Artikel

94x

Deze paragraaf is van toepassing op bedrijfsmatig gehouden kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden, die worden gehouden als vermeerderingsdier.

§

5.1

Onderzoek

Artikel

94y

Artikel

94z

§

5.2

Maatregelen

Artikel

94aa

Het is verboden kalkoenen af te voeren van een bedrijf en aan te voeren op een bedrijf waar de aanwezigheid van Salmonella arizonae is vastgesteld indien er nog kalkoenen aanwezig zijn die op het moment dat deze besmetting is vastgesteld op dat bedrijf aanwezig waren.

§

5.3

Administratie

Artikel

94ab

De houder bewaart de resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 94y, tweede lid, gedurende een periode van twee jaar.

Titel

4

Zoönosen en TSE’s

Hoofdstuk

1

Salmonellose

§

1

Algemeen

Artikel

95

Artikel

96

De minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003.

Artikel

97

Het is verboden te handelen in strijd met:

  • a.

    de artikelen 7, vijfde lid, 9, eerste lid, 10, vierde lid, en 12, en bijlage II, onderdelen B, C en D, van verordening (EG) nr. 2160/2003;

  • b.

    artikel 2 van verordening (EG) nr. 1177/2006;

  • c.

    de bijlage bij verordening (EG) nr. 1190/2012;

  • d.

    de bijlage bij verordening (EG) nr. 200/2012;

  • e.

    de bijlage bij verordening (EG) nr. 517/2011;

  • f.

    de bijlage bij verordening (EG) nr. 200/2010.

§

2

Primaire bedrijven

§

2.1

EU-monitoring

Artikel

98

De bemonstering, bedoeld in:

  • a.

    punt 2.1, onderdeel a, onder ii, tweede gedachtestreepje, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 1190/2012, vindt plaats op het bedrijf, bedoeld in dat gedachtestreepje;

  • b.

    punt 2.1.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2010, vindt ten minste driewekelijks plaats op het bedrijf, bedoeld in onderdeel b van dat punt.

§

2.2

Aanvullende monitoringsvoorschriften

Artikel

98a

Deze paragraaf is niet van toepassing, indien de minister op het moment van bemonstering, bedoeld in deze paragraaf, monsters heeft laten nemen en onderzoeken op de aanwezigheid van de relevante serotypen salmonella.

Artikel

98b

Artikel

98c

Artikel

98d

Artikel

98e

Artikel

98f

Artikel

98g

Artikel

98h

§

2.2*

Maatregelen

Artikel

98i

Het is de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in de bijlage, punt 2.1, bij verordening (EU) nr. 517/2011, verboden om leghennen aan te voeren op een bedrijf waar de aanwezigheid van Salmonella enteritidis is vastgesteld, tenzij die dieren zijn gevaccineerd tegen Salmonella enteritidis.

§

3

Diervoeders

§

3.1

Monitoring

Artikel

98j

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

basismonster:

basismonster als bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, bij verordening (EG) nr. 152/2009;

eindmonster:

eindmonster als bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, bij verordening (EG) nr. 152/2009;

verzamelmonster:

verzamelmonster als bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, bij verordening (EG) nr. 152/2009.

Artikel

98k

Artikel

98l

Artikel

98m

Artikel

98n

Artikel

98o

Artikel

98p

Hoofdstuk

2

Tse’s

§

1

Het fokken van schapen

Artikel

99

Artikel

99a

Het certificatiesysteem, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 1, punt 3, bij verordening (EG) nr. 999/2001, bevat naast de gegevens, bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 2, van die bijlage:

  • a.

    de datum van certificering als bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 3, van die bijlage;

  • b.

    het laboratorium dat de genotypering, bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 5, van die bijlage heeft verricht, indien van toepassing.

Artikel

99b

Artikel

99d

Een stamboekvereniging en een groep houders van schapen als bedoeld in artikel 99, eerste lid, rapporteren jaarlijks voor 1 februari aan de minister over:

  • a.

    de resultaten van de genotyperingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen rammen en ooien, en tussen dieren die de leeftijd van 1 jaar nog niet hebben bereikt en dieren die 1 jaar of ouder zijn;

  • b.

    de resultaten van de steekproeven, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 4, punt 2, van verordening (EG) nr. 999/2001;

  • c.

    het aantal houders dat aan het fokprogramma deelneemt.

Artikel

99e

§

2

Producten van dierlijke oorsprong

Artikel

100

Het is verboden in strijd te handelen met artikel 9, eerste lid, tweede lid, van verordening (EG) nr. 999/2001.

Artikel

101

Vervallen

Hoofdstuk

3

Ziekte van Aujeszky

Artikel

101a

Vervallen

Artikel

101b

Vervallen

Titel

5

Bestrijding besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk

1

Uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten

§

1

Kentekenen en waarschuwingsborden

Artikel

104

§

2

Het onschadelijk maken van of vernietigen van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren en van producten en voorwerpen die besmet zijn of ervan worden verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof

Artikel

105

Het onschadelijk maken, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, van de wet, en het vernietigen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdelen f en g, van de wet, geschiedt:

  • a.

    overeenkomstig verordening (EG) nr. 1069/2009;

  • b.

    indien verordening (EG) nr. 1069/2009 niet van toepassing is:

    • 1°.

      door verbranden, onderploegen, broeien, vermenging met een ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 108 of bij mest door verwerken in een mestverwerkingsinrichting, onverminderd de bepalingen van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen op grond waarvan de mest tijdelijk wordt opgeslagen;

    • 2°.

      door droge sterilisatie.

Artikel

105a

Op een tegemoetkoming in de schade voor dieren, producten of voorwerpen die zijn gedood of onschadelijk gemaakt als bedoeld in artikel 86, eerste lid, van de wet wordt de eventuele opbrengst van die dieren, producten of voorwerpen in mindering gebracht.

§

3

Het reinigen en ontsmetten

Artikel

106

Artikel

107

Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, bijenwoning en dieren, voorwerpen en producten is gericht op het effectief en efficiënt onschadelijk maken van smetstof, waarbij elk geval op zichzelf wordt beoordeeld en geschiedt op de in de bijlage 23 beschreven wijze.

Artikel

108

Het ontsmetten geschiedt met een van de volgende middelen:

  • a.

    hitte in de vorm van:

    • 1.

      vuur;

    • 2.

      hete lucht;

    • 3.

      stoom;

    • 4.

      kokend water;

  • b.

    ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • c.

    andere door de minister vast te stellen ontsmettingsmiddelen.

§

4

Overige bepalingen

Artikel

109

De minister beslist in elk bijzonder geval op welke wijze het onschadelijk maken, het vernietigen en het reinigen en ontsmetten geschiedt en welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij worden gebruikt.

Artikel

110

Artikel

110a

Artikel

110b

Artikel

111

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet voorziet, beslist de minister.

Hoofdstuk

2

Toegang van personen of groepen van personen tot besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen

Artikel

112

Als personen of groepen van personen die toegang hebben tot gebouwen, terreinen of gedeelten van gebouwen of terreinen waar een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet is geplaatst, worden aangewezen:

  • a.

    de houder van de dieren die zich in de gebouwen, op de terreinen dan wel de gedeelten van gebouwen of terreinen bevinden;

  • b.

    de ambtenaren van de NVWA;

  • c.

    de dierenarts die de dieren behandelt;

  • d.

    de medewerkers van de Gezondheidsdienst voor dieren.

Hoofdstuk

3

Het verlaten van besmette of van besmette verdachte gebouwen en terreinen

Artikel

113

Titel

5a

Regels ter uitvoering van communautaire verordeningen

Artikel

113a

Artikel

113b

Titel

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

114

De volgende regelingen worden ingetrokken:

Artikel

115

Artikel

115b

Artikel

115c

Artikel

116

Wijzigt de Regeling toegelaten handelingen.

Artikel

117

Wijzigt de Regeling zekerheidsstelling en betaling VWA-keurlonen.

Artikel

118

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Artikel

119

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P.Veerman

Bijlage

1

Verschijnselen van de ziekte van Aujeszky als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, en de waarden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b

Vervallen

Bijlage

2

Eisen varkensverzamelcentrum als bedoeld in artikel 22, onderdeel a

Vervallen

Bijlage

3

Eisen runderverzamelcentrum als bedoeld in artikel 30, eerste lid

Vervallen

Bijlage

4

Voorwaarden voor het verzamelen van weiderunderen op een runderverzamelcentrum als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 26

Vervallen

Bijlage

5

Eisen schapen-, geitenverzamelcentrum als bedoeld in artikel 40

Vervallen

Bijlage

6

Model van verklaring van enting van hoenderachtige of loopvogels tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 54, derde lid

Bijlage

7

Model van verklaring van enting van duiven tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 54, derde lid

Bijlage

8

Model van gezondheidsverklaring van ten toon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten als bedoeld in artikel 50, derde lid

Bijlage

9

Eisen aan een eenvoudige reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 20

  • 1.

    Het bedrijf is voorzien van een verharde plaats waar de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen geschiedt, welke de gehele lengte van het vervoermiddel of vervoerseenheid beslaat.

  • 2.

    De plaats is zodanig aangelegd dat water en eventueel andere vloeistoffen niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen. De plaats is voorzien van een zodanige afvoer dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen.

  • 3.

    Het bedrijf kan voldoende water leveren voor de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die een of meer evenhoevigen op dat bedrijf lossen.

  • 4.

    De verharde plaats kan op zodanige wijze worden verlicht dat de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen te allen tijde onbelemmerd en naar behoren kan plaatsvinden.

  • 5.

    Op het bedrijf zijn voorzieningen aanwezig waarmee ontsmettingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 6.

    Op het bedrijf zijn reinigingsmiddelen aanwezig, alsmede ontsmettingsmiddelen die voor dat doel op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten, in voldoende mate om te kunnen voorzien in de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die op dat bedrijf een of meer evenhoevigen lossen.

  • 7.

    Op het bedrijf is een voorziening aanwezig waar de chauffeurs van de vervoermiddelen die evenhoevigen op het bedrijf lossen hun handen kunnen wassen met warm water en zeep.

  • 8.

    Op het bedrijf is een voorziening aanwezig voor het reinigen van de gebruikte laarzen of worden bedrijfseigen laarzen gebruikt en zijn bedrijfsoveralls beschikbaar.

Bijlage

10

Voorschriften inzake reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 73 en 74, zevende lid

Vervallen

Bijlage

11

Model bewijs van reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 76, derde lid

Vervallen

Bijlage

12

Inrichtings- en gebruikseisen van kadaverplaatsen als bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel h

Vervallen

Bijlage

13

Bedrijfsrapport op te stellen door geaccrediteerde keuringsinstantie als bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m

Vervallen

Bijlage

14

Dierziekten als bedoeld in artikel 82, onderdeel a

Vervallen

Bijlage

15

Serologische tests als bedoeld in artikel 86, tweede lid

Vervallen

Bijlage

16

Te behalen waarde bij vaccinatie Newcastle disease

1

Vermeerderingsdieren, leghennen en dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen

  • a.

    Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop de onderdelen b, c en d niet van toepassing zijn, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • b.

    Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, nog niet is uitgevoerd en dat ouder is dan 70 dagen, wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I.

      het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II.

      bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • c.

    Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, is uitgevoerd, wordt, binnen zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I.

      het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II.

      bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • d.

    Indien het een koppel vermeerderingsdieren leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd, wordt, na zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

2

Vleeskuikens en vleeskalkoenen

  • a.

    Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop onderdeel b niet van toepassing is, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • b.

    Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 70 dagen wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I.

      het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II.

      bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

Bijlage

17

Inzendformulier bloedmonsters pluimvee als bedoeld in artikel 93, derde lid

Vervallen

Bijlage

18

Voorschriften ten aanzien van bloedonderzoek als bedoeld in artikel 93, derde lid

Vervallen

Bijlage

19

Vaccinatieregime als bedoeld in artikel 93, achtste lid

Vervallen

Bijlage

20

Model van vaccinatieverklaring als bedoeld in artikel 94, eerste lid

Vervallen

Bijlage

21

Modellen van waarschuwingsborden als bedoeld in artikel 102

Wit van kleur met een rode rand en bedrukt met rode letters:

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage

22

Modellen van kentekenen als bedoeld in artikel 103

a. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Blauw van kleur met een witte opdruk:

b. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Bijlage

23

als bedoeld in de artikelen 106, tweede lid en 107

a. Het reinigen van dieren, gebouwen en terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 106, tweede lid

  • 1.

    Het reinigen van dieren geschiedt als volgt:

    De huid wordt zorgvuldig gereinigd door borstelen en wassen en de hoeven en klauwen worden uitgesneden of afgeraspt, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2.

    Het reinigen van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen en van bewaarplaatsen van mest geschiedt als volgt:

    • a.

      mest, strooisel, voor onschadelijkmaking bestemd voedsel en voedselresten, het grove vuil dat van de zoldering, wanden en vloer kan worden afgenomen alsmede alle andere voor onschadelijkmaking bestemde voorwerpen en produkten worden uit de gebouwen verwijderd alvorens de reiniging plaatsvindt;

    • b.

      alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen worden uit de gebouwen verwijderd en apart gereinigd;

    • c.

      vet en vuil worden van alle oppervlakken verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens worden de oppervlakken met water onder druk worden gewassen;

    • d.

      beschadigde vloeren, muren en andere delen worden hersteld nadat daarover na een inspectie door de ambtenaar overeenstemming is bereikt; de herstellingen moeten onmiddellijk worden uitgevoerd;

    • e.

      nadat de herstellingen zijn voltooid worden zij geïnspecteerd om na te gaan of een en ander op bevredigde wijze is uitgevoerd;

    • f.

      brandbare voorwerpen worden, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet verbrand;

    • g.

      aarden vloeren worden ten minste 20 centimeter diep uitgegraven en daarna ter dikte van de uitgegraven laag met nieuwe grond of vers zand aangevuld en daarna vast aangestampt. De uitgegraven grond wordt als mest behandeld;

    • h.

      losse stenen vloeren worden opgebroken en de ondergrond als aarden vloer behandeld met reiniging en ontsmetting van de te gebruiken stenen of de losse stenen vloer wordt in de voegen diep uitgekrabd en daarna gereinigd;

    • i.

      houten vloeren worden zonodig opgebroken, de ondergrond als aarden vloer behandeld en het houtwerk wordt gereinigd;

    • j.

      insecten, ratten, alsmede andere organismen worden op aanwijzing van de ambtenaar bestreden.

  • 3.

    Voorwerpen en producten worden gereinigd door afvegen, afschuren, afkrabben, afschaven, behandeling met een reinigingsmiddel en verder door afspuiten, afwassen of afschrobben met koud of heet water.

  • 4.

    Het reinigen van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar. Het water ondergaat een behandeling waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld.

b. Het ontsmetten van dieren, gebouwen en terreinen, bijenwoning, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 107

  • 1.

    Het ontsmetten van dieren geschiedt als volgt:

    De huid, hoeven en klauwen worden met het daarvoor aangewezen ontsmettingsmiddel goed afgewassen, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2.

    Het ontsmetten van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen, van bewaarplaatsen van mest en van bijenwoning geschiedt als volgt:

    • a.

      mest, strooisel, verontreinigd voer en ander vuil wordt verbrand, begraven, ondergeploegd of door broeien of vermengen met een aangewezen ontsmettingsmiddel onschadelijk gemaakt. Drijfmest wordt zodanig behandeld dat virussen worden gedood;

    • b.

      alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen die uit de gebouwen zijn verwijderd, worden ontsmet met een aangewezen ontsmettingsmiddel;

    • c.

      alle oppervlakken van de gebouwen worden met een aangewezen ontsmettingsmiddel besproeid;

    • d.

      lekvrije ruimten worden door middel van rook worden ontsmet;

    • e.

      alle delen van gebouwen die volledig vrij zijn van brandbaar materiaal kunnen een warmtebehandeling met een vlammenwerper ondergaan;

    • f.

      bij de in- en uitgangen van gebouwen, lokalen of plaatsen waar de voor de ziekte vatbare dieren zijn gevestigd worden geëigende ontsmettingsmiddelen gebruikt, die dagelijks worden ververst.

  • 3.

    Voorwerpen en producten worden door vuur, stoom, kokend water of een ander ontsmettingsmiddel ontsmet.

  • 4.

    Het ontsmetten van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 5.

    Voor het overige vindt de reiniging en ontsmetting, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet plaats conform het draaiboek ter bestrijding van de betreffende dierziekte. Het draaiboek ligt ter inzage bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en bij de NVWA.

Bijlage

24

Eisen aan een toevoegstal als bedoeld in artikel 29b, tweede lid, onderdeel b

  • A)

    inrichtingseisen:

    • de toevoegstal staat vrij of is inpandig;

    • de toevoegstal ligt aan de rand van het bedrijf;

    • de inpandige toevoegstal heeft dichte muren en plafonds, met uitzondering van ventilatiekanalen en een deur naar buiten en heeft geen inpandige doorgang naar andere delen van het pand;

    • de toevoegstal heeft kelders die niet in verbinding staan met de overige kelders van het bedrijf en een afzonderlijk (mechanisch) ventilatiesysteem voorzien van filterdoek voor het wegvangen van grove stofdelen in uitgaande lucht;

    • het materiaal en gereedschap dat in de toevoegstal wordt gebruikt, wordt niet elders in het bedrijf gebruikt;

    • de toevoegstal heeft een eigen omkleedruimte, die ruimtelijk gescheiden is van de centrale gang en afdelingen met varkens;

    • de omkleedruimte is voorzien van een wasbak, laarzensets en overalls.

  • B)

    managementeisen:

    • de behandelingen, de gegevens betreffende identificatie en registratie, de gegevens betreffende het vervoer en de gegevens van het serologisch onderzoek van in de toevoegstal gehuisveste varkens worden geregistreerd in een van de overige bedrijfsgegevens te onderscheiden administratie (logboek);

    • iedere verplaatsing van één of meer varkens uit of naar de toevoegstal wordt afzonderlijk geregistreerd, waarbij wordt vastgelegd op welk tijdstip welk varken wordt verplaatst;

    • in de toevoegstal wordt strikt volgens het all-in all out principe gewerkt, d.w.z. na elke ronde wordt de stal gereinigd en ontsmet;

    • een ieder die de toevoegstal betreedt, trekt vooraf in de omkleedruimte een daar aanwezige schone overall aan;

    • indien een varken gedurende het verblijf in de toevoegstal overlijdt, biedt de varkenshouder het varken overeenkomstig verordening (EU) 2019/627 aan voor sectie om te worden onderzocht op aangewezen besmettelijke dierziekten.

Bijlage

25

Monsterprocedure varkens als bedoeld in artikel 29b, tweede lid, onderdeel c

31 of meer

12

11 tot en met 30

9

7 tot en met 10

7

1 tot en met 6

alle