Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014, nr. WJZ/14194346, houdende de uitvoering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid voor wat betreft de rechtstreekse betalingen en het randvoorwaardenbeleid (Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB)

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op:
Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);
Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU L 347);
Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU L 181);
Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU L 181);
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Europese Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 181);
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Europese Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227);

Besluit:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1.1

Definities

Artikel

1.2

Deze regeling strekt tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, voor wat betreft de rechtstreekse betalingen, Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede van de op deze verordeningen gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Hoofdstuk

2

Bepalingen inzake de rechtstreekse betalingen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

2.1

Bevoegdheden minister

Artikel

2.2

Landbouwactiviteit en landbouwareaal

Artikel

2.3

Actieve landbouwer

Artikel

2.3a

Verbonden bedrijven

Vervallen

Artikel

2.4

Drempel rechtstreekse betalingen

Geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan de landbouwer indien het totaalbedrag van de voor een kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen, voordat de sancties of verlagingen, bedoeld in artikel 63, eerste en tweede lid, en artikel 91, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn toegepast, lager is dan € 500.

Artikel

2.5

Toepassing verlaging grote ontvangers

De verlaging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedraagt 5% en vindt plaats zonder de toepassing van het tweede en vijfde lid van dat artikel.

§

2

Betalingsrechten

Artikel

2.6

toewijzing betalingsrechten

Artikel

2.7

Toewijzing van betalingsrechten bij koop of huur van bouwland

Artikel

2.8

Berekening van betalingsrechten

De minister stelt de waarde van de betalingsrechten die aan een landbouwer worden toegewezen vast op basis van de berekening overeenkomstig artikel 25, tweede lid, en artikel 26, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en met toepassing van een verhoging van 3% als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel

2.9

Vorming van en toewijzing uit de nationale reserve

Artikel

2.9a

Vervallen van betalingsrechten

Voor het vaststellen van de betalingsrechten van een landbouwer die aan de nationale reserve vervallen overeenkomstig artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    de waarde van een decimaal recht met dezelfde eenheidswaarde is gelijk aan de waarde van een heel recht met dezelfde eenheidswaarde;

  • b.

    de niet verhuurde betalingsrechten in eigendom krijgen prioriteit boven de gehuurde betalingsrechten;

  • c.

    de betalingsrechten die het kortst gehuurd zijn krijgen prioriteit boven de andere gehuurde betalingsrechten;

  • d.

    voor het vaststellen van de volgorde van de te vervallen betalingsrechten, wordt uitgegaan van de situatie zoals die was op 15 mei van het aanvraagjaar.

Artikel

2.10

Subsidiabel landbouwareaal en de uitsluiting ervan

Artikel

2.11

Aangifte ten behoeve van activering betalingsrechten

Artikel

2.12

Overdracht van betalingsrechten

§

3

Klimaat en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

Artikel

2.13

Betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

De betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken geschiedt overeenkomstig artikel 43, negende lid, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel

2.14

Gewasdiversificatie

Artikel

2.15

Artikel

2.16

Verplicht weer omzetten naar blijvend grasland

Artikel

2.17

Ecologisch aandachtsgebied

Artikel

2.18

Collectieve tenuitvoerlegging ecologisch aandachtsgebied

Artikel

2.19

Gelijkwaardige praktijken

Artikel

2.20

Verplichtingen certificeringsinstantie

§

4

Andere rechtstreekse betalingen

Artikel

2.21

Betaling voor jonge landbouwers

Artikel

2.22

Gekoppelde steun inzake graasdierhouderij runderen

Artikel

2.23

Gekoppelde steun inzake graasdierhouderij schapen

Artikel

2.24

Berekening vrijwillig gekoppelde steun

Artikel

2.25

Steunplafond inzake graasdierhouderij

Artikel

2.26

Uitsluiting steun inzake graasdierhouderij

Vervallen

Artikel

2.27

Berekeningsgrondslag

Hoofdstuk

3

Bepalingen in verband met de randvoorwaarden en het bedrijfsadviseringssysteem

Artikel

3.1

Randvoorwaarden

Artikel

3.2

Vroegtijdige waarschuwing

Artikel

3.3

Bedrijfsadviseringssysteem

Artikel

3.4

Aanwijzing beroepsorganisaties adviseurs

Hoofdstuk

4

Procedurele bepalingen en sancties

Artikel

4.1

Aanwijzing betaalorgaan en certificerende instantie

Artikel

4.2

Verzamelaanvraag

Artikel

4.2.a

Artikel

4.2.b

De Minister verstrekt in 2022 een steunbedrag van € 2.700 aan een landbouwer, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel

4.3

Minimale oppervlakte van percelen

Artikel

4.4

Overdracht rechten bij verkoop of verhuur

Artikel

4.5

Verklaring jonge landbouwer

De landbouwer die aanspraak maakt op de betaling voor jonge landbouwers, bedoeld in artikel 2.21,

  • a.

    verklaart in de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 4.2, dat hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdelen a en b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 respectievelijk artikel 49, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, en

  • b.

    verleent toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling.

Artikel

4.6

Onregelmatigheden

De minister geeft uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel

4.7

Gbcs en administratieve controles

Artikel

4.8

Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

Artikel

4.10

Voorwaarden bedrijfsovername voor uitkering rechtstreekse betalingen

Artikel

4.11

Termijn indiening extra gegevens

Ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om rechtstreekse betalingen kan worden verzocht om binnen maximaal vier weken extra gegevens en inlichtingen te verschaffen.

Hoofdstuk

5

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

5.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel

5.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage
De Staatssecretaris van Economische Zaken,S.A.M.Dijksma

Bijlage

1

bij artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a

Vervallen

Bijlage

2

bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d

Voorwaarden voor het telen van vanggewassen algemeen

  • 1.

    De landbouwer gebruikt ten minste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR, aanbevolen hoeveelheid zaaizaad, en draagt zorg voor een zichtbare bedekking met het vanggewas.

  • 2.

    Vanggewassen worden vóór 16 oktober van het jaar van aanvraag gezaaid.

  • 3.

    De landbouwer meldt de datum van inzaai van vanggewassen uit categorie 1 en 2 uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4.

    Vanggewassen uit categorie 1 en 2 zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig. Voor vanggewassen uit categorie 3 geldt dat ze na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig zijn of tot de inzaai van een ander hoofdgewas indien dit binnen 8 weken wordt ingezaaid.

  • 5.

    De teelt van vanggewassen vindt uitsluitend plaats na de teelt en de oogst van het hoofdgewas en na 15 juli, met uitzondering van de teelt van vanggewassen uit categorie 2.

  • 6.

    Een combinatie van vanggewassen bestaat uit een zadenmengsel van ten minste twee soorten.

  • 7.

    Elke in het zadenmengsel, bedoeld in categorie 2, aanwezige soort vertegenwoordigt tenminste een aandeel van 3% in het totale gewicht van het zadenmengsel.

  • 8.

    De landbouwer bewaart aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaad(mengsel) gedurende 5 jaar in zijn administratie.

  • 9.

    Het gebruik van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet, is toegestaan.

  • 10.

    Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, is niet toegestaan vanaf de dag waarop het hoofdgewas wordt geoogst tot aan de datum waarop de perioden, bedoeld onder 4, zijn verstreken.

  • 11.

    In afwijking van onderdeel 4 zijn vanggewassen in 2018 ten minste 6 weken op het perceel aanwezig mits aansluitend een wintergewas wordt geteeld en hiervan vóór 1 december 2018 melding wordt gemaakt bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 12.

    In afwijking van onderdeel 6 in samenhang met artikel 45, negende lid, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014, kan in 2018 volstaan worden met het inzaaien van 1 soort vanggewas op voorwaarde dat het een gras of ander kruidachtige voedergewas betreft en hiervan vóór 1 december 2018 melding wordt gemaakt bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 13.

    In afwijking van artikel 45, negende lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014 kunnen in 2018 arealen met wintergewassen, die normaliter in het najaar worden ingezaaid om te worden geoogst als diervoeder of te worden begraasd, worden aangemerkt als arealen met vanggewassen mits ze bestemd zijn voor veevoeder en hiervan vóór 1 december 2018 melding wordt gemaakt bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 14.

    Hybride soorten vanggewassen die bestaan uit een kruising van de in de lijst met vanggewassen genoemde soorten uit Categorie 1 of een kruising van de in de lijst met vanggewassen genoemde soorten uit Categorie 2 worden geacht deel uit te maken van de opsomming in de respectievelijke lijsten.

Categorie

1

Combinaties van vanggewassen (algemeen)

Lijst van vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen kunnen worden geteeld:

Bladrammenas

Raphunus sativus

Gele mosterd

Sinapsis alba

Sarepta mosterd/Caliente

Brassica juncea

Bladkool

Brassica napus

Engels raaigras

Lolium perenne

Italiaans/Westerwolds raaigras

Lolium multiflorum

Rietzwenkgras

Festuca arundinacea

Soedangras/Sorghum

Sorghum bicolor

Facelia

Phacelia tanacetifolia

Spurrie

Spergula arvensis

Japanse haver

Avena strigosa

Voederwikke

Vicia sativa

Alexandrijnse klaver

Trifolium alexandrinum

Perzische klaver

Trifolium resupinatum

Rode klaver

Trifolium pratense

Witte klaver

Trifolium repens

Bladraap

Brassica rapa L. var. sylvestris

Deder

Camelina sativa

Ethiopische mosterd

Brassica carinata

Franse boekweit

Fagopyrum tataricum

Incarnaat klaver

Trifolium incarnatum

Lupine

Lupinus angustifolius

Niger

Guizotia abyssinica

Seradelle

Ornithopus sativa

Stoppelknollen

Brassica rapa var. rapa

Festulolium

Lolium sp. x Festuca sp.

Vlas

Linum usitatissimum

Zwaardherik

Eruca sativa

Beemdlangbloem

Festuca pratensis

Veldbeemdgras

Poa pratensis

Timothee

Phleum pratense

Erwten

Pisum sativum

Winterwikke, bonte wikke of zachte wikke

Vicia villosa

Zonnebloem

Helianthus annuus

Categorie

2

Vanggewassen ten behoeve van de bestrijding van aaltjes

Lijst met vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen als zadenmengsel ter bestrijding van aaltjes (nematoden) kunnen worden geteeld:

Raketblad

Solanum sisymbriifolium

Zwaardherik

Eruca sativa

Afrikaantje (laag)

Tagetes patula

Afrikaantje (hoog)

Tagetes erecta

Japanse haver

Avena strigosa

Categorie

3

Onderzaai van gras en vlinderbloemige gewassen als combinatie van vanggewassen

Specifieke voorwaarden waaronder grassen en vlinderbloemige gewassen in combinatie met de hoofdteelt als combinatie van vanggewassen kunnen worden geteeld:

  • 1.

    De grassoort, grassoorten of vlinderbloemige gewassen worden als onderzaai in combinatie met de hoofdteelt gezaaid en zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig of tot de inzaai van een ander hoofdgewas indien dit binnen 8 weken wordt ingezaaid.

  • 2.

    De landbouwer meldt de datum van oogst van de hoofdteelt, welke is gelegen voor 16 oktober, uiterlijk op de dag van oogst bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3.

    Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is niet toegestaan vanaf het moment van oogst van het hoofdgewas gedurende ten minste 8 weken of tot de inzaai van het volgende hoofdgewas.

Bijlage

3

bij artikel 3.1. onderdeel a

Beheerseisen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

1.1

artikel 2 Besluit gebruik meststoffen

Natuurterrein/overige grond

Het verbod op gebruik van dierlijke meststoffen op natuurterrein en op overige grond dan landbouwgrond.

1.2

artikel 3 en 3a Besluit gebruik meststoffen

Bevroren/ besneeuwde/waterverzadigde bodem

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bevroren of besneeuwde of waterverzadigde bodem.

1.3

samengevoegd met 1.2

1.4

artikel 3b Besluit gebruik meststoffen

Beregenen/ bevloeien/ infiltreren

Het verbod in de periode van 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest tegelijkertijd met het beregenen of bevloeien of infiltreren van de bodem.

1.5

Artikel 4, leden 1 t/m 5, 9, 10 en 12 Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest in de, afhankelijk van de grondsoort en het gewas, bepaalde periode.

1.6

artikel 4a Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode stikstofkunstmest (N)

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest in de afhankelijk van het gewas bepaalde periode.

1.7

artikel 4b Besluit gebruik meststoffen

Vernietigen graszode

Het verbod om op grasland de graszode te vernietigen in de daarvoor bepaalde periode.

1.8

artikel 5 Besluit gebruik meststoffen en in samenhang met de artikelen 4b, 4c, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 4d en 4e van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen

Emissiearm aanwenden

De verplichting om dierlijke meststoffen emissiearm aan te wenden.

1.9

Artikel 6 Besluit gebruik meststoffen

Gelijkmatige verspreiding en precisie

De verplichting om dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest gelijkmatig over het perceel te verspreiden of zo precies mogelijk te plaatsen

1.10

artikel 6a Besluit gebruik meststoffen

Geulenerosie

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep).

1.11

artikel 6b Besluit gebruik meststoffen

Onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

1.12

artikel 6c Besluit gebruik meststoffen

Stikstofkunstmest (N) op onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

1.13

artikel 6d Besluit gebruik meststoffen

Bouwland, helling ≥ 18%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer.

1.14

artikel 8a Besluit gebruik meststoffen

Vanggewas

De verplichting omtrent het telen van een vanggewas na de teelt van maïs op zand- en lössgronden. Vernietiging van het vanggewas mag niet vóór 1 februari.

1.15

artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 activiteitenbesluit milieubeheer

Teeltvrije zone

Het verbod op het gebruik van meststoffen in de teeltvrije zone.

1.16

artikel 2.1 en artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of/ in samenhang met de artikelen 3.65, 3.68 of 3.69, van de Activiteitenregeling milieubeheer met uitzondering van voorschriften mbt afdekking

Kwaliteit mest- & voeropslag

De verplichting dat de mestopslag en de opslag van voeder wordt onderhouden en dat maatregelen worden genomen ter voorkoming dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen.

1.17

artikel 7 in samenhang met artikel 8, onder a en b, 9 en 10 Meststoffenwet en in samenhang met artikel 24, 25 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Gebruiksnormen mest

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen.

1.18

artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Opslagcapaciteit

De verplichting voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen op het bedrijf te hebben die in de periode augustus t/m februari wordt geproduceerd.

2.1

artikelen 2.4, eerste, derde en vierde lid, 2.5 en 2.6, derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit of de gedoogplicht.

3.1

artikelen 2.4, eerste, derde en vierde lid, 2.5 en 2.6, derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit of de gedoogplicht.

4.1

artikel 2.18, tweede lid, artikel 5.11, tweede lid en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012

Onveilige diervoeders/ Bijzonder voedingsdoel/ Voederen onveilige voeders / Terugroepen

De landbouwer voert geen onveilige diervoeders aan voedselproducerende dieren. De landbouwer zet, indien noodzakelijk, direct procedures in werking om onveilige diervoeders uit de handel te nemen.

4.a. Diervoederhygiëne

(Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne)

4.2

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005

Opslag gevaarlijke stoffen/ resultaten analyses

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart en veilig op te slaan en rekening te houden met de resultaten van analyses van monsters van primaire producten of andere monsters die van belang zijn voor de voederveiligheid.

4.3

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005

Registratie

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven een registratie bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het gebruik van genetisch gemodificeerd zaai- en pootgoed en de bron en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf binnenkomt en de bestemming en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf verlaat.

4.4

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) nr. 183/2005

Gescheiden opslag

De verplichting voor veehouders diervoeder gescheiden op te slaan van chemische stoffen en andere voor diervoeder verboden producten en gemedicineerde en niet-gemedicineerde diervoeders zo op te slaan dat het risico van vervoedering aan dieren waarvoor de diervoeders niet zijn bestemd, wordt beperkt.

4.5

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) nr. 183/2005

Hanteren gemedicineerd voer

De verplichting voor veehouders om niet-gemedicineerde diervoeders gescheiden te hanteren van gemedicineerde diervoeders.

4.6

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 6 van Verordening (EG) nr. 183/2005

Erkende leverancier

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven en veehouders alleen diervoeders te gebruiken van veevoederbedrijven die zijn geregistreerd en/of erkend.

4.b Levensmiddelenhygiëne

(Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, PbEU L 139)

4.7

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) nr. 852/2004

Aparte opslag

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart op te slaan en voorzorgsmaatregelen te nemen om de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen.

4.8

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, van de Wet dieren, alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012, artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6, artikel 1.21 van het Besluit houders van dieren, artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 en de artikelen 3.7 en 3.9 van de Regeling diergeneesmiddelen 2022

Correcte toepassing

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven toevoegingmiddelen voor diervoeders, diergeneesmiddelen en biociden correct toe te passen.

4.9

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4 lid 1 en Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004

Herstelmaatregelen

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om passende herstelmaatregelen te nemen als tijdens officiële controles hygiëneproblemen zijn vastgesteld.

4.10

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004

Register

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om registers bij te houden over de aard en de oorsprong van aan de dieren gevoerde diervoeders, de resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere monsters voor diagnosedoeleinden en alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong.

4.11

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004

Registratie gewasbeschermingsmiddelen/ biociden & analyses

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van alle gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden en van alle resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters.

4.12

artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 108, leden 1, 2, 3 en 5 van Verordening (EU) 2019/6 en artikel 17, zevende lid, van Verordening (EU) 2019/4

Registratie/ logboek behandeling bij dieren

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden.

Bewaartermijn gegevens is 5 jaar, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken.

4.13

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) nr. 853/2004

Algemene gezondheidsvoorschriften

De verplichting bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheidsvoorschriften in acht te nemen.

4.14

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) nr. 853/2004

Voorschriften tuberculose/ brucellose

De verplichting bij de productie van rauwe melk de gezondheidsvoorschriften m.b.t. tuberculose en/of brucellose in acht te nemen.

4.15

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Menselijke consumptie

Het verbod om rauwe melk van dieren die niet voldoen aan de (algemene) gezondheidsvoorschriften, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve test op tuberculose of op brucellose, voor menselijke consumptie te (laten) gebruiken.

4.16

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Isoleren besmette dieren

De verplichting om dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een ziekte, op doeltreffende wijze te isoleren om negatieve gevolgen voor de melk van andere dieren te vermijden.

4.17

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Inrichting en onderhoud melklokaal/ installatie

De verplichting om melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt.

4.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

(Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139)

4.18

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) nr. 853/2004

Hygiënisch melken & opslaan/ Markeren behandelde dieren/ Gekoelde opslag

De verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. (snelle) verwerkingsmethoden. De verplichting om, met geneesmiddelen behandelde dieren, te markeren en de melk van deze dieren niet te bestemmen voor menselijke consumptie.

4.19

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004

Opslag eieren

De verplichting eieren op het bedrijf schoon, droog en vrij van vreemde geuren te houden en op afdoende wijze te beschermen tegen schokken en rechtstreeks zonlicht.

4.d Gebruik diergeneesmiddelen

(Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 15)

4.20

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, artikel 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6, artikel 2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel 8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 in samenhang met artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder c van de Regeling diergeneesmiddelen 2022

Gebruik diergeneesmiddelen ivm vergunning, het verbod op het gebruik van verboden stoffen, correct gebruik, residuen en wachttijd

Het verbod op het gebruik van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning is verstrekt.

Het verbod op het gebruik van verboden stoffen als genoemd in Verordening 37/2010.

Het verbod op het afleveren van een met diergeneesmiddelen behandeld dier dat een maximum residulimiet overschrijdt (MRL).

Het verbod om landbouwhuisdieren in de handel te brengen indien voorgeschreven wachttijd diergeneesmiddel niet in acht is genomen.

4.e Residuen gewasbeschermingsmiddelen

(Artikel 18, eerste lid, artikel 19 en artikel 20 Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, PbEU L 70)

4.21

artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling diervoeders 2012

Residuen gewasbeschermingsmiddelen in diervoeders

Het verbod om diervoeders te vervoederen die te hoge residuen van gewasbeschermingsmiddelen bevatten.

5.1

artikel 2.2, tiende lid, onder r, artikel 2.8, eerste lid, onder c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 4.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022

Ongeoorloofd toepassen

Het verbod op het toepassen van diergeneesmiddel(en) die substanties met hormonale werking, thyreostatische werking of ß-agonisten bevat(ten), terwijl dit aan een dierenarts is voorbehouden.

5.2

artikel 106, eerste lid, van verordening 2019/6

Onjuist toepassen door dierenarts

Het verbod op gebruik door een dierenarts van diergeneesmiddelen in strijd met de voorschriften voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel.

5.3

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

Toedienen groeibevorderaars

Het verbod om hormonen en beta-agonisten toe te dienen aan landbouwhuisdieren en aquacultuurdieren.

5.4

artikel 2.2, vijfde lid, van de Wet dieren

Houden behandelde dieren

De verplichting om alleen landbouwhuisdieren op het bedrijf te houden die zijn behandeld volgens de regels van de diergeneesmiddelenwetgeving.

5.5

artikel 5.3, lid 1, aanhef en onderdelen a, b en d van de Regeling diergeneesmiddelen 2022

Handel

Het verbod om landbouwhuisdieren, verwerkte producten of vlees van dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede beta-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen.

6.1

artikel 84, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) 2016/429 en artikel 5a.3 van de Regeling houders van dieren

Registratie houder

De verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van varkens en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden.

6.2

artikel 52, eerste lid, onderdeel a, onder i, en tweede lid, onderdeel b, van Verordening (EU) 2019/2035, artikelen 9, eerste en derde lid, 15 en 17 van Verordening (EU) 2021/520 en artikel 81 van Verordening (EU) 2019/2035 jo artikelen 5b.6, eerste lid, en 5b.38 van de Regeling houders van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor varkens te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en varkens binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken (verwijderen, wijzigen of vervangen) van oormerken bij varkens.

Het verbod op het merken of hermerken van varkens, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

6.3

artikelen 102, eerste lid, a tot en met d, tweede en derde lid, en 115, onderdeel b, van Verordening (EU) 2016/429, artikelen 22, 23 en 57 van Verordening (EU) 2019/2035 en artikel 5b.4, tweede lid, van de Regeling houders van dieren

Bedrijfsregister en vervoersdocument

De verplichting tot het hebben van een bedrijfsregister volgens de voorschriften.

Varkens gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument.

7.1

artikelen 38 en 81 van Verordening (EU) 2019/2035, artikelen 9, eerste en derde lid, 13 en 17 van Verordening (EU) 2021/520 jo artikelen 5b.6, eerste lid, 5b.17 en 5b.22 van de Regeling houders van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor runderen te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en runderen binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken (verwijderen, wijzigen of vervangen) van oormerken bij runderen.

Het verbod op het merken of hermerken van runderen, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

7.2

artikelen 102, eerste lid, a tot en met d, tweede en derde lid en artikel 112, onder d van Verordening (EU) 2016/429, artikel 3, eerste lid, van Verordening (EU) 2021/520 jo artikelen 22 en 23, eerste lid, van Verordening 2019/2035

Melden mutaties en bedrijfsregister

De verplichting tot het melden van mutaties in het veebestand aan de centrale database en het hebben van een bedrijfsregister volgens de voorschriften.

8.1

artikelen 45, 46 en 81 van Verordening (EU) 2019/2035, artikelen 14 en 17 van Verordening (EU) 2021/520 en artikelen 5b.6, eerste lid, 5b.28 en 5b.29 van de Regeling houders van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor schapen en geiten te gebruiken en deze te verkrijgen zoals toegestaan en de schapen en geiten binnen een bepaalde termijn te voorzien van deze identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken (verwijderen, wijzigen of vervangen) van oormerken bij schapen en geiten.

Het verbod op het merken of hermerken van schapen en geiten tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

9.1.

artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 7 van de Regeling diervoeders 2012

Voederen dierlijke eiwitten/ gesmolten vet

Het verbod om eiwitten of daarvan afgeleide producten afkomstig van zoogdieren, aan herkauwers te voeren evenals het verbod om gesmolten vet van herkauwers aan herkauwers te voeren.

9.2

artikelen 2.2, tiende lid, onderdeel i,2.12, derde lid, 5.4, eerste, derde en vierde lid, en 8.4 van de Wet dieren

Meldings-, medewerkingsplicht en verplaatsingsverbod bij dierziekte TSE

De verplichting bij (het vermoeden van) de aanwezigheid van de besmettelijke dierziekte TSE dit te melden, te handelen en medewerking te verlenen conform genomen maatregelen. De houder van een ziek of verdacht dier is verplicht ervoor zorg te dragen, dat dit dier zijn verblijfplaats niet verlaat.

9.3

samengevoegd met 9.2

9.4

artikel 15 van Verordening 999/2001

In- en uitvoer dieren/levende producten

Het verbod op het zonder geldig gezondheidscertificaat binnen of buiten Nederland brengen van TSE gevoelige dieren of levende producten (sperma, embryo's en eicellen) hiervan.

9.5

Opgenomen in 9.4

10.1

Artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

Gebruiksvoorschrift

De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn. Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’.

11.a. Artikel 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.1

artikelen 2.5, derde lid, 2.34, eerste lid, 2.35, eerste lid en 2.36, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting kalveren

De verplichting om voor de behuizing waarin een kalf wordt gehouden materialen te gebruiken die niet schadelijk zijn voor de kalveren en grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet.

De stal is zodanig ingericht dat een kalf zonder problemen kan liggen, rusten, opstaan en zich zonder problemen kan likken.

De vloer van een stal is stroef en aangepast aan het gewicht en de grootte van de kalveren en vormt een stevige, vlakke en stabiele oppervlakte.

De verplichting dat de ligruimte van een stal comfortabel en zindelijk is, beschikt over een behoorlijke afvoer en niet schadelijk is voor de kalveren. De vloer van de stal van kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel.

11.2

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage I, onder 2

Elektrische leidingen & apparatuur

De verplichting elektrische leidingen en apparatuur zo te installeren dat de kalveren geen elektrische schokken kunnen krijgen.

11.3

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting te zorgen voor een zodanige luchtkwaliteit, temperatuur, gasconcentratie en ventilatie van de stal dat deze niet schadelijk is voor de kalveren.

11.4

artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste en negende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren

Dagelijkse controle en onderhoud van (verplicht) aanwezige apparatuur

Alle apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de kalveren, moet ten minste eenmaal per dag worden geïnspecteerd. Defecten moeten onmiddellijk worden hersteld en ondertussen moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de kalveren te beschermen. Bij gebruik van kunstmatige ventilatie moet voor een noodvoorziening worden gezorgd en moet er een alarmsysteem aanwezig zijn om de veehouder te waarschuwen wanneer het systeem uitvalt.

11.5

artikel 2.37, eerste lid en tweede lid en artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting te zorgen voor passend dag- of kunstlicht dat, wanneer het kunstlicht betreft, ten minste gelijkwaardig moet zijn aan de duur van het daglicht. In een ruimte waarin kalveren worden gehouden is voldoende verlichting aanwezig voor een grondige controle van die kalveren op elk willekeurig tijdstip.

11.6

Artikel 2.4, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 1.7, onderdeel c en artikel 2.45 van het Besluit houders van dieren

Goede verzorging/inspectie/afzondering zieke dieren

De verplichting kalveren een goede verzorging te geven: kalveren regelmatig te inspecteren, de verplichting gewonde en zieke kalveren indien nodig af te zonderen in een adequate behuizing met droog en schoon strooisel en eventueel een dierenarts raad te plegen.

11.7

Opgenomen in 11.1

11.8

artikel 2.31, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Aanbinden

Kalveren mogen niet worden aangebonden. Alleen kalveren in groepshokken mogen tijdens het voeren van melk of een melk vervangend preparaat maximaal 1 uur aangebonden worden. Het aanbindmiddel mag geen fysiek ongemak veroorzaken en dient regelmatig geïnspecteerd te worden.

11.9

artikel 2.44, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

Reinigen en ontsmetten

De verplichting lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor kalveren op passende wijze te reinigen en te ontsmetten met als doel de verspreiding van ziekteverwekkers, stank- en ongedierteoverlast te voorkomen.

11.10

Opgenomen in 11.1

11.11

artikel 2.41, tweede, derde en vierde lid en artikel 2.31, vijfde lid van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer/ verbod muilkorven

Alle kalveren moeten kunnen beschikken over voeder dat is afgestemd op hun leeftijd en gewicht. Het voer moet voldoende ijzer bevatten om een gemiddeld hemoglobinegehalte van ten minste 4,5 mmol/l te bereiken, moet bij kalveren van meer dan twee weken een bepaalde minimumhoeveelheid vezel houdend voeder bevatten dat wordt verhoogd van 50 tot 250 g per dag voor kalveren van 8 tot 20 weken.

Kalveren mogen niet worden gemuilkorfd.

11.12

artikel 2.41, eerste lid en artikel 2.38, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eisen voedersystemen

Kalveren worden twee maal daags gevoerd. Bij kalveren die niet automatisch of niet onbeperkt gevoerd worden is de breedte van het voerhek 0,40 m per kalf.

11.13

artikel 1.7, onderdeel f, en artikel 2.42, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Watervoorziening

Kalveren van meer dan twee weken oud moeten over voldoende vers water van passende kwaliteit kunnen beschikken of hun dorst met andere vloeistoffen kunnen lessen. Bij warm weer en voor zieke kalveren moet echter altijd vers drinkwater beschikbaar zijn.

11.14

artikel 2.39 van het Besluit houders van dieren

Voeder- en drinkinstallatie

Voeder- en drinkinstallaties moeten zo zijn ontworpen, gebouwd, geplaatst en onderhouden dat gevaar voor verontreiniging van het voor de kalveren bestemde voeder en water wordt beperkt.

11.15

artikel 2.42, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Koebiest

De verplichting kalveren zo spoedig mogelijk na hun geboorte en in elk geval binnen zes uur koebiest te geven.

11.b. Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.16

artikel 2.32, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eenlingboxen

Het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, uitgezonderd op advies van de dierenarts.

11.17

artikel 2.33, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Minimale afmetingen en wanden eenlingboxen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren.

De wanden van eenlingboxen zijn zodanig uitgevoerd dat naast elkaar gehouden kalveren elkaar kunnen zien en aanraken.

11.18

artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloeroppervlakte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen en wanneer deze ouder is dan 8 weken.

11.19

Opgenomen in 11.17

12.1

artikel 3, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Beschikbare vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken.

12.2

artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gelt na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in een groep gehouden worden.

12.3

artikel 3, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.18, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van gedeeltelijk dichte vloeren voor gelten en zeugen.

12.4

artikel 3, tweede lid, onder b, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.21 van het Besluit houders van dieren

Spleet- en balkbreedte betonroostervloeren

De verplichting om, ingeval betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen worden gehouden, te voldoen aan bepaalde minimale afmetingen.

12.5

artikel 3, vierde lid, eerste alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Groepshuisvesting gelten en zeugen

De verplichting gelten en zeugen in groepen te houden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum.

12.6

artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren

Kunnen draaien gelten en zeugen

De verplichting dat gelten en zeugen zich gemakkelijk kunnen draaien indien zij – bij uitzondering – apart gehouden mogen worden.

12.7

artikel 3, zesde lid, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Voerverstrekking in groepshuisvesting

De verplichting er voor te zorgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen.

12.8

Artikel 4, Bijlage I, Hoofdstuk I, onder 5, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikelen 1.8, tweede lid, en 2.16, onder a en b van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting varkens

De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen, kunnen rusten en normaal kunnen opstaan.

De verplichting dat vloeren effen zijn maar niet glibberig om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. De verplichting dat vloeren stevig, vlak en stabiel zijn en aangepast aan het gewicht en de grootte van de dieren.

12.9

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen varkens

Het verbod een of meer lichamelijke ingrepen bij een varken te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

12.10

Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4 van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Stabiele groep

De veehouder zorgt voor stabiele groepen. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, ten hoogste één week na het spenen.

Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.

Kalmeermiddelen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegediend.

12.11

artikel 2.14 van het Besluit houders van dieren

Agressie

Er worden maatregelen genomen om agressie in groepen te voorkomen. Verplicht is om stro of ander materiaal te verstrekken aan gespeende varkens en gebruiksvarkens Bij ernstige gevechten wordt de oorzaak onderzocht.

12.12

artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid Besluit houders van dieren

Huisvesting agressieve, zieke en gewonde varkens

Het is toegestaan varkens tijdelijk af te zonderen van de groep indien de varkens buitengewoon agressief zijn of ziek of gewond zijn, dan wel door andere varkens zijn aangevallen.

Bij tijdelijke afzondering moet voldoende ruimte voor het varken beschikbaar zijn om zich te kunnen omdraaien.

12.13

artikel 2.19 lid 1 Besluit houders van dieren

Aanbindverbod

Het verbod op het aangebonden houden van gelten of zeugen.

12.14

artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG

Tijdelijke afzondering

In specifieke omstandigheden mogen varkens individueel gehouden worden. Bij een tijdelijke afzondering van de groep beschikken de varkens over voldoende ruimte om zich te kunnen omdraaien, voor zover specifiek veterinair advies niet anders luidt.

12.15

artikel 2.19, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruimte achter werpende/ zogende zeug

Er is voldoende ruimte achter de zeug die moet werpen. Biggen worden beschermd tegen bewegingen van de zeug en kunnen ongehinderd zogen.

12.16

artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Berenhuisvesting

Een beer wordt op zodanige wijze gehuisvest dat hij zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien.

12.17

artikel 2.20, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid, Besluit houders van dieren

Vloeroppervlak hok beren 18 maanden of ouder.

Het berenhok heeft een vrij vloeroppervlak van 6 m2. Als het hok tevens wordt gebuikt voor het dekken dan moet de oppervlakte 10 m2 bedragen, deze ruimte moet voor de beer vrij beschikbaar zijn.

12.18

artikel 2.22, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering zogende biggen

Biggen hebben de beschikking over een dichte vloer of een vloer met een rubber mat of ander materiaal.

12.19

Opgenomen in 12.8

12.20

artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Hokverrijking en vloerbedekking

Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.

Zeugen en gelten beschikken in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.

12.21

artikel 2.23, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting de stal te voorzien van voldoende licht met een intensiteit van minimaal 40 lux gedurende 8 uur per dag.

12.22

artikel 2.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Geluidsniveau

In een stal bestemd voor varkens wordt een continue geluidsniveau van 85 dBA of hoger alsmede constant of plotseling lawaai vermeden.

12.23

artikel 2.24 van het Besluit houders van dieren

Hygiënevoorschriften (parasietenbestrijding/ reinigen)

Drachtige zeugen en gelten worden zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten behandeld en worden voordat zij in het kraamhok worden gebracht grondig schoongemaakt.

12.24

artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Tegelijkertijd kunnen eten

Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, is de breedte van het voerhek 0,30 m per varken.

12.25

artikel 2.26, eerste lid van het Besluit houders van dieren

Dagelijks voer verstrekken

De verplichting alle varkens ten minste eenmaal per dag te voeren.

12.26

artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Permanent water

De verplichting alle varkens ouder dan twee weken permanent van vers water te voorzien.

12.27

artikel 2.26, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruwvoer verstrekken

De verplichting om aan guste en drachtige zeugen en gelten voldoende bulk- of vezelrijk en energierijk voer te verstrekken.

12.28

artikel 1.20, eerste lid, onderdeel l, derde lid en zesde lid van het Besluit houders van dieren

Scheiden ouderdier

Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij daarvoor veterinaire redenen zijn. Als er gespecialiseerde voorzieningen zijn getroffen, dan mogen biggen gespeend worden op 21 dagen.

13.1

artikel 1.6, eerste lid, van Besluit houders van dieren

Bewegingsvrijheid

Het verbod op het zo ver beperken van de bewegingsruimte van een dier dat het onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

13.2

artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren

Aangebonden mits voldoende ruimte

De verplichting dat wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte heeft voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis.

13.3

artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Bescherming buiten gehouden dieren

De verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s.

13.4

artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Verzorgers

De verplichting dieren te laten verzorgen door een voldoende aantal personen die beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en vakbekwaam zijn.

13.5

artikel 2.4, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren

Welzijnscontrole

De verplichting binnen gehouden dieren tenminste dagelijks te controleren en buiten gehouden dieren zo vaak te controleren dat lijden wordt voorkomen.

13.6

artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit houders van dieren

Passende verzorging en huisvesting zieke en gewonde dieren

De verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt dient een dierenarts geraadpleegd te worden.

13.7

artikel 1.7, onderdeel e, en artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer en juiste toediening voer en water

De verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt. De verplichting erop toe te zien dat de wijze van toediening van voer en water zodanig is dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

13.8

Opgenomen in 13.7

13.9

artikel 2.4, zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Tussenpozen voederen

De verplichting een dier te voederen met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen.

13.10

artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Voldoende verlichting voor controle dieren

De verplichting te zorgen voor voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip.

13.11

samengevoegd met 13.6

13.12

artikelen 1.8, derde en vierde lid, en 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Materiaal behuizing

De verplichting voor de behuizing van het dier materiaal en bodembedekking te gebruiken dat niet schadelijk is voor het dier en grondig gereinigd en ontsmet kan worden.

13.13

artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp/ onderhoud behuizing

Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.

13.14

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties binnen zodanige grenzen worden gehouden dat zij niet schadelijk zijn voor de dieren.

13.15

artikelen 1.8, eerste lid, en 2.5, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening dag- en nachtritme

Het verbod om dieren die in een gebouw worden gehouden permanent in het donker of permanent in kunstlicht te houden. En de verplichting te zorgen voor voldoende licht en duister om aan de ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen.

13.16

artikel 2.5, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Noodvoorziening ventilatie / alarmsysteem

De verplichting kunstmatig ventilatiesystemen te voorzien van een noodsysteem zodat als hoofdsysteem uitvalt een alarmsysteem in werking treedt en de verplichting het alarmsysteem regelmatig te testen.

13.17

artikel 1.7, onderdeel f, van het Besluit houders van dieren

Drinkwater

De verplichting dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen.

13.18

artikel 2.5, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp voeder- drinkinstallatie

De verplichting een voeder- of drinkinstallatie zo te ontwerpen, bouwen en plaatsen dat verontreiniging van voer en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum beperkt worden wordt voorkomen.

13.19

artikel 2.5, achtste en negende lid, van het Besluit houders van dieren

Controle apparatuur

De verplichting automatische of mechanische apparatuur ten minste eenmaal per dag te controleren en defecten onmiddellijk te herstellen.

13.20

artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren

Register medische zorg

De verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het bij iedere controle aangetroffen aantal sterfgevallen. Het register wordt ten minste drie jaar bewaard.

13.21

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

Toedienen/ voeren schadelijke stoffen

Het verbod stoffen aan een dier toe te dienen ander dan voor therapeutische of profylactische doeleinden, dan wel zoötechnische behandeling, tenzij uit wetenschappelijke studies of uit de ervaring is gebleken dat de stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier.

13.22

artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren

Houden niet aangewezen dieren

Het verbod om niet-aangewezen dieren voor landbouwdoeleinden te houden.

13.23

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen

Het verbod lichamelijke ingrepen bij een dier met uitzondering van varkens te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

13.24

artikel 1.17 Besluit houders van dieren

Fokmethoden

De verplichting om alleen gebruik te maken van toegestane methoden van fokken met dieren.

Bijlage

4

bij artikel 3.1, onderdeel b

Goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

Gebied: milieu, klimaatverandering en een goede landbouw-conditie van grond

Aspect: water

§

1

Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is

Het is de landbouwer verboden om zonder vergunning landbouwgronden te bevloeien met water, indien deze vergunning op basis van enig algemeen verbindend voorschrift vereist is.

§

2

Bescherming van grondwater tegen verontreiniging: verbod op directe lozingen op grondwater en maatregelen ter voorkoming van een indirecte verontreiniging van grondwater door storting op de grond en infiltratie via de grond van de gevaarlijke stoffen als vermeld in de bijlage bij Richtlijn 80/68/EEG, meer bepaald de versie die van kracht is op de laatste werkdag van de geldigheid ervan, voor zover het landbouwactiviteiten betreft

Het is de landbouwer verboden om in strijd te handelen met het bepaalde in artikel 2.2 eerste en tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover de lozingen van afvalwater of andere stoffen plaatsvinden in het kader van zijn landbouwbedrijf.

Aspect: bodem en koolstofvoorraad

§

3

Minimale bodembedekking

  • A.

    De landbouwer die percelen uit productie neemt en deze percelen in aanmerking wil laten komen voor steun, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onderdelen a tot en met c, is verplicht deze percelen in te zaaien met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • 1°.

      Het betreft een groenbemester, genoemd in het tweede subonderdeel, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid.

    • 2°.

      Groenbemesters zijn:

      • mengsels van grassen,

      • phacelia,

      • spurrie,

      • vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten,

      • kruisbloemigen, uitgezonderd koolzaad,

      • afrikaantjes (Tagetes), of

      • solanum sisymbriifolium.

      Tevens zijn in mengsels van één of meer groenbemesters toegestaan:

      • tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas,

      • eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal, of

      • akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

    • 3°.

      De groenbemester wordt niet voor 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing:

    • 1°.

      indien de landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de bij of krachtens Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150) gestelde voorschriften,

    • 2°.

      indien op last van de NVWA deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen,

    • 3°.

      op percelen die in het kader van de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, bedoeld in Titel III, hoofdstuk 3 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en Hoofdstuk 2, §3, van de regeling zijn ingezet, of

    • 4°.

      indien de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb, SNL of de Catalogus Groenblauwe diensten een beheer uitvoert bestaande uit een bedekking met andere vegetatie waardoor hij niet aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel A, kan voldoen.

§

4

Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan

  • A.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • landbouwgrond: grond waarop akkerbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende landbouwgronden;

    • tuinbouwgrond: grond waarop tuinbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende tuinbouwgronden;

    • erosie: de afvoer van bodemmateriaal door oppervlakkig afstromend water;

    • erosiebevorderend gewas: alle eenjarige gewassen die worden gezaaid, geplant of gepoot na 1 januari van het desbetreffende teeltjaar;

    • perceel: een aaneengesloten oppervlakte grond, in eigendom of in gebruik bij één landbouwer, waarop één gewas wordt geteeld;

    • hellinglengte: lengte van de zijde van het perceel, die het minst parallel loopt met de hoofdrichting van de hoogtelijnen;

    • hellingspercentage: een gemiddeld in een absoluut getal uitgedrukt hellingspercentage van het perceel, bepaald volgens de in bijlage 5 weergegeven methode;

    • grondbewerking: het verplaatsen van bodemdeeltjes door middel van een werktuig;

    • niet-kerende grondbewerking: grondbewerking, niet zijnde ploegen, waarbij de vermenging van de bodem zich beperkt tot de bovenste 12 centimeter, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt;

    • bodembedekking: een gewas dat in het najaar direct na de oogst van het hoofdgewas wordt ingezaaid en als levend gewas of als licht ingewerkte of niet ingewerkte gewasresten overwintert;

    • hamsterverbintenis: een verbintenis aangegaan in het kader van subsidieregelingen van de provincie Limburg met als specifiek doel de bescherming van de habitat voor de hamster;

    • directzaaimethode: teeltmethode waarbij een bodembedekking wordt toegepast en in het voorjaar zonder volledige grondbewerking het navolgende gewas wordt geteeld;

    • wateropvang: een voorziening bestemd voor het tijdelijk bergen van oppervlakkig afstromend water;

    • teeltjaar: de periode van na oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het ene jaar tot en met de oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het daaropvolgende jaar, waarbij bij de teelt van meerdere gewassen achter elkaar de laatste oogst vóór 1 januari wordt bedoeld;

    • ondergroei: een bodembedekker die tijdens de aanwezigheid van een gewas wordt ingezaaid in dit gewas, en bij de oogst van het hoofdgewas in stand wordt gehouden;

    • hoofdgewas: een gewas geteeld met het doel de opbrengst te verhandelen of te gebruiken;

    • waterdrempel: een aarden rug, dwars in de rijen van een teelt op ruggen, dat afstromend water kan bergen;

    • fruitteelt: een opstand van bomen die bedrijfsmatig is aangeplant met als doel de oogst van vruchten;

    • mulchsysteem: teeltsysteem waarbij de bodem in het najaar wordt geploegd, gevolgd door de inzaai van een bodembedekking, waarbij in het voorjaar uitsluitend niet-kerende grondbewerking plaatsvindt;

    • ondiep ploegen: kerende grondbewerking met een ploeg tot 12 cm diepte.

  • B.

    Deze paragraaf is van toepassing op land- en tuinbouwgronden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp.

  • C.
    • 1°.

      Een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer wordt niet gebruikt voor fruitteelt, tenzij:

      • a.

        het gras in de boomgaard niet korter wordt gemaaid dan 5 cm;

      • b.

        op een perceel met een hellingspercentage tot 5% de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 300 meter of ten minste na elke 300 meter wordt onderbroken door een niet erosiebevorderend gewas of een extra wendakker;

      • c.

        op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 200 meter of ten minste na elke 200 meter wordt onderbroken door een niet-erosiebevorderend gewas of een extra wendakker, en

      • d.

        op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer het snoeihout onder de bomen niet geruimd wordt vóór 15 juni van elk jaar.

    • 2°.

      Onderdeel 1°, onder a en d, is niet van toepassing voor fruitteelt waarbij de boomrijen dwars op de helling zijn gelegen en er geen eenduidig concentratiepunt is voor het oppervlakkig afstromende water.

  • D.

    De landbouwer:

    • 1°.

      voert zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand na elke oogst van het desbetreffende teeltjaar, een grondbewerking uit met een minimale diepte van vijftien centimeter, waarmee de verslemping, verdichting, korstvorming en wielsporen worden opgeheven, behoudens bij de toepassing van ondergroei of bij de aanwezigheid van meerjarige teelten. De genoemde diepte van vijftien centimeter mag worden beperkt tot tien centimeter indien een hamsterovereenkomst van toepassing is;

    • 2°.

      wist bij het inzaaien van bieten, maïs of uien de sporen van de trekkerwielen, tenzij de directzaaimethode is toegepast, en

    • 3°.

      gebruikt land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18% of meer uitsluitend als grasland.

  • E.
    • 1°.

      Onverminderd de onderdelen C en D treft de landbouwer elk teeltjaar met betrekking tot elk perceel land- of tuinbouwgrond met een hellingspercentage van 2% of meer en een hellingslengte van meer dan 50 meter de volgende maatregelen:

      • a.

        één keer per jaar ondiep ploegen in het voorjaar in een bewerkingscyclus van niet-kerende grondbewerking, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt, in combinatie met een bodembedekking, of

      • b.

        toepassing van het mulchsysteem in combinatie met een buffervoorziening voor 20 m3 water per hectare.

    • 2°.

      De landbouwer doet uiterlijk 1 februari van het lopende teeltjaar melding van de genomen maatregelen bij de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond te Roermond.

  • F.

    Onderdeel E is niet van toepassing op land- en tuinbouwgronden, indien de landbouwer:

    • 1°.

      geen andere dan de niet-kerende grondbewerking toepast en een bodembedekking inzaait, waarbij de bodembedekking achterwege kan blijven indien op 15 september nog een gewas op het land staat;

    • 2°.

      in het teeltjaar bij gewassen in ruggenteelt waterdrempels toepast die tussen de aanleg van de ruggen en het sluiten van het gewas gezamenlijk 100 m3 water per hectare kunnen bergen;

    • 3°.

      in het teeltjaar uiterlijk op 1 januari een wateropvang heeft met een capaciteit van 100 m3 per hectare, voor de percelen die afwateren in deze voorziening, of

    • 4°.

      wintergraan teelt dat voor 1 januari van het desbetreffende teeltjaar wordt ingezaaid.

§

5

Handhaving van het gehalte aan organische stof in de bodem, door passende praktijken, waaronder een verbod op het verbranden van stoppels, behalve om fytosanitaire redenen

  • A.

    Het is verboden om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een vergunning van het college van Burgemeester en Wethouders welke uitsluitend wordt afgegeven op basis van door de bevoegde autoriteit vastgestelde fytosanitaire redenen.

§

6

Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, akkerranden en terrassen en inclusief het verbod op het snoeien van heggen en van bomen in de vogelbroedperiode en, als een optie, maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen

  • A.

    De landbouwer is verplicht de volgende bepalingen in acht te nemen:

  • B.

    Het is verboden heggen en bomen te snoeien in de periode van 15 maart tot en met 15 juli en in het geval buiten die periode in een heg of boom door vogels wordt gebroed.

Bijlage

5

Bij artikel 3.1, onderdeel b

Bepaling hellingspercentage, bedoeld in bijlage 4, §4, onderdeel A

  • I.

    Bepaling hellingspercentage van percelen met één hoogste en één laagste punt.

    • 1.

      Bepaling van de richting van de steilste helling in het perceel. De meest steile helling in het perceel is maatgevend voor de perceelslengte (L). Zie afbeelding A.

      A.

      L van perceel a = 400 meter

      L van perceel b = 200 meter

    • 2.

      Bepaling van het gemiddelde hellingspercentage over de in 1 vermelde perceelslengte L. Zie afbeelding B, C en D.

    • B.

      Gemiddelde hellingspercentage = 1%

    • C.
    • D.
  • II.

    Bepaling hellingspercentage van percelen met meer dan één hoogste of laagste punt. (holle en bolle percelen)

    • a.

      Holle percelen: vanuit het laagste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen. Zie afbeelding E.

    • c.

      Bolle percelen: vanuit het hoogste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

    Overige zaken conform I.

Bijlage

6

bij artikel 2.3, vierde lid

Samenstellingsverklaring van de accountant <jaartal>

Aan: <naam landbouwer>

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ van <naam landbouwer> is door ons samengesteld op basis van de informatie die we van u hebben gekregen. Uw bedrijf is met de volgende gegevens geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl):

Relatienummer:

KvK-nummer:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Werkwijze samenstellingsopdracht

Deze samenstellingsopdracht is door ons uitgevoerd volgens Nederlands recht, waaronder de voor accountants geldende Standaard 4410 ‘Samenstellingsopdrachten’. Op grond van deze standaard wordt van ons verwacht dat wij u ondersteunen bij het opstellen en presenteren van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ in overeenstemming met de (wijziging van de) Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578). Wij hebben daarbij onze deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving toegepast.

Bij een samenstellingsopdracht bent u ervoor verantwoordelijk dat de informatie klopt en dat u ons alle relevante informatie aanlevert. Wij hebben onze werkzaamheden, in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving, dan ook uitgevoerd vanuit de veronderstelling dat u aan deze verantwoordelijkheid heeft voldaan. Als slotstuk van onze werkzaamheden zijn wij door het lezen van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ globaal nagegaan dat het beeld van de opgave overeenkomt met onze kennis van <naam landbouwer>

Opgave actieve landbouwer

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is gebaseerd op de door u ingediende aangifte <inkomstenbelasting 201x / omzetbelasting 201x> of op het gemiddelde bedrag aan inkomsten over de drie meest recente belastingjaren. Dit jaar is het meest recente beschikbare belastingjaar. Volgens de door ons samengestelde ‘Opgave Actieve landbouwer’:

  • is het jaarlijkse bedrag aan directe betalingen vanuit het GLB ten minste 5% van de totale inkomsten uit niet-landbouw activiteiten, en/of

  • is van de totale inkomsten ten minste een derde deel afkomstig uit landbouwactiviteiten.

Bij het uitvoeren van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA) en de Handleiding Actieve Landbouwer. U en andere gebruikers van deze ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogen er dan ook vanuit gaan dat wij de opdracht professioneel, vakbekwaam en zorgvuldig, integer en objectief hebben uitgevoerd en dat wij vertrouwelijk omgaan met de door u verstrekte gegevens.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is opgesteld voor RVO.nl met als doel <naam landbouwer> in staat te stellen te voldoen aan voorwaarden uit de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578. Hierdoor is ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze samenstellingsverklaring is daarom uitsluitend bestemd voor <naam landbouwer> en voor RVO.nl voor de bepaling van het toekennen van directe betalingen vanuit het GLB aan <naam landbouwer> en mag niet worden verspreid aan of worden gebruikt door anderen.

Plaats:

Datum:

Accountant-Administratieconsulent:

Adres:

KvK-nummer accountantskantoor:

Handtekening accountant