Regeling GLB-inkomenssteun 2006

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op Verordening (EG) Nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270);
Gelet op Verordening (EG) Nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);
Gelet op Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);
Gelet op Verordening (EG) Nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PbEU L345);
Overwegende dat toepassing moet worden gegeven aan de hiervoor genoemde verordeningen en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Raads- en Commissieverordeningen;
Overwegende dat de bepalingen van genoemde verordeningen rechtstreekse werking hebben in de Nederlandse rechtssfeer, zij het dat ten behoeve van de juiste uitvoering en nadere invulling van deze bepalingen regelgeving noodzakelijk is;
Voorts gelet op de artikelen 15, 19, 23, 26, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Paragraaf

1

Definities

Artikel

1

Paragraaf

2

Algemene bepalingen

Artikel

2

Artikel

3

Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor één van de in artikel 2 genoemde steunregelingen neemt de volgende bepalingen in acht:

  • a.

    de in de artikelen 4 en 5 van verordening 73/2009 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage 1, en

  • b.

    de in artikel 6 van verordening 73/2009 bedoelde minimumeisen inzake de goede landbouw- en milieuconditie, opgenomen in bijlage 2.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Vervallen

Artikel

8a

Vervallen

Artikel

9

Hoofdstuk

2

Bedrijfstoeslagregeling

Paragraaf

1

Toewijzen van toeslagrechten

Artikel

10

Overeenkomstig de artikelen 64 en 65 van verordening 73/2009 verhoogt de minister de waarde van de toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2010 in eigendom hebben, of wijst de minister aan landbouwers nieuwe toeslagrechten toe, volgens de berekening, opgenomen in bijlage 4.

Artikel

11

Artikel

12

Ter zake van de integratie van de gekoppelde steun voor de productie en verwerking van zetmeelaardappelen, verhoogt de minister overeenkomstig artikel 64 van verordening 73/2009 de waarde van toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2012 in eigendom hebben, of wijst de minister nieuwe toeslagrechten aan landbouwers toe, volgens de berekening, opgenomen in bijlage 9, punt 1.

Artikel

13

Ter zake van de integratie van de gekoppelde steun voor de productie van zaaizaad van vezelvlas, verhoogt de minister overeenkomstig artikel 65 van verordening 73/2009 de waarde van toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2012 in eigendom hebben, of wijst de minister nieuwe toeslagrechten aan landbouwers toe, volgens de berekening, opgenomen in bijlage 9, punt 2.

Artikel

14

Ter zake van de integratie van de gekoppelde steun voor de verwerking van vezelvlas of hennep, verhoogt de minister overeenkomstig artikel 64 van verordening 73/2009 de waarde van toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2012 in eigendom hebben, of wijst de minister nieuwe toeslagrechten aan landbouwers toe, volgens de berekening, opgenomen in bijlage 9, punt 3.

Artikel

15

Ter zake van de integratie van de gekoppelde steun voor de verwerking van gedroogde voedergewassen, verhoogt de minister overeenkomstig artikel 64 van verordening 73/2009 de waarde van toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2012 in eigendom hebben, of wijst de minister nieuwe toeslagrechten aan landbouwers toe, volgens de berekening, opgenomen in bijlage 9, punt 4.

Artikel

15a

Artikel

15b

Artikel

15c

Landbouwers die hun aanspraak op toeslagrechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 15 hebben overgedragen in combinatie met de overdracht van een onderneming of een deel ervan, kunnen de minister verzoeken om toepassing van artikel 26 of artikel 27 van verordening 1120/2009.

Artikel

15d

Na toepassing van het bepaalde in de artikelen 12 tot en met 15c, verlaagt de minister op grond van artikel 69, zesde lid, onderdeel b, van verordening 73/2009, op 15 mei 2012 de waarde van aan landbouwers toegewezen toeslagrechten met 1%.

Artikel

15e

De waarde van alle toeslagrechten, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van verordening 73/2009 wordt per 15 mei 2014 verlaagd met 11%.

Artikel

15f

De minister verlaagt alle rechtstreekse betalingen met betrekking tot het kalenderjaar 2014, bedoeld in artikel 40, derde lid, van verordening 73/2009, met 1,5%.

Paragraaf

2

Nationale reserve

Paragraaf

2.1

Vorming nationale reserve

Paragraaf

2.2

Toewijzen van toeslagrechten uit de nationale reserve

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Indien artikel 16 van toepassing is, verhoogt de minister de waarde van de toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2010 in eigendom hebben, of wijst de minister nieuwe toeslagrechten toe aan landbouwers overeenkomstig de artikelen 64 en 65 van verordening 73/2009.

Artikel

19

Indien als gevolg van overheidsinterventie de omvang van een bedrijf is verkleind, waardoor een landbouwer over minder hectaren subsidiabele grond beschikt dan het aantal dat overeenstemt met de toeslagrechten die hij in het kader van artikel 41, derde lid, van verordening 73/2009 zou krijgen, of heeft gekregen, komt de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 18 van verordening 1120/2009 in aanmerking voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve.

Paragraaf

3

Gebruik van toeslagrechten

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

21a

Artikel

21b

Voor de toepassing van artikel 9 van verordening 1120/2009 wordt landbouwgrond die niet meer dan 90 dagen per jaar voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, aangemerkt als overwegend voor landbouwdoeleinden gebruikte landbouwgrond.

Artikel

21c

Paragraaf

4

Overdracht van toeslagrechten

Artikel

22

Hoofdstuk

2a

Specifieke steun

Paragraaf

1

Premiesteun voor brede weersverzekering

Artikel

23

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Paragraaf

2

Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

Artikel

28

In deze paragraaf wordt verstaan onder integraal duurzame stal of houderijsysteem: stal of houderijsysteem dat voldoet aan bovenwettelijke normen op het gebied van dierenwelzijn en minimaal voldoet aan wettelijke normen op de gebieden: milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpasbaarheid en arbeidsomstandigheden.

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Vervallen

Artikel

37

Paragraaf

3

Investeringen in mestbewerkingsinstallaties

Artikel

37a

Artikel

38

Artikel

38a

Artikel

38b

Paragraaf

4

Tegemoetkoming voor de schapen- en geitensector

Artikel

38c

Vervallen

Artikel

38d

Vervallen

Paragraaf

5

Vaarvergoeding

Artikel

38e

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    vaarvergoeding: vergoeding voor het verrichten van landbouwactiviteiten, als bedoeld in artikel 2, onder c, van verordening 73/2009, op een vaarperceel.

  • b.

    vaarperceel: perceel dat als zodanig is aangewezen in bijlage 3.

Artikel

38f

Artikel

38g

Een landbouwer komt uitsluitend in aanmerking voor steun op grond van deze paragraaf indien:

  • a.

    de totale oppervlakte van de vaarpercelen waarvoor hij steun op grond van deze paragraaf ontvangt tenminste 0,5 hectare bedraagt;

  • b.

    hij in de verzamelaanvraag heeft aangegeven in te stemmen met de verwerking door de minister van de persoonsgegevens die betrekking hebben op de subsidie voor het uitrijden van ruige mest die de minister heeft verkregen in het kader van de subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies.

Paragraaf

6

Steun voor de instandhouding van vezelgewassen

Artikel

38h

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    vezelgewassen: vezelvlas en vezelhennep;

  • b.

    teler: een natuurlijke- of rechtspersoon die vezelgewassen teelt;

  • c.

    verwerken van vezelgewassen: het scheiden van de vezels en houtachtige delen van de stengels van vezelgewassen;

  • d.

    verwerker: een natuurlijke- of rechtspersoon die vezelgewassen ten behoeve van de vezelwinning verwerkt.

Artikel

38i

Paragraaf

7

diervriendelijk produceren

Artikel

38j

Vervallen

Artikel

38k

Vervallen

Artikel

38l

Vervallen

Artikel

38m

Vervallen

Artikel

38n

Vervallen

Paragraaf

8

Steun voor de instandhouding van vezelgewassen

Artikel

38o

Vervallen

Artikel

38p

Vervallen

Paragraaf

9

Verbetering van het welzijn van vleeskuikens

Artikel

38q

Vervallen

Artikel

38r

Vervallen

Paragraaf

10

Aanpassing steunplafonds

Artikel

38s

Vervallen

Paragraaf

11

Landbouwapparatuur met GPS of verduurzaming bewaarplaatsen

Artikel

38t

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    GPS: plaatsbepalingssysteem met behulp van satellieten;

  • b.

    bewaarplaats: bewaarplaats van plantaardige landbouwproducten behorend tot het bedrijf van de landbouwer die de steun aanvraagt.

Artikel

38u

De minister verstrekt op aanvraag steun aan landbouwers in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de onderstaande activiteiten:

  • a.

    de koop van:

    • 1°.

      een ploeg die is uitgerust met een GPS-antenne voor bijsturing;

    • 2°.

      spuitapparatuur die door sturing met GPS secties kan afsluiten of schoffelapparatuur die is uitgerust met een GPS-antenne voor bijsturing;

    • 3°.

      bemestingsapparatuur die door sturing met GPS secties kan afsluiten of met behulp van sturing met GPS de strooibreedte en dosering kan aanpassen;

    • 4°.

      beregeningapparatuur met vochtsensoren die door sturing met GPS en op basis van taakkaarten het vocht doseert;

    • 5°.

      poot- en zaaiapparatuur die door sturing met GPS secties kan uitschakelen;

  • b.

    het verwijderen van asbest in een bewaarplaats, niet zijnde de herbouw van een bewaarplaats;

  • c.

    het isoleren van vloeren, wanden of plafonds van een bewaarplaats, niet inbegrepen de verwijdering van materialen, waardoor een warmteweerstand wordt bereikt als vastgesteld in artikel 1, onderdeel A, onder 2, sub 2.1.C, punt a, van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001;

  • d.

    regulering van het klimaat in een bewaarplaats door middel van een computer, inclusief daarmee verband houdende aanpassingen aan ventilatiesystemen.

Artikel

38v

Artikel

38w

Artikel

38x

Paragraaf

12

Welzijnsvriendelijke kalvervloeren

Artikel

39

Vervallen

Artikel

40

Vervallen

Artikel

41

Vervallen

Artikel

42

Vervallen

Artikel

43

Vervallen

Hoofdstuk

3

Steun voor aardappelzetmeel en zaaizaad van vezelvlas

Artikel

43a

Vervallen

Hoofdstuk

4

Overige bepalingen

Artikel

44

Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan landbouwers indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van de in de artikelen 21 en 23 van verordening 73/2009 vastgestelde verlagingen en uitsluitingen lager is dan € 500.

Hoofdstuk

4a

Slachtpremie en extra betalingen in het kader van veterinaire maatregelen

Artikel

54a

Vervallen

Artikel

54b

Vervallen

Hoofdstuk

5

Procedurele bepalingen

Paragraaf

1

Procedurele bepalingen

Artikel

55

Artikel

55a

Artikel

55b

Artikel

55c

Artikel

55d

Artikel

55e

De aanvraag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, wordt uiterlijk vóór 15 december voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de verzekering betrekking heeft, ingediend.

Artikel

55f

Artikel

56

Bewijsstukken als bedoeld in artikel 55, vierde lid, overlegt de landbouwer schriftelijk voor zover deze niet elektronisch overgelegd kunnen worden.

Artikel

57

De landbouwer, verzekeraar, verantwoordelijke voor een certificeringssysteem of controleur ten behoeve van een certificeringssysteem zijn verplicht op verzoek van de minister alle gewenste nadere inlichtingen, ter zake van de gegevens verschaft bij de ingediende aanvragen op grond van deze regeling, terstond en naar waarheid te verstrekken.

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

59a

Een uitvoerende instantie zoals genoemd in de artikelen 63 tot en met 65 is voor de regelingen die zij uitvoert bevoegd om het bedrag aan subsidie dat aan de landbouwer is toegekend te verrekenen met bestuursrechtelijke geldschulden die de desbetreffende landbouwer aan haar is verschuldigd.

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, organisaties die bewijsmateriaal leveren als bedoeld in artikel 46, tweede lid, van verordening 1122/2009 en de ondernemingen die betrokken zijn bij de uitvoering van steunverstrekking op grond van Hoofdstuk 2a, paragraaf 1, alsmede de instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de in artikel 3 en Hoofdstuk 2a, paragraaf 1, bedoelde voorwaarden wisselen de gegevens uit betreffende aanvragers die relevant zijn in het kader van bedoeld toezicht.

Paragraaf

2

Uitvoerende instanties

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Artikel

66

Vervallen

Artikel

67

De NVWA is verantwoordelijk voor de coördinatie van de controles ter plaatse op de naleving van de regeling als bedoeld in de artikelen 20 en 22 van verordening 73/2009.

Paragraaf

3

Verlagingen en sancties

Artikel

68

Artikel

69

Indien een landbouwer andere dan de in artikel 68 bedoelde voorwaarden of verplichtingen voortvloeiend uit verordening 73/2009 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen niet naleeft, wordt door de minister met betrekking tot de in artikel 63, eerste lid, bedoelde regelingen overeenkomstig Deel II, Titel IV, hoofdstuk II van verordening 1122/2009 een korting opgelegd op het bedrag dat op grond van de betrokken steunregeling aan de landbouwer is of moet worden toegekend.

Artikel

70

Indien een landbouwer niet alle in artikel 13, achtste lid, van verordening 1122/2009 bedoelde oppervlakten opgeeft en daarbij het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3% van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moet worden gedaan, als volgt verlaagd:

  • a.

    indien het verschil groter is dan 3% en kleiner dan of gelijk aan 10% bedraagt de verlaging 1%;

  • b.

    indien het verschil groter is dan 10% en kleiner dan of gelijk aan 20% bedraagt de verlaging 2%;

  • c.

    indien het verschil groter is dan 20% bedraagt de verlaging 3%.

Artikel

70a

Artikel

70b

Voor de toepassing van de artikelen 8, 23 en 28 van verordening 73/2009 en artikel 55 van verordening 1122/2009, gelden aanvragen voor betalingen op grond van artikel 36, eerste lid, artikel 37, eerste lid en artikel 38b, eerste lid, als ingediend in de periode van 1 tot en met 31 december van het jaar waarin de steun is verleend, respectievelijk als ingediend in de periode van 1 tot en met 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag tot steunverlening is ingediend.

Artikel

70c

De steun, bedoeld in Hoofdstuk 2a, paragraaf 5, en bedoeld in Hoofdstuk 2a, paragraaf 6, wordt verlaagd overeenkomstig artikel 58 van verordening 1122/2009, indien blijkt dat de oppervlakte van de gezamenlijke percelen waarvoor steun is aangevraagd groter is dan de oppervlakte van de percelen die op grond van artikel 57 van verordening 1122/2009 zijn geconstateerd.

Artikel

70d

Artikel

70e

Artikel

70f

Artikel

70g

Hoofdstuk

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

71

De Regeling GLB-inkomenssteun wordt ingetrokken, maar blijft evenwel van toepassing op aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling waarop nog niet onherroepelijk is beslist en, in geval van slacht, op slachtingen en export verricht vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Artikel

71a

De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 zoals die luidde vóór 1 januari 2009 blijft van toepassing op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2009.

Artikel

72

Artikel

73

Wijzigt de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.

Artikel

74

Wijzigt de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

Artikel

75

Wijzigt de Regeling superheffing en melkpremie 2004.

Artikel

76

Wijzigt deze regeling.

Artikel

77

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel

78

Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Regeling GLB-inkomenssteun 2006’.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P.Veerman

Bijlage

1

Beheerseisen, bedoeld in artikel 3, onderdeel a

Milieu

1. Vogelrichtlijn (richtlijn 2009/147/EG van 30 november 2009, artikel 3, leden 1 en 2, onder b, artikel 4 leden 1, 2 en 4, artikel 5, onderdelen a, b en d)

1.1

Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG)

Natuurbeschermingswet 1998

artikel 19d

Het verbod om zonder geldige vergunning een project of handeling uit te voeren in een aangewezen Vogelrichtlijngebied of in strijd met de vergunningvoorwaarden te handelen

milieu

1.2

Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG)

Flora- en faunawet

artikel 9 in samenhang met artikel 31, eerste lid

Het verbod op doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse vogels

milieu

1.3

Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG)

Flora- en faunawet

artikel 10 in samenhang met artikel 31, tweede lid

Het verbod op het opzettelijk verstoren van beschermde inheemse vogels

milieu

1.4

Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG)

Flora- en faunawet

artikel 11

Het verbod op het verstoren of vernielen van nesten van beschermde inheemse vogels

milieu

1.5

Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG)

Flora- en faunawet

artikel 14

Het verbod op het uitzetten van vogels en eieren in de vrije natuur

milieu

2. Vervallen

3. Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG van 12 juni 1986, artikel 3)

3.1

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 1b, eerste lid in samenhang artikel 1b, derde lid, eerste alinea, en artikel 1c, eerste lid

De verplichting om bij gebruik van zuiveringsslib op landbouwgrond, te voldoen aan toetsingswaarden na bemonstering en analyse

milieu

3.2

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 1b, eerste lid in samenhang met artikel 1b, derde lid, onderdeel a

Het verbod op het gebruik van vloeibaar zuiveringsslib als de maximaal toegestane hoeveelheid droge stof per hectare wordt overschreden

milieu

3.3

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 1b, eerste lid, in samenhang met artikel 1b, derde lid, onderdeel b, en vierde lid

Het verbod op het gebruik van steekvast zuiveringsslib als de maximaal toegestane hoeveelheid droge stof per hectare wordt overschreden alsmede de verplichting om voor het betreffende aantal hectaren gedurende bepaalde perioden het grondgebruik ongewijzigd te laten

milieu

3.4

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 1b, eerste lid

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib op andere grond dan landbouwgrond

milieu

3.5

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 3

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib op bevroren of besneeuwde grond

milieu

3.6

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 1d

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib in bepaalde situaties

milieu

3.7

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 3a

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib indien de bovenste bodemlaag met water verzadigd is

milieu

3.8

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 3b

Het verbod op het gebruik zuiveringsslib tegelijkertijd met het beregen of bevloeien of infiltreren van de grond.

milieu

3.9

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 4

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib in de afhankelijk en grondsoort bepaalde periode

milieu

3.10

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 5

De verplichting om zuiveringsslib emissiearm aan te wenden

milieu

3.11

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6

De verplichting om zuiveringsslib gelijkmatig over het perceel te verspreiden

milieu

3.12

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6a

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep)

milieu

3.13

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6b

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer

milieu

3.14

Zuiveringsslib (Richtlijn 86/278/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6d

Het verbod op het gebruik van zuiveringsslib op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer

milieu

4. Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991, artikel 4 en artikel 5)

4.1

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 2

Het verbod op gebruik van dierlijke meststoffen op natuurterrein en op andere grond dan landbouwgrond of natuurterrein

milieu

4.2

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 3

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bevroren of besneeuwde grond

milieu

4.3

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 3a

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest indien de bovenste bodemlaag met water verzadigd is grond (waterverzadigde grond)

milieu

4.4

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 3b

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest tegelijkertijd met het beregen of bevloeien of infiltreren van de grond

milieu

4.5

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 4

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest in de afhankelijk en grondsoort bepaalde periode

milieu

4.6

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 4a

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest van 16 september t/m 31 januari

milieu

4.7

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 4b

Het verbod om op grasland de graszode te vernietigen

milieu

4.8

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 5

De verplichting om de dierlijke mest emissiearm aan te wenden

milieu

4.9

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6

De verplichting om de dierlijke mest of stikstofkunstmest gelijkmatig over het perceel te verspreiden

milieu

4.10

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6a

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest of stikstofkunstmest op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep)

milieu

4.11

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6b

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer

milieu

4.12

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6c

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer

milieu

4.13

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 6d

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest of stikstofkunstmest op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer

milieu

4.14

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Besluit gebruik meststoffen

artikel 8a

De verplichting omtrent het vanggewas na de teelt van maïs op zand- en lössgronden

milieu

4.15

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Activiteitenbesluit milieubeheer

artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81

Het verbod op toepassing van meststoffen in de mestvrije zone of de mestvrije zone is niet gelijk aan de teeltvrije zone

milieu

4.16

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Meststoffenwet

artikel 7 in samenhang met artikel 8 onder a en b, 9 en 10 en in samenhang met artikel 24, 25, 26 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnormen in acht zijn genomen

milieu

4.17

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG)

Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29, 30 en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De verplichting voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke mest op het bedrijf te hebben die in de periode september t/m februari wordt geproduceerd

milieu

4.18

Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG

Activiteitenbesluit milieubeheer

artikel 2.1 Wabo of/in samenhang met de artikelen 3.48 en/of 3.52 Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met de artikelen 3.65 of 3.68 of 3.69 Activiteitenregeling milieubeheer

De verplichting dat de mestopslag en de opslag van kuilvoeder wordt onderhouden zodat geen verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen

milieu

5. Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992, artikel 6 en 13, eerste lid, onder a)

5.1

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)

Natuurbeschermingswet 1998

artikel 19d

Het verbod om zonder geldige vergunning een project of handeling uit te voeren in een aangewezen Habitatrichtlijngebied of in strijd met de vergunningvoorwaarden te handelen

milieu

5.2

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)

Flora- en faunawet

artikel 8

Het verbod op plukken, vernielen, in bezit hebben, verkopen, etc. van beschermde inheemse planten

milieu

5.3

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)

Flora- en faunawet

artikel 9 in samenhang met artikel 31, eerste lid

Het verbod op doden, verstoren, in bezit hebben, verkopen etc. van beschermde inheemse diersoorten

milieu

5.4

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)

Flora- en faunawet

artikel 10 in samenhang met artikel 31, tweede lid

Het verbod op het opzettelijk verstoren van beschermde inheemse diersoorten

milieu

5.5

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)

Flora- en faunawet

artikel 11

Het verbod op het verstoren of vernielen van rustplaatsen of holen van beschermde inheemse dieren

milieu

5.6

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)

Flora- en faunawet

artikel 12

Het verbod op het rapen of bezitten van eieren van beschermde inheemse diersoorten.

milieu

Gezondheid (mens, dier en plant)

6. I&R varkens (Richtlijn 2008/71/EG van 15 juli 2008, art 3, 4 en 5)

6.1

I & R Varkens (Richtlijn 2008/71/EG)

Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 2, lid 1 tot en met 3 en 5, in samenhang met artikel 4, eerste lid

De verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van varkens en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden.

gezondheid

6.2

I & R Varkens (Richtlijn 2008/71/EG)

Regeling identificatie en registratie van dieren en Richtlijn 2008/71/EG

artikel 5, lid 1, onder a, van Richtlijn 2008/71/EG en artikel 8, lid 2, in samenhang met artikel 12 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor varkens te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en varkens binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen

gezondheid

6.3

I & R Varkens (Richtlijn 2008/71/EG)

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 104, tweede lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 10 in samenhang met artikel 11 Regeling identificatie en registratie van dieren

Het verbod op het merken of hermerken van varkens, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

gezondheid

6.4

I & R Varkens (Richtlijn 2008/71/EG)

Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 31, lid 1, aanhef en onderdelen a en b, eerste tot en met zesde gedachtestreepje, en lid 3

De verplichting tot het hebben van een bedrijfsregister en voorschriften wat er in het bedrijfsregister vermeld moet worden en termijnen die moeten worden aangehouden.

gezondheid

7. I&R runderen (Verordening (EG) 1760/2000 van 17 juli 2000, artikel 4 en 7)

7.1

I & R Runderen (Verordening (EG) 1760/2000)

Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 2, lid 1 tot en met 3, in samenhang met artikel 4, lid 1

De verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van runderen en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden.

gezondheid

7.2

I & R Runderen (Verordening (EG) 1760/2000)

Regeling identificatie en registratie van dieren en Verordening (EG) 1760/2000

artikel 4, eerste, tweede en derde lid, Vo. 1760/2000, in samenhang met artikel 8, lid 1, en artikel 12 Regeling identificatie en registratie van dieren

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor runderen te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en runderen binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

gezondheid

7.3

I & R Runderen (Verordening (EG) 1760/2000)

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 104, tweede lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en artikel 10 in samenhang met artikel 11 Regeling identificatie en registratie van dieren

Het verbod op het merken of hermerken van runderen, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

gezondheid

7.4

I & R Runderen (Verordening (EG) 911/2004, Verordening (EG) 1760/2000)

Regeling identificatie en registratie van dieren en Verordening (EG) 1760/2000

artikel 7, lid 1,

Verordening (EG) 1760/2000 in samenhang met artikel 19 Regeling identificatie en registratie van dieren

De verplichting tot het hebben van een bedrijfsregister en voorschriften wat er in het bedrijfsregister vermeld moet worden en termijnen die moeten worden aangehouden.

gezondheid

7.5

I&R runderen (Verordening (EG) 1760/2000

Verordening (EG) 1760/2000

artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje

De verplichting ten aanzien van runderen tot het centraal melden van mutaties aan het I&R gegevensbestand

gezondheid

8. I&R schapen en geiten (Verordening (EG) 21/2004 van 17 december 2003, artikel 3, 4 en 5)

8.1

I & R Schapen en geiten (Verordening (EG) 21/2004)

Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 2, lid 1 tot en met 3 en lid 6, in samenhang met artikel 4 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

De verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van schapen en geiten en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden.

gezondheid

8.2

I & R Schapen en geiten (Verordening (EG) 21/2004)

Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 4, lid 1 en 4 van Verordening (EG) 21/2004 in samenhang met de artikelen 8, lid 5, 12, 12e en 12f van de Regeling identificatie en registratie van dieren

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor schapen en geiten te gebruiken en deze te verkrijgen zoals toegestaan en de schapen en geiten binnen een bepaalde termijn te voorzien van deze identificatiemiddelen.

gezondheid

8.3

I & R Schapen en geiten (Verordening (EG) 21/2004)

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, Regeling identificatie en registratie van dieren

artikel 104, tweede lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en artikel 10 in samenhang met artikel 11, 36 en 38 Regeling identificatie en registratie van dieren

Het verbod op het merken of hermerken van schapen en geiten tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

gezondheid

8.4

I&R Schapen en geiten (Verordening (EG) 21/2004)

Regeling identificatie en registratie van dieren

de artikelen 38d en 38e

De verplichting tot het melden van geboorte, aan- en afvoer van schapen en geiten en het vervangen van identificatiemiddelen bij schapen en geiten

gezondheid

9. Gewasbescherming (Verordening (EG) 1107/2009 van 21 oktober 2009, artikel 55)

9.1

Gewasbescherming (Verordening (EG) 1107/2009)

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel 20, eerste en derde lid

Het verbod om een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel te gebruiken, voorhanden of in voorraad te hebben.

Gezondheid

9.2

Gewasbescherming (Verordening (EG) 1107/2009)

Verordening (EG) 1107/2009

Artikel 55

De verplichting om gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze, volgens de goede gewasbeschermingspraktijken en de gebruiksvoorschriften te gebruiken.

Gezondheid

9.3

Gewasbescherming (Verordening (EG) 1107/2009)

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel 26, eerste en tweede lid

De verplichting om te beschikken over een gewasbeschermingsplan en de voorschriften met betrekking tot goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde bestrijding toe te passen. Deze verplichting geldt niet voor biologische landbouwers

Gezondheid

10. Hormonen & bèta-agonisten (richtlijn 96/22 van 29 april 1996, artikel 3, onder a en b, 4 en 5)

10.1

Hormonen & bèta-agonisten Richtlijn 96/22/EEG)

Wet dieren

Besluit houders van dieren

artikel 2.2, tiende lid, onder r, 2.8, eerste lid, onder c en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.23 van het Besluit houders van dieren

Het verbod op gebruik door een houder van dieren van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel is verstrekt.

gezondheid

10.2

Hormonen & bèta-agonisten Richtlijn 96/22/EEG)

Wet dieren

Besluit diergeneeskundigen

artikel 2.8, eerste lid, onder c en het vierde lid onder b, van de Wet dieren in samenhang met artikel 5.2, negende lid, van het Besluit diergeneeskundigen

Het verbod op gebruik door een dierenarts in strijd met de voorschriften voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel.

gezondheid

10.3

Hormonen & bèta-agonisten Richtlijn 96/22/EEG)

Wet dieren

Besluit houders van dieren

Regeling diergeneesmiddelen

artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren en artikel 2.18, tweede lid, van en bijlage I bij de Regeling diergeneesmiddelen.

Het verbod om hormonen en bèta-agonisten toe te dienen aan landbouwhuisdieren en aquacultuurdieren.

gezondheid

10.4

Hormonen & bèta-agonisten Richtlijn 96/22/EEG)

Wet dieren

Besluit houders van dieren

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen a, onder 2°, e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.22, eerste lid, en 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van Dieren

De verplichting om alleen landbouwhuisdieren op het bedrijf te houden die zijn behandeld volgens de regels van de diergeneesmiddelenwetgeving

gezondheid

10.5

Hormonen & bèta-agonisten Richtlijn 96/22)

Wet dieren

Besluit diergeneesmiddelen

Regeling diergeneesmiddelen

Artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.4 van het Besluit diergeneesmiddelen en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel a, van de Regeling diergeneesmiddelen

Het verbod om landbouwhuisdieren, verwerkte producten of vlees van dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede beta-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen

gezondheid

11. General Food Law (Verordening (EG) 178/2002 van 28 januari 2002, artikel 15, 17 lid 1, 19 en 20)

11.1

General Food Law (Verordening (EG) 178/2002)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012

Het verbod in strijd te handelen met de artikelen 11, 12, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18 en 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

gezondheid

11a. Diervoederhygiëne (Verordening (EG) 183/2005 van 12 januari 2005)

11a.1

Diervoederhygiëne (Verordening (EG) 183/2005)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 1 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) 183/2005

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart en veilig op te slaan en rekening te houden met de resultaten van analyses van monsters van primaire producten of andere monsters die van belang zijn voor de voederveiligheid.

gezondheid

11a.2

Diervoederhygiëne (Verordening (EG) 183/2005)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 1 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) 183/2005

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven een registratie bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het gebruik van genetisch gemodificeerd zaai- en pootgoed en de bron en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf binnenkomt en de bestemming en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf verlaat.

gezondheid

11a.3

Diervoederhygiëne (Verordening (EG) 183/2005)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) 183/2005

De verplichting voor veehouders diervoeder gescheiden op te slaan van chemische stoffen en andere voor diervoeder verboden producten en gemedicineerde en niet-gemedicineerde diervoeders zo op te slaan dat het risico van vervoedering aan dieren waarvoor zij niet zijn bestemd, wordt beperkt.

gezondheid

11a.4

Diervoederhygiëne (Verordening (EG) 183/2005)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) 183/2005

De verplichting voor veehouders om niet-gemedicineerde diervoeders gescheiden te hanteren van gemedicineerde diervoeders.

gezondheid

11a.5

Diervoederhygiëne (Verordening (EG) 183/2005)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 6 van Verordening (EG) 183/2005

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven en veehouders alleen diervoeders te gebruiken van veevoederbedrijven die zijn geregistreerd en/of erkend.

gezondheid

11b. Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004 van 29 april 2004)

11b.1

Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 1 in samenhang met artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) 852/2004

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart op te slaan en voorzorgsmaatregelen te nemen de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen

gezondheid

11b.2

Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

Artikel 2, lid 1 in samenhang met artikel 4, lid 1 van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012 en de artikelen 1.21, 1.23 en 1.24 van het Besluit houders van dieren

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven toevoegingsmiddelen voor diervoeders en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en biociden correct toe te passen

gezondheid

11b.3

Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 1 in samenhang met artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) 852/2004

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om passende herstelmaatregelen nemen als tijdens officiële controles hygiëneproblemen zijn vastgesteld

gezondheid

11b.4

Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 1 in samenhang met artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) 852/2004

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om registers bij te houden over de aard en de oorsprong van aan de dieren gevoerde diervoeders, de resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere monsters voor diagnosedoeleinden en alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong

gezondheid

11b.5

Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 1 in samenhang met artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) 852/2004

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van alle gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden en van alle resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters

gezondheid

11b.6

Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004)

Wet dieren

Artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, lid 1 van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden

gezondheid

11c. Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004 van 29 april 2004

11c.1

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) 853/2004

De verplichting bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheidsvoorschriften in acht te nemen

gezondheid

11c.2

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) 853/2004

De verplichting bij de productie van rauwe melk de gezondheidsvoorschriften m.b.t. tuberculose en/of brucellose in acht te nemen

gezondheid

11c.3

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) 853/2004

Het verbod om rauwe melk van dieren die niet voldoen aan de (algemene) gezondheidsvoorschriften, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve test op tuberculose of op brucellose, voor menselijke consumptie te (laten) gebruiken

gezondheid

11c.4

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) 853/2004

De verplichting om dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een ziekte, op doeltreffende wijze worden geïsoleerd om negatieve gevolgen voor de melk van andere dieren te vermijden

gezondheid

11c.5

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) 853/2004

De verplichting om melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt

gezondheid

11c.6

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) 853/2004

De verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. (snelle) verwerkingsmethoden

gezondheid

11c.7

Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 853/2004)

Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) 853/2004

De verplichting eieren op het bedrijf schoon, droog en vrij van vreemde geuren te houden en op afdoende wijze te beschermen tegen schokken en rechtstreeks zonlicht.

gezondheid

11d. Gebruik diergeneesmiddelen (verordening 37/2010 van 22 december 2009)

11d.1

Gebruik diergeneesmiddelen (verordening (EG) 37/2010

Wet dieren

Besluit diergeneesmiddelen

Besluit houders van dieren

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen, de artikelen 1.23, eerste lid en 2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel b en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen

Het verbod op gebruik door een houder van dieren van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel is verstrekt

gezondheid

11e. residuen gewasbeschermingsmiddelen (verordening 396/2005 van 23 februari 2005; art 18, eerste lid)

11e.1

Residuen gewasbeschermingsmiddelen (verordening (EG) 396/2005)

Wet dieren

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid in samenhang met de artikelen 3, eerste lid, onder c, en 4 van de Regeling diervoeders 2012

Het verbod om diervoeders te vervoederen die te hoge residuen van gewasbeschermingsmiddelen bevatten.

gezondheid

12. BSE (Verordening (EG) 999/2001 van 22 mei 2001, artikel 7, eerste en tweede lid, 12 en 13 )

12.1

BSE (Verordening (EG) 999/2001)

Wet dieren

Besluit diervoeders 2012

Regeling diervoeders 2012

artikel 2.18, tweede lid en 6.4 in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 7 Regeling diervoeders 2012

Het verbod om eiwitten of daarvan afgeleide producten afkomstig van zoogdieren, aan herkauwers te voeren evenals het verbod om gesmolten vet van herkauwers aan herkauwers te voeren.

gezondheid

12.2

TSE (Verordening (EG) 999/2001

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

artikel 19, eerste lid

De verplichting (het vermoeden van) de aanwezigheid van BSE of TSE terstond te melden

gezondheid

12.3

TSE (Verordening (EG) 999/2001

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

artikelen 20 en 104, eerste lid

In geval van verdenking BSE of TSE wordt medewerking verleend aan de bevoegde ambtenaren

gezondheid

12.4

TSE (Verordening (EG) 999/2001

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

artikel 29

De verplichting om ervoor zorg te dragen dat ziek of verdacht dier het bedrijf niet verlaat

gezondheid

12.5

TSE (Verordening (EG) 999/2001

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

artikel 77 van de GWWD in samenhang met artikel 2.4 van de Regeling handel levende dieren en levende producten

Het verbod om levende dieren en levende dierlijke producten zonder gezondheidscertificaat anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen

gezondheid

13/14/15. Kennisgeving van ziekten: MKZ (Richtlijn 2003/85/EEG van 29 september 2003 (vervangt Richtlijn 85/511/EEG), artikel 3), Varkenspest (Richtlijn 92/119/EEG van 17 december 1992, artikel 3) BSE (Verordening (EG) 999/2001 van 22 mei 2001, artikel 11) en Bluetongue (Richtlijn 2000/75/EEG van 20 november 2000, artikel 3)

13/14/15.1

MKZ (Richtlijn 2003/85/EEG), Varkenspest (Richtlijn 92/119/EEG), BSE (Verordening (EG) 999/2001), Bluetongue (Richtlijn 2000/75/EEG)

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

artikel 19 lid 1

De verplichting (het vermoeden van) de aanwezigheid van een besmettelijke dierzieke terstond te melden

gezondheid

Dierenwelzijn

16. Minimumnormen kalveren (Richtlijn 2008/119/EG van 18 december 2008, artikel 3, artikel 4 en Bijlage 1, punt 5,)

16.1

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 1

De verplichting bij de bouw van de stallen en met name voor de boxen en de uitrusting materialen te gebruiken die niet schadelijk zijn voor de kalveren en moeten grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet

dierenwelzijn

16.2

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 2

De verplichting elektrische leidingen en apparatuur zo te installeren dat de kalveren geen elektrische schokken kunnen krijgen

dierenwelzijn

16.3

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 3

De verplichting te zorgen voor een zodanige isolatie, verwarming en ventilatie van de stal dat deze niet schadelijk is voor de kalveren

dierenwelzijn

16.4

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 4

De verplichting alle electrische en mechanische apparatuur dagelijks te controleren en het mechanische ventilatiesysteem te voorzien van een alarmsysteem dat regelmatig wordt getest

dierenwelzijn

16.5

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 6

De verplichting kalveren een goede verzorging te geven

dierenwelzijn

16.6

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 8

Het verbod op het aangebonden houden van kalveren

dierenwelzijn

16.7

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 9

De verplichting lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor kalveren op passende wijze te reinigen en te ontsmetten

dierenwelzijn

16.8

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 11

De verplichting kalveren te laten beschikken over op hun leeftijd en gewicht afgestemd voederen dat beantwoordt aan de met hun gedrag samenhangende en hun fysiologische behoeften

dierenwelzijn

16.9

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 13

De verplichting kalveren te voorzien van voldoende vers water van passende kwaliteit

dierenwelzijn

16.10

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 14

De verplichting voeder- en drinkinstallaties zo te ontwerpen, bouwen, plaatsen en onderhouden dat gevaar voor verontreiniging van voer en water wordt beperkt

dierenwelzijn

16.11

Minimumnormen kalveren

Richtlijn 2008/119/EG

artikel 4 in samenhang met Bijlage onder 15

De verplichting kalveren zo spoedig mogelijk na hun geboorte en in elk geval binnen zes uur koebiest te geven

dierenwelzijn

16.12

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.32, lid 1 en 2

Het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken

dierenwelzijn

16.13

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.33, lid 1

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren

dierenwelzijn

16.14

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.32, lid 3

De verplichting te voldoen aan de minimale vloeroppervlakte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen

dierenwelzijn

16.15

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.34,lid 2

De verplichting dat als kalveren zijn gehuisvest in een stal met ligboxen, het aantal ligboxen ten minste gelijk is aan het aantal kalveren

dierenwelzijn

16.16

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.38, lid 2 en 3

De verplichting te voldoen aan de inrichtingseisen m.b.t. voedersystemen voor kalveren

dierenwelzijn

16.17

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.33, lid 2

De verplichting dat kalveren naast elkaar gehouden in eenlingboxen, elkaar kunnen zien en aanraken

dierenwelzijn

16.18

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.36, lid 4

De verplichting te voldoen aan de minimale ligruimte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen

dierenwelzijn

16.19

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.37

De verplichting te zorgen voor voldoende daglicht voor kalveren

dierenwelzijn

16.20

Minimumnormen kalveren

Besluit houders van dieren

artikel 2.36, eerste lid

De verplichting kalveren te houden in een stal die comfortabel en zindelijk is en over een behoorlijke afvoer beschikt

dierenwelzijn

17. Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008, artikel 3 en artikel 4, lid 1)

17.1

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3 lid 1 onder a

De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken

dierenwelzijn

17.2

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3 lid 1 onder b eerste volzin in samenhang met artikel 4 lid 4 van het Varkensbesluit en in samenhang met artikel 3 lid 9 van Richtlijn 2008/120/EG

De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gelte na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in groep gehouden worden

dierenwelzijn

17.3

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3 lid 2 onder a in samenhang met artikel 3 lid 9

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van gedeeltelijk dichte vloeren voor gelten na dekking en drachtige zeugen

dierenwelzijn

17.4

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3 lid 2 onder b in samenhang met artikel 3 lid 9

De verplichting om, ingeval betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen worden gehouden, te voldoen aan bepaalde minimale afmetingen

dierenwelzijn

17.5

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3, lid 4, eerste alinea in samenhang met artikel 3 lid 9

De verplichting zeugen en gelten in groepen te houden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum

dierenwelzijn

17.6

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3, lid 4, tweede alinea, in samenhang met artikel 3 lid 9

De verplichting dat zeugen en gelten zich gemakkelijk kunnen draaien indien zij – bij uitzondering – apart gehouden mogen worden

dierenwelzijn

17.7

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

artikel 3 lid 6

De verplichting er voor te zorgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen

dierenwelzijn

17.8

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120EG

Bijlage, Hoofdstuk I, onder 5, 2e zin

De verplichting dat vloeren stevig, vlak en stabiel zijn en aangepast aan het gewicht en de grootte van de dieren

dierenwelzijn

17.9

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

Bijlage, Hoofdstuk I, onder 8, 1e zin t/m het 1e gedachtestreepje, in samenhang met tweede alinea, tweede zin en in samenhang met artikel 2 lid 1 onder q van het Ingrepenbesluit

De verplichting te voldoen aan de regels m.b.t. het verkleinen van tanden van biggen en beren

dierenwelzijn

17.10

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

Bijlage, Hoofdstuk I, onder 8, 1e zin, 2e gedachtestreepje, in samenhang met Bijlage, onder 8, 2e alinea

De verplichting te voldoen aan de regels m.b.t. het couperen van de staart

dierenwelzijn

17.11

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

Bijlage, Hoofdstuk I, onder 8, 1e zin, 4e gedachtestreepje in samenhang met artikel 2 lid 1 onder l van het Ingrepenbesluit

Het is slechts toegestaan om alleen een roestvrijstalen neusring in te brengen bij mannelijke varkens bestemd voor de fokkerij die worden gehouden in een systeem met vrije uitloop

dierenwelzijn

17.12

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

Bijlage, Hoofdstuk I, onder 8, 3e alinea, 2e zin

De verplichting het castreren en couperen van de staart bij dieren ouder dan zeven dagen onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie uitsluitend te laten uitvoeren door een dierenarts

dierenwelzijn

17.13

Minimumnormen varkens

Richtlijn 2008/120/EG

Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4

Naleving van de voorschriften voor het plaatsen van een gespeend varken of gebruiksvarken in een groep, eventueel na het toedienen van kalmeermiddelen.

dierenwelzijn

17.14

Minimumnormen varkens Richtlijn 2008/120/EG

Besluit houders van dieren

artikel 2.14

Agressie in groepen zeugen, gelten, gespeende varkens en gebruiksvarkens wordt beperkt.

dierenwelzijn

17.15

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid

De verplichting dat dieren die apart gehouden worden i.v.m. agressie, verwondingen of ziekte zich gemakkelijk kunnen draaien

dierenwelzijn

17.16

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.19 lid 1

Het verbod op het aangebonden houden van gelten of zeugen

dierenwelzijn

17.17

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.15 van het Besluit houders van Dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG

de verplichting om varkensstallen op een bepaalde manier in te richten

dierenwelzijn

17.18

Minimumnormen varkens Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.19, lid 4, 5, 6

Er is voldoende ruimte achter de zeug die moet werpen. Biggen worden beschermd tegen bewegingen van de zeug en kunnen ongehinderd zogen.

dierenwelzijn

17.19

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.20, lid 1

Een beer wordt op zodanige wijze gehuisvest dat hij zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien.

dierenwelzijn

17.20

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.20, lid 2, punt c en d en lid 3.

Het berenhok heeft een vrij vloeroppervlak van 6 m2, en 10 m2 als het hok tevens wordt gebuikt voor het dekken en moet tevens vrij beschikbaar zijn.

dierenwelzijn

17.21

Minimumnormen varkens

(Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.22, lid 4

Biggen hebben de beschikking over een dichte vloer of een vloer met een rubber mat. De oppervlakte is 0,6 m2 per toom biggen

17.22

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.8, lid 2

De verplichting vloeren van de stal zo te ontwerpen, bouwen of onderhouden dat bij de varkens geen letsel of pijn kan worden veroorzaakt

dierenwelzijn

17.23

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.22, lid 1 en lid 2

1. De verplichting te zorgen dat alle varkens permanent beschikken over voldoende materiaal om te onderzoeken en te spelen en dat de diergezondheid niet in gevaar brengt.

2. In aanvulling hebben

zeugen en gelten permanent los materiaal en in de laatste week vóór het werpen voldoende en adequaat nestmateriaal tenzij dit technisch niet mogelijk is door de mengmestmethode.

dierenwelzijn

17.24

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.23, lid 1

De verplichting de stal te voorzien van voldoende licht met een intensiteit van minimaal 40 lux gedurende 8 uur per dag.

dierenwelzijn

17.25

Minimumnormen varkens (2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.23, lid 2

Het verbod op een te hoog geluidsniveau of constant of plotseling lawaai in de stal

dierenwelzijn

17.26

Minimumnormen varkens (2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.25

De verplichting te zorgen dat bij een individueel of niet-ad libitum voersysteem alle varkens tegelijkertijd kunnen eten

dierenwelzijn

17.27

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.24

De hygiënevoorschriften voor drachtige zeugen en gelten worden nageleefd.

dierenwelzijn

17.28

Minimumnormen varkens (2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.26, lid 1

De verplichting alle varkens ten minste eenmaal per dag te voeren

dierenwelzijn

17.29

Minimumnormen varkens (2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.26, lid 2

De verplichting alle varkens ouder dan twee weken permanent van vers water te voorzien

dierenwelzijn

17.30

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.26, lid 3

De verplichting om aan guste en drachtige zeugen en gelten voldoende bulk- of vezelrijk en energierijk voer te verstrekken

dierenwelzijn

17.31

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit diergeneeskundigen

artikel 2.3, onderdeel a

De verplichting het castreren door het scheuren van weefsel van mannelijke varkens en als zij ouder zijn dan zeven dagen, uitsluitend te laten uitvoeren onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie en uitsluitend door een dierenarts

dierenwelzijn

17.32

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.20

Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij daarvoor veterinaire redenen voor zijn, of gespecialiseerde voorzieningen zijn getroffen.

dierenwelzijn

17.33

Minimumnormen varkens (Richtlijn 2008/120/EG)

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde

artikel 2 in samenhang met artikel 7 lid 2 onder c

Het verbod op het castreren van mannelijke biggen anders dan door een dierenarts of door een bevoegde houder van de dieren

dierenwelzijn

18. Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG van 20 juli 1998, artikel 4)

18.1

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.6, lid 1

Het verbod op het zo ver beperken van de bewegingsruimte van een dier dat het onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht

dierenwelzijn

18.2

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.3

De verplichting dieren indien aangebonden voldoende ruimte te laten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften

dierenwelzijn

18.3

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.6, lid 3

De verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s

dierenwelzijn

18.4

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikelen 1.7, onderdeel a, en 2.4, lid 1

De verplichting dieren te laten verzorgen door personen die beschikken over voldoende kennis en vaardigheden of vakbekwaam zijn

dierenwelzijn

18.5

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.4 lid 2 en 3

De verplichting een gehouden dier regelmatig dan wel tenminste dagelijks te controleren

dierenwelzijn

18.6

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, lid 5

De verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen

dierenwelzijn

18.7

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.7, onderdeel e

De verplichting een dier voldoende, gezond en geschikt voer te geven

dierenwelzijn

18.8

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.4, lid 7

De verplichting erop toe te zien dat door het voer, het drinken of de wijze van toediening het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht

dierenwelzijn

18.9

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.4, lid 6

De verplichting een dier te voederen met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen

dierenwelzijn

18.10

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.5, lid 2

De verplichting te zorgen voor voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip

dierenwelzijn

18.11

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.4, lid 4

De verplichting een ziek of gewond dier zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen

dierenwelzijn

18.12

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikelen 1.8, lid 3 en 4, en 2.5, lid 3

De verplichting voor de behuizing materiaal te gebruiken dat niet schadelijk is voor het dier en grondig gereinigd en ontsmet kan worden

dierenwelzijn

18.13

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.8, lid 2

De verplichting behuizingen en inrichtingen voor de beschutting van een dier zo te ontwerpen, maken en onderhouden dat het dier zich niet kan verwonden

dierenwelzijn

18.14

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.5 lid 4

Het verbod op een luchtcirculatie, stofgehalte van de lucht, temperatuur, relatieve luchtvochtigheid en gasconcentraties in de omgeving van het dier die schadelijk zijn voor het dier

dierenwelzijn

18.15

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikelen 1.8, lid 6, en 2.5, lid 1

Het verbod om dieren die in een gebouw worden gehouden permanent in het donker of permanent in kunstlicht te houden

dierenwelzijn

18.16

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2. 5, lid 5 en 6

De verplichting kunstmatig ventilatiesystemen te voorzien van een noodsysteem zodat als hoofdsysteem uitvalt een alarmsysteem in werking treedt en het alarmsysteem regelmatig te testen

dierenwelzijn

18.17

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.7, onderdeel f

De verplichting een dier voldoende schoon water te geven of anderszins aan zijn behoefte aan water te voldoen

dierenwelzijn

18.18

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.5, lid 7

De verplichting een voeder- of drinkinstallatie zo te ontwerpen, bouwen en plaatsen dat verontreiniging van voeder en water wordt voorkomen

dierenwelzijn

18.19

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.5, lid 8 en 9

De verplichting automatische of mechanische apparatuur ten minste eenmaal per dag te controleren en defecten onmiddellijk te herstellen

dierenwelzijn

18.20

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.10

De verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het aantal sterfgevallen en het register ten minste drie jaar te bewaren

dierenwelzijn

18.21

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 2.9

Het verbod om stoffen aan dieren toe te dienen of te voeren die schadelijk zijn voor de gezondheid of het welzijn van een dier

dierenwelzijn

18.22

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Wet dieren/Besluit houders van dieren

artikel 2.3, lid 2 Wet dieren in samenhang met artikel 2.1. Besluit houders van dieren

Het verbod om niet-aangewezen dieren voor landbouwdoeleinden te houden

dierenwelzijn

18.23

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Wet dieren/Besluit diergeneeskundigen

artikel 2.8, lid 1, onderdeel a, Wet dieren in samenhang met Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Het verbod een of meer lichamelijke ingrepen bij een dier te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan

dierenwelzijn

18.24

Bescherming landbouwhuisdieren (Richtlijn 98/58/EEG)

Besluit houders van dieren

artikel 1.17

De verplichting om alleen gebruik te maken van toegestane methoden van fokken met dieren

dierenwelzijn

Bijlage

2

Minimumeisen inzake de goede landbouw- en milieuconditie, bedoeld in artikel 3

§

1

Minimale bodembedekking

  • A.

    De landbouwer die percelen uit productie neemt en deze percelen in aanmerking wil laten komen voor steun, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 2, onder a, is verplicht deze percelen in te zaaien met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • 1°.

      Het betreft een groenbemester, genoemd in het tweede subonderdeel, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid.

    • 2°.

      Groenbemesters zijn:

      • mengsels van grassen,

      • phacelia,

      • spurrie,

      • vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten,

      • kruisbloemigen, uitgezonderd koolzaad,

      • afrikaantjes (Tagetes), of

      • solanum sisymbriifolium.

      Tevens zijn in mengsels van één of meer groenbemesters toegestaan:

      • tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas,

      • eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal, of

      • Akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

    • 3°.

      De groenbemester wordt niet voor 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing indien:

    • 1°.

      De landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld in verordening 834/2007 en verordening 889/2008,

    • 2°.

      Op last van de Plantenziektenkundige Dienst deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen, of

    • 3°.

      Op last van het HPA of het Productschap Tuinbouw deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van knolcyperus.

§

2

Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse

  • A.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • landbouwgrond: grond waarop akkerbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende landbouwgronden;

    • tuinbouwgrond: grond waarop tuinbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende tuinbouwgronden;

    • erosie: de afvoer van bodemmateriaal door oppervlakkig afstromend water;

    • erosiebevorderend gewas: alle eenjarige gewassen die worden gezaaid, geplant of gepoot na 1 januari van het desbetreffende teeltjaar;

    • perceel: een aaneengesloten oppervlakte grond, in eigendom of in gebruik bij één landbouwer, waarop één gewas wordt geteeld;

    • hellinglengte: lengte van de zijde van het perceel, die het minst parallel loopt met de hoofdrichting van de hoogtelijnen;

    • hellingspercentage: een gemiddeld in een absoluut getal uitgedrukt hellingspercentage van het perceel, bepaald volgens de in bijlage 2a weergegeven methode;

    • grondbewerking: het verplaatsen van bodemdeeltjes door middel van een werktuig;

    • niet-kerende grondbewerking: grondbewerking, niet zijnde ploegen, waarbij de vermenging van de bodem zich beperkt tot de bovenste 12 centimeter, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt;

    • bodembedekking: een gewas dat in het najaar direct na de oogst van het hoofdgewas wordt ingezaaid en als levend gewas of als licht ingewerkte of niet ingewerkte gewasresten overwintert;

    • hamsterovereenkomst: een overeenkomst aangegaan in het kader van subsidieregelingen van de provincie Limburg met als specifiek doel de bescherming van de habitat voor de hamster;

    • directzaaimethode: teeltmethode waarbij een bodembedekking wordt toegepast en in het voorjaar zonder volledige grondbewerking het navolgende gewas wordt geteeld;

    • wateropvang: een voorziening bestemd voor het tijdelijk bergen van oppervlakkig afstromend water;

    • teeltjaar: de periode van na oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het ene jaar tot en met de oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het daaropvolgende jaar, waarbij bij de teelt van meerdere gewassen achter elkaar de laatste oogst vóór 1 januari wordt bedoeld;

    • ondergroei: een bodembedekker die tijdens de aanwezigheid van een gewas wordt ingezaaid in dit gewas, en bij de oogst van het hoofdgewas in stand wordt gehouden;

    • hoofdgewas: een gewas geteeld met het doel de opbrengst te verhandelen of te gebruiken;

    • waterdrempel: een aarden rug, dwars in de rijen van een teelt op ruggen, dat afstromend water kan bergen;

    • fruitteelt: een opstand van bomen die bedrijfsmatig is aangeplant met als doel de oogst van vruchten;

    • mulchsysteem: teeltsysteem waarbij de bodem in het najaar wordt geploegd, gevolgd door de inzaai van een bodembedekking, waarbij in het voorjaar uitsluitend niet-kerende grondbewerking plaatsvindt.

  • B.

    Deze paragraaf is van toepassing op land- en tuinbouwgronden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp.

  • C.
    • 1°.

      Een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer wordt niet gebruikt voor fruitteelt, tenzij:

      • a.

        het gras in de boomgaard niet korter wordt gemaaid dan 5 cm;

      • b.

        op een perceel met een hellingspercentage tot 5% de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 300 meter of ten minste na elke 300 meter wordt onderbroken door een niet erosiebevorderend gewas of een extra wendakker;

      • c.

        op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 200 meter of ten minste na elke 200 meter wordt onderbroken door een niet-erosiebevorderend gewas of een extra wendakker, en

      • d.

        op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer het snoeihout onder de bomen niet geruimd wordt vóór 15 juni van elk jaar.

    • 2°.

      Onderdeel 1°, onder a en d, is niet van toepassing voor fruitteelt waarbij de boomrijen dwars op de helling zijn gelegen en er geen eenduidig concentratiepunt is voor het oppervlakkig afstromende water.

  • D.

    De landbouwer:

    • 1°.

      voert zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand na elke oogst van het desbetreffende teeltjaar, een grondbewerking uit met een minimale diepte van vijftien centimeter, waarmee de verslemping, verdichting, korstvorming en wielsporen worden opgeheven, behoudens bij de toepassing van ondergroei of bij de aanwezigheid van meerjarige teelten. De genoemde diepte van vijftien centimeter mag worden beperkt tot tien centimeter indien een hamsterovereenkomst van toepassing is;

    • 2°.

      wist bij het inzaaien van bieten, maïs of uien de sporen van de trekkerwielen, tenzij de directzaaimethode is toegepast, en

    • 3°.

      gebruikt land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18% of meer uitsluitend als grasland.

  • E.
    • 1°.

      Onverminderd de onderdelen C en D treft de landbouwer elk teeltjaar met betrekking tot elk perceel land- of tuinbouwgrond als bedoeld in onderdeel B met een hellingspercentage van 2% of meer en een hellingslengte van meer dan 50 meter de volgende maatregelen:

      • a.

        ondiep ploegen tot maximaal 12 centimeter diep, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt, in combinatie met een bodembedekking en een buffervoorziening voor 10m3 water per hectare, of

      • b.

        toepassing van het mulchsysteem in combinatie met een buffervoorziening voor 20m3 water per hectare.

    • 2°.

      De landbouwer doet uiterlijk 1 januari van het lopende teeltjaar melding bij de minister van de getroffen maatregelen en de locatie van de buffervoorziening.

  • F.

    Onderdeel E is niet van toepassing op land- en tuinbouwgronden, indien de landbouwer:

    • 1°.

      geen andere dan de niet-kerende grondbewerking toepast en een bodembedekking inzaait, waarbij de bodembedekking achterwege kan blijven indien op 15 september nog een gewas op het land staat;

    • 2°.

      in het teeltjaar bij gewassen in ruggenteelt waterdrempels toepast die tussen de aanleg van de ruggen en het sluiten van het gewas gezamenlijk 100 m3 water per hectare kunnen bergen;

    • 3°.

      in het teeltjaar uiterlijk op 1 januari een wateropvang heeft met een capaciteit van 100 m3 per hectare, voor de percelen die afwateren in deze voorziening, of

    • 4°.

      wintergraan teelt dat voor 1 januari van het desbetreffende teeltjaar wordt ingezaaid.

  • G.

    Meldingen, gedaan ter voldoening aan verplichtingen bij of krachtens verordening PA erosiebestrijding Zuid-Limburg 2013 en verordening PT erosiebestrijding Zuid-Limburg 2013, worden voor zover deze paragraaf tot het doen van die meldingen verplicht, geacht te zijn gedaan op grond van deze paragraaf aan de daartoe aangewezen instantie.

§

3

Stoppelbeheer op bouwland

  • A.

    Het is verboden om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een vergunning van het College van Burgemeester en Wethouders.

§

4

Instandhouding van landschapselementen

De landbouwer is verplicht de volgende bepalingen in acht te nemen:

  • 1°.

    de artikelen 2, 3 en 13 van de Boswet, en

  • 2°.

    de artikelen 2 en 3 van het Besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet.

§

5

Het voorkomen van verstruiking van de landbouwgrond door ongewenste vegetatie

  • A.

    De landbouwer is verplicht om zijn landbouwgrond tenminste één keer per twee jaar te maaien, te keren of te laten begrazen.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer niet aan deze verplichting hoeft te voldoen op grond van verplichtingen die hem zijn opgelegd:

    • 1°.

      op grond van artikel 36, onderdeel a, onder ii of iv, verordening 1698/2005, of

    • 2°.

      verplichtingen die de overheid heeft gesteld bij de verstrekking van staatssteun die op grond van beschikking N 577/2006 is goedgekeurd door de Europese Commissie.

  • C.

    Onderdeel A is niet van toepassing op blijvend grasland.

§

6

Bescherming van blijvend grasland

  • A.

    De landbouwer is verplicht om zijn blijvend grasland tenminste één keer per jaar te maaien of te laten begrazen.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer niet aan deze verplichting hoeft te voldoen op grond van verplichtingen die hem zijn opgelegd:

    • 1°.

      op grond van artikel 36, onderdeel a, onder ii of iv, verordening 1698/2005, of

    • 2°.

      verplichtingen die de overheid heeft gesteld bij de verstrekking van staatssteun die op grond van beschikking N 577/2006 is goedgekeurd door de Europese Commissie.

§

7

Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is.

Het is de landbouwer verboden om zonder vergunning landbouwgronden te bevloeien met water, indien deze vergunning op basis van enig algemeen verbindend voorschrift vereist is.

§

8

Bescherming van grondwater tegen vervuiling

Het is de landbouwer verboden om in strijd te handelen met het bepaalde in artikel 2.2 eerste en tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover de lozingen van afvalwater of andere stoffen plaatsvinden in het kader van zijn landbouwbedrijf.

Bijlage

2a

, behorende bij artikel 3. Bepaling hellingspercentage, bedoeld in bijlage 2

  • I.

    Bepaling hellingspercentage van percelen met één hoogste en één laagste punt.

    • 1.

      Bepaling van de richting van de steilste helling in het perceel. De meest steile helling in het perceel is maatgevend voor de perceelslengte (L). Zie afbeelding A.

      • A

        L van perceel a = 400 meter

        L van perceel b = 200 meter

    • 2.

      Bepaling van het gemiddelde hellingspercentage over de in 1 vermelde perceelslengte L. Zie afbeelding B, C en D.

      • B

        Gemiddelde hellingspercentage = 1%

      • C

      • D

  • II.

    Bepaling hellingspercentage van percelen met meer dan één hoogste of laagste punt. (holle en bolle percelen)

    • a.

      Holle percelen: vanuit het laagste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen. Zie afbeelding E.

    • c.

      Bolle percelen: vanuit het hoogste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

    Overige zaken conform I.

Bijlage

3

Steunwaardige vaarpercelen als bedoeld in artikel 38f

Punt 1: Laag-Holland

Punt 2: Weerribben en De Wieden

Punt 3: Biesbosch

Bijlage

4

Berekening, bedoeld in artikel 10

De berekening bestaat uit de vermenigvuldiging van onderstaande componenten:

(A / B) X (C / D)

waarin:

de component (A / B) bestaat uit de deling van:

A: het totale aantal geconstateerde dieren of geconstateerde oppervlakten van de landbouwer in alle referentiejaren voor betalingen op grond van de onderscheidenlijke artikelen 76, 83, 130, eerste lid, onderdeel a en 130, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1782/2003, en

B: de som van het aantal onderscheidenlijke referentiejaren,

vermenigvuldigd met:

de component (C / D), die bestaat uit de deling van:

C: het nationaal plafond,

D: gemiddeld aantal geconstateerde dieren of geconstateerde oppervlakten in Nederland voor betalingen op grond van de onderscheidenlijke artikelen 76, 83, 130, eerste lid, onderdeel a en 130, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1782/2003,

en waarin wordt verstaan onder:

referentiejaren:

  • de jaren 2007 en 2008 voor betalingen op grond van de artikelen 76, 83 en 130, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1782/2003, onderscheidenlijk

  • de jaren 2006, 2007 en 2008 voor betalingen op grond van artikel 130, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1782/2003;

nationaal plafond:

voor volwassen runderen: het gemiddelde van de voor Nederland beschikbare bedragen voor volwassen runderen, bedoeld in Bijlage I van verordening 552/2007 en Bijlage I van verordening 674/2008;

voor kalveren: het gemiddelde van de voor Nederland beschikbare bedragen voor geconstateerde kalveren, bedoeld in Bijlage I van verordening 1156/2006, respectievelijk Bijlage I van verordening 552/2007 en Bijlage I van verordening 674/2008;

voor eiwithoudende gewassen: het voor Nederland beschikbare bedrag voor de geconstateerde oppervlakten met eiwithoudende gewassen, bedoeld in Bijlage XII van verordening 73/2009;

voor noten: het voor Nederland beschikbare bedrag voor de areaalbetaling voor noten, bedoeld in Bijlage XII van verordening 73/2009.

Bijlage

5

De tenminste voor 50% te handhaven landbouwactiviteit, uitgedrukt in GVE, wordt als volgt berekend voor landbouwers die toeslagrechten ontvangen op basis van artikel 16:

De som voor alle diercategorieën van de formule A x B = C

waarin:

  • A:

    het aantal dierplaatsen per diercategorie bedraagt, dat is gerealiseerd na de investering,

  • B:

    de in onderstaande tabel genoemde GVE-waarde per diercategorie bedraagt, en

  • C:

    de GVE per diercategorie bedraagt.

Vleeskalveren jonger dan 8 maanden

112

Vleeskalveren witvlees

0,25

Vleeskalveren jonger dan 8 maanden

116

Vleeskalveren rosé 3-8 maanden

0,25

Vleeskalveren jonger dan 8 maanden

117

Vleeskalveren rosé 14 dagen-8 maanden

0,25

Vleeskalveren 8 maanden en ouder

116/117

Vleeskalveren rosé 8 maanden en ouder

0,25

Vleesstieren

122

Roodvleesstieren vanaf 3 maanden

0,7

Overige volwassen runderen

100

Melk en kalfkoeien

0,7

Overige volwassen runderen

120

Weide- en zoogkoeien

0,7

Bijlage

6

: Diervriendelijk produceren, behorende bij artikel 38j, vijfde lid

Vleeskuikens

1. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 1 ster

Bovenwettelijk

€ 5.000

2. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 2 sterren

Uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

Leghennen

3. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 1 ster

Bovenwettelijk

€ 5.000

4. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 2 sterren

Uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

5. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 3 sterren

Zeer omvangrijk uitgebreid bovenwettelijk

€ 20.000

Vleeskalveren voor witvlees

6. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 1 ster

Bovenwettelijk

€ 5.000

7. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 2 sterren

Uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

Vleeskalveren voor rosévlees

8. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 1 ster

Bovenwettelijk

€ 5.000

9. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 2 sterren

Uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

Vleesrunderen

10. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 1 ster

Bovenwettelijk

€ 1.500

11. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 2 sterren

Uitgebreid bovenwettelijk

€ 1.500

12. PROduCERT

Scharrelrund

Bovenwettelijk

€ 1.500

Varkens

13. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 1 ster

Bovenwettelijk

€ 5.000

14. Dierenbescherming

Beter Leven Kenmerk 2 sterren

Uitgebreid bovenwettelijk

€ 2.000

15. PROduCERT

Scharrelvarken

Bovenwettelijk

€ 5.000

16. Stichting Milieukeur

Milieukeur-varkens Aanvullend

Bovenwettelijk

€ 5.000

Bijlage

7

: Verbeteren van het welzijn van varkens, behorende bij artikel 38p, eerste lid

Vervallen

Bijlage

8

: Beschrijving kenmerken van de bolle roostermat met luchtkamers, bedoeld in artikel 39, onder b, en de roostervloer, bedoeld in artikel 40, eerste lid tot en met derde lid

Blankvleeskalveren:

§ 1. Beschrijving van de bolle roostermat met luchtkamers:

Bol uitgevoerde, zachte en indrukbare roostermat van thermoplastisch rubber en voorzien van luchtkamers. De mat heeft een werkende breedte van ca 128 mm en een effectieve spleetbreedte van ca 29 mm. De mat wordt aangebracht op een speciale roostervloer van hout of beton met een nominale balkbreedte van 120 mm en een spleetbreedte van 37 mm. De roostermat wordt middels stugge zijwangen aan de roosterbalk vastgeklemd.

§ 2. Beschrijving roostervloer:

De roostervloer waar de roosterafdekking op wordt aangebracht, kan gemaakt zijn van hout of beton.

  • De houten roostervloer heeft balken van ca 120 x 45 mm (b x h) en een spleetbreedte van 37 mm. Deze vloer heeft de beperking dat daarop geen matten kunnen worden gemonteerd waar (later) alsnog emissiereducerende afsluitklepjes kunnen worden bevestigd.

  • De betonroostervloer heeft balken van ca 120 x tenminste 120 mm (b x h) en een spleetbreedte van 37 mm. De zijkanten van de balk moeten over een lengte van tenminste 70 mm onder een hoek van 11–16 graden naar binnen lopen. Het bovenste gedeelte van de zijkanten mag over een lengte van maximaal 20 mm verticaal zijn. Op deze roostervloer worden roostermatten aangebracht die voorbereid zijn op het aanbrengen van afsluitklepjes.

Rosévleeskalveren:

§ 3. Beschrijving van de bolle roostermat met luchtkamers:

Bol uitgevoerde, zachte en indrukbare roostermat van thermoplastisch rubber en voorzien van luchtkamers. De mat heeft een werkende breedte (afgestemd op een ondervloer) van 127–138 mm en een effectieve spleetbreedte van ca 30 mm. De roostermat wordt aangebracht op een bestaande of nieuwe roostervloer van beton met een vaste spleetbreedte van 38 mm en een variabele balkbreedte van 119 tot 130 mm. De roostermat wordt middels stugge zijwangen aan de betonroosterbalk vastgeklemd.

§ 4. Beschrijving roostervloer:

  • De betonroostervloer heeft balken met een minimum breedte van 119 mm en een maximum breedte van 130 mm. De spleetbreedte bedraagt 38 mm. De zijkanten van de balk moeten over een lengte van tenminste 70 mm onder een hoek van 11–16 graden naar binnen lopen. Het bovenste gedeelte van de zijkanten mag over een lengte van maximaal 20 mm verticaal zijn. Op deze roostervloer worden roostermatten aangebracht die voorbereid zijn op het kunnen aanbrengen van afsluitklepjes.

  • Voor bestaande betonroosters met een spleetbreedte van minder dan 38 mm is er de mogelijkheid om deze mechanisch op te frezen naar 38 mm. Of het rooster hiervoor geschikt is wordt door de leverancier van de matten beoordeeld.

Bijlage

8a

: Beschrijving kenmerken van de bolle massief rubberen duo-roostermat, bedoeld in artikel 39, onder c, en de roostervloer, bedoeld in artikel 40, eerste lid tot en met derde lid

Blankvleeskalveren:

§ 1. Beschrijving van de bolle massief rubberen duo-roostermat:

Roostermat van natuurlijk rubber met een werkende effectieve (balk)breedte van 120 mm en een spleetbreedte van 30 mm. De matten worden geproduceerd als duo-mat waarmee twee roosterbalken worden afgedekt. Deze zijn in het midden door middel van bruggen met elkaar verbonden, De bruggen zijn aan de onderzijde voorzien van rubber pluggen waarmee de mat in de roosterspeet wordt vastgeklemd. Het oppervlak van de mat is in het midden van de roosterbalk bol en zonder profilering. Langs de beide zijden licht aflopend en voorzien van een hamerslagprofiel. Haaks op de lengterichting is om de 40 cm een 3 mm hoge rubber strip op de mat aangebracht om extra grip te realiseren. Aan de zijkanten zorgt een overhangende rubber slab van 15 mm voor een afscherming van de overgang van de mat op het onderliggende rooster. De onderzijde van de mat is voorzien van een zaagtand-profiel om de indrukbaarheid te vergroten.

§ 2. Beschrijving roostervloer:

De roostervloer waar de duo-mat op wordt gemonteerd kan gemaakt zijn van hout of beton.

  • De houten roostervloer heeft balken van ca 110 x 45 mm (b x h) en een spleetbreedte van 40 mm. In deze vloer kunnen voorzieningen zijn aangebracht waarmee het mogelijk is om emissie-reducerende flappen te plaatsen

  • De betonroostervloer heeft balken van ca 110 mm breed en een spleetbreedte van 40 mm. In de roosterbalken kunnen voorzieningen zijn aangebracht waarmee het mogelijk is om emissie-reducerende flappen te plaatsen.

Rosévleeskalveren:

§ 3. Beschrijving van de bolle massief rubberen duo-roostermat:

Roostermat van natuurlijk rubber met een werkende (balk)breedte van minimaal 129 mm en maximaal 140 mm en een vaste spleetbreedte van 28 mm. De matten worden geproduceerd als duo-mat waarmee twee roosterbalken worden afgedekt. Deze zijn in het midden door middel van bruggen met elkaar verbonden, De bruggen zijn aan de onderzijde voorzien van rubber pluggen waarmee de mat in de roosterspeet wordt vastgeklemd. Het oppervlak van de mat is in het midden van de roosterbalk bol en zonder profilering. Langs de beide zijden licht aflopend en voorzien van een hamerslagprofiel. Haaks op de lengterichting is om de 40 cm een 3 mm hoge rubber strip op de mat aangebracht om extra grip te realiseren. Aan de zijkanten zorgt een overhangende rubber slab van 15 mm voor een afscherming van de overgang van de mat op het onderliggende rooster. De onderzijde van de mat is voorzien van een zaagtand-profiel om de indrukbaarheid te vergroten.

§ 4. Beschrijving roostervloer:

De roostervloer waar de mat voor rosékalveren op wordt gemonteerd kan een bestaand gangbaar betonrooster of een nieuw betonrooster zijn:

Bestaande betonroosters moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: een vaste spleetbreedte van 38 mm en een balkbreedte van 119 tot maximaal 130 mm. In geval van een spleetbreedte in het bestaande rooster van minder dan 38 mm is het in veel gevallen toch mogelijk om hiervoor een aangepaste mat te leveren waarmee alsnog een effectieve spleetbreedte met mat van 29 mm kan worden gerealiseerd. De overhangende rubberen slab zal dan wat smaller en korter worden. De leverancier beoordeelt of voor de bestaande roostervloer een bijpassende mat kan worden geleverd.

Bijlage

8b

: Model van de overeenkomst ten behoeve van het onderzoek door Wageningen UR Livestock Research naar het welzijn van vleeskalveren die op welzijnsvriendelijke vloeren staan, bedoeld in artikel 41, onder a

Overeenkomst tussen deelnemende kalverhouders/eigenaars en Wageningen UR Livestock Research

Kalverhouder:

Adres:

en

Wageningen UR Livestock Research, Edelhertweg 15, 8219 PH Lelystad, instituut binnen de rechtspersoon Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek gevestigd te Wageningen, te dezen vertegenwoordigd door Dr. M.C.Th. Scholten (algemeen directeur), hierna te noemen ‘WLR’

De kalverhouder en WLR komen de volgende voorwaarden overeen voor de deelname aan Fase 2 van het onderzoekproject Alternatieve Vloeren Vleeskalveren

  • 1.

    De kalverhouder die deel neemt aan het project ‘Fase 2 vloerenonderzoek bij vleeskalveren’ houdt zich gedurende de looptijd van het project aan de voorwaarden die de minister en WLR stellen. De kalverhouder zal zich inspannen om het verzamelen van de door WLR gewenste gegevens zo goed mogelijk te laten verlopen en WLR zal zich inspannen om de dagelijkse bedrijfsvoering van de kalverhouder niet onnodig te verstoren.

  • 2.

    De kalverhouder is zich bewust dat bij niet naleven van de voorwaarden het risico bestaat dat het subsidiebedrag ten behoeve van de aanschaf van de vloeren niet door de minister zal worden vergoed.

  • 3.

    Na ondertekening door de kalverhouder/eigenaar van de overeenkomst met WLR mogen de betreffende afdelingen alleen worden verbouwd/aangepast/veranderd nadat hiervoor schriftelijke toestemming van WLR is verkregen. Toestemming zal niet op onredelijke gronden worden onthouden.

  • 4.

    WLR zal met behulp van een videocamera, bevestigd aan een vast punt boven de hokken, video-opnames maken. WLR zal de camera’s monteren en deze koppelen aan een datarecorder. De datarecorder zal gedurende normale bedrijfstijden door WLR worden uitgelezen. Gedurende deze periode moet er voldoende licht in de stal zijn om bruikbare opnames te kunnen maken. Daarnaast zal WLR sensoren aanbrengen voor het registreren van temperatuur en relatieve luchtvochtigheid. Deze gegevens worden automatisch vastgelegd op een datalogger.

  • 5.

    De drie vloertypen, respectievelijk de referentievloer (hout voor blankvleeskalveren en beton voor rosékalveren), de bolle roostermat met luchtkamers, en de bolle massief rubberen duo-roostermat worden willekeurig over de drie deelnemende afdelingen verdeeld door middel van loting. Deze loting wordt door WLR uitgevoerd. Binnen iedere afdeling die aan het onderzoek meedoet worden door de kalverhouder vervolgens alle hokken voorzien van het vloertype dat aan de betreffende afdeling is toegekend. Gedurende de gehele looptijd van het project zal de kalverhouder niet gerechtigd zijn van vloer te wisselen.

  • 6.

    De kalverhouder draagt er zorg voor dat onderzoekers van WLR tijdens normale bedrijfstijden toegang hebben tot het bedrijf, en werkzaamheden kunnen verrichten voor zover deze betrekking hebben op de uitvoering van het project.

  • 7.

    De kalverhouder draagt er zorg voor dat binnen 4 weken na afloop van iedere mestronde gedetailleerde gegevens (daar waar beschikbaar op het niveau van het individuele kalf) met betrekking tot behandelingen met diergeneesmiddelen en technische prestaties (inclusief slachtgegevens en gewicht bij aankomst op het bedrijf) ter beschikking worden gesteld aan WLR.

  • 8.

    Naast technische prestaties worden ook gegevens vastgelegd, en aan WRL ter beschikking gesteld, ten aanzien van de hoeveelheid en samenstelling van voedermiddelen die worden verstrekt (kalvermelk en ruw- en krachtvoer voor blankvleesbedrijven; ruw- en krachtvoer plus bijproducten voor rosébedrijven).

  • 9.

    De aan WLR aangeleverde gegevens met betrekking tot de hoeveelheid van voedermiddelen die worden verstrekt aan de kalveren worden uitsluitend gebruikt voor het schatten van effecten van vloertype op de voerefficiëntie. In alle schriftelijke en mondelinge rapportages over het vloerenonderzoek zullen de resultaten ten aanzien van de voerefficiëntie uitsluitend als effect worden gepresenteerd, dat wil zeggen als een verschil ten opzichte van de referentievloer.

  • 10.

    De kalverhouder draagt er zorg voor dat kalveren bij opzetten worden gewogen (individueel of groepsgewijs, bijvoorbeeld per vrachtwagen). De weging moet in ieder geval zodanig worden uitgevoerd dat per deelnemende afdeling het totale gewicht van de kalveren per deelnemende afdeling (en daarmee het gemiddelde opzetgewicht per kalf per afdeling) precies bekend is.

  • 11.

    Binnen één bedrijf wordt op alle deelnemende afdelingen hetzelfde voerregime gehanteerd. Afwijkende voeding is alleen toegestaan bij dringende (veterinaire) reden. De kalverhouder zal eventuele gescheiden voeding registreren en melden aan WLR.

  • 12.

    Op de deelnemende rosébedrijven worden vleeskalveren aan het einde van de afmestperiode afgeleverd aan het slachthuis op een leeftijd van maximaal 8 maanden.

  • 13.

    Kalveren worden willekeurig opgezet in de drie deelnemende afdelingen als ware de vloer voor alle afdelingen gelijk aan de normale referentie (d.w.z. hout voor blankvleeskalveren, en beton voor rosékalveren). Verdeling zal geschieden door middel van loting. Deze loting wordt door WLR uitgevoerd. In de praktijk betekent dit dat het de kalverhouder niet is toegestaan koppels kalveren op grond van kenmerken zoals, bijvoorbeeld, gemiddeld gewicht of herkomst, bewust op te zetten in een afdeling met een alternatieve (of juist geen alternatieve) vloer.

  • 14.

    Op de deelnemende blankvleesbedrijven worden op alle drie de deelnemende afdelingen de kalveren op hetzelfde moment opgezet (d.w.z. binnen een periode van 8 opeenvolgende dagen), en op hetzelfde moment afgevoerd (‘all-in-all-out’). Op de deelnemende rosébedrijven wordt binnen dezelfde afdeling het ‘all-in-all-out’ principe gehanteerd.

  • 15.

    Op alle afdelingen die aan het onderzoek meedoen mogen uitsluitend kalveren worden opgezet die aan de volgende voorwaarden voldoen: (i) zwartbont ras, (ii) mannelijke dieren, en (iii) afkomstig uit Duitsland of de Benelux. Dit geldt niet voor de afdelingen waarvoor op grond van artikel 40, tweede lid, steun is verleend (demonstratieprojecten vaarskalveren).

  • 16.

    Sorteren van kalveren mag alleen binnen afdelingen; niet tussen afdelingen

  • 17.

    De kalverhouder zal voor de duur van het onderzoeksproject een logboek bijhouden. In het logboek zullen gegevens worden genoteerd over bijzonderheden t.a.v. de verzorging en de voeding van de kalveren. Het logboek zal eens per maand aan WLR worden verstrekt.

  • 18.

    De kalverhouder is bereid om, in verband met de logistieke haalbaarheid van het onderzoek, de kalveren bij voorkeur te laten slachten in één van de volgende slachthuizen: ESA, Ekro en T. Boer & Zn. voor blankvleeskalveren, en Vitelco en ESA voor rosékalveren, of in een ander slachthuis onder de voorwaarde dat daar de noodzakelijke waarnemingen aan gewrichten en organen gedaan kunnen worden .

  • 19.

    De kalverhouder draagt er zorg voor dat tijdig (minimaal 3 werkdagen vóór de geplande slachtdatum) met WLR afspraken worden gemaakt over de definitieve slachtdatum, het transport van de kalveren naar het slachthuis, en de identificatie van kalveren die aan het vloerenonderzoek hebben meegedaan, zodat het voor WLR mogelijk is om bij de slacht aanwezig te zijn.

  • 20.

    De kalverhouder en de eigenaar van de kalveren nemen voor eigen rekening en risico deel aan het project. Eventuele schade kan niet worden verhaald op WLR, tenzij de door WLR gestelde eisen onredelijk zijn en daardoor schade ontstaat. Onder schade is mede maar niet uitsluitend begrepen verlies aan productiviteit.

  • 21.

    WLR is gerechtigd de resultaten van het project aan derden mede te delen of te publiceren. Bij publicatie dienen de gegevens niet herleidbaar te zijn naar De kalverhouder.

  • 22.

    De kalverhouder zal alle informatie aangaande het project en de behaalde resultaten met de verschillende vloeren geheim houden totdat WLR anders beslist of de resultaten zijn gepubliceerd.

  • 23.

    De kalverhouder neemt deel aan het project voor de gehele duur en is niet gerechtigd deze overeenkomst tussentijds op te zeggen.

  • 24.

    Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Eventuele geschillen zullen worden voorgelegd aan een daartoe bevoegde Nederlandse rechtbank.

  • 25.

    Indien sprake is van een situatie van overmacht waardoor de kalverhouder naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (b.v. bij ziekte, overlijden, faillissement, dierziekten / epidemie, e.d.) niet aan de in deze overeenkomst opgenomen verplichtingen kan worden gehouden, dan vervalt deze verplichting voor de duur van de overmacht situatie en zal de kalverhouder niet aansprakelijk zijn voor eventuele ten gevolge daarvan ontstane schade, noch zal hij daarmee zijn recht op de toegekende subsidies verspelen.

  • 26.

    Met het ondertekenen van deze overeenkomst behoudt de kalverhouder het recht zich op een later tijdstip (doch vóór het ondertekenen van de offertes van de vloerfabrikanten) af te zien van verdere deelname.

Aldus in tweevoud opgemaakt en overeengekomen

Kalverhouder

Eigenaar

(Indien van toepassing)

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, Wageningen UR Livestock Research

Datum:

Datum:

Datum:

Dr. M.C.Th. Scholten

Algemeen Directeur

Bijlage

8c

: Minimale hoogte van het plafond of de nok van de stal, als bedoeld in artikel 41, onder k

6 meter

4 tot 5 meter

5 meter

3 tot 4 meter

4 meter

2,5 tot 3,5 meter

3 meter

2 tot 3 meter

Bijlage

9

Punt

1

De berekening, bedoeld in artikel 12, luidt als volgt:

A = B x € 78,17

waarin:

A: de omvang vertegenwoordigt van de aanspraak van een landbouwer op verhoging van de waarde van de toeslagrechten in eigendom, of op toedeling van nieuwe toeslagrechten,

en

B: de hoeveelheid zetmeel (zetmeelequivalent) van in Nederland geteelde aardappelzetmeel die de landbouwer blijkens het teeltcontract in 2011 mag leveren aan een aardappelzetmeelfabrikant, bepaald met inachtneming van

  • artikel 84 bis van verordening 1234/2007, en

  • artikel 1 van Verordening (EG), nr. 2235/2003 van de Commissie van 23 december 2003, houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van de verordeningen (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 1868/94 van de Raad wat aardappelzetmeel betreft (PbEU L 339).

Punt

2

De berekening, bedoeld in artikel 13 luidt als volgt:

A = B × € 0,4167

waarin:

A: de omvang vertegenwoordigt van de aanspraak van een landbouwer op verhoging van de waarde van toeslagrechten in eigendom, of op toedeling van nieuwe toeslagrechten.

en

B: de totale hoeveelheid in 2008 in Nederland geproduceerd zaaizaad van vezelvlas waarvoor de landbouwer een directe steunbetaling heeft ontvangen van het HPA, uitgedrukt in kilogram.

Punt

3

De berekening, bedoeld in artikel 14 luidt als volgt:

A = B × € 393,69

waarin

A: de omvang vertegenwoordigt van de aanspraak van een landbouwer op verhoging van de waarde van toeslagrechten in eigendom, of op toedeling van nieuwe toeslagrechten.

en

B: de oppervlakte van de percelen in Nederland, uitgedrukt in hectaren, die de landbouwer heeft ingezaaid in 2008 met vezelvlas of hennep waarvoor op grond van een aan- en verkoopcontract of een verwerkingsverbintenis een verwerker van vezelvlas en hennep een directe steunbetaling heeft ontvangen van het HPA. Indien de op grond van de vorige zin bepaalde oppervlakte afwijkt van de relevante oppervlakte die de landbouwer op grond van de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2008 heeft aangegeven, geldt de kleinste oppervlakte als variabele voor deze berekening.

Punt

4

De berekening, bedoeld in artikel 15, luidt als volgt:

A = B x € 10,81

waarin:

A: de omvang vertegenwoordigt van de aanspraak van een landbouwer op verhoging van de waarde van de toeslagrechten in eigendom, of op toedeling van nieuwe toeslagrechten,

en

B: de totale hoeveelheid gedroogde voedergewassen voortkomend uit de door de landbouwer in Nederland geproduceerde voedergewassen in de jaren 2005, 2006 en 2007, uitgedrukt in tonnen, en waarvoor een verwerker in die jaren een gecorrigeerde directe betaling heeft ontvangen van het HPA voor het dehydrateren daarvan.

Bijlage

10

Het aantal schapen of geiten, bedoeld in artikel 38b, vijfde lid, wordt als volgt berekend:

A = (B – C – D) ≤ (E – F)

waarin:

A: het aantal voor steun in aanmerking komende schapen of geiten.

Berekend op basis van:

B: het aantal elektronische merken dat voldoet aan artikel 12g, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, dat de landbouwer tot 30 juni 2010 heeft besteld.

verminderd met:

C: het aantal elektronische merken dat tot 30 juni 2010 nog niet is gebruikt voor het elektronisch merken van schapen of geiten.

verminderd met:

D: het aantal schapen en geiten die na 1 januari 2010 en voor 30 juni 2010 zijn geboren.

en voorzover dat aantal kleiner of gelijk is aan:

E: het aantal dieren dat aanwezig was op de landbouwonderneming waaraan een UBN is toegekend en geïdentificeerd op grond van artikel 37, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals deze luidde op 1 november 2009.

verminderd met:

F: het aantal dieren dat voor 1 januari 2010 is geboren en voor 30 juni 2010 niet elektronisch gemerkt is zoals bedoeld in artikel 12g, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Bijlage

11

Goedgekeurde verzekeringen, behorende bij artikel 26, eerste lid

Goedgekeurde verzekeringen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, zijn de brede weersverzekeringen van:

  • a.

    AgriVer B.A., gevestigd te Hasselt;

  • b.

    Vereinigte Hagel Nederland, gevestigd te Smilde, en

  • c.

    Onderlinge Fruittelers Hagelverzekeringsmaatschappij OFH U.A., gevestigd te Zoetermeer.

Bijlage

12

: N2000-gebieden met een significante stikstofproblematiek als bedoeld in artikel 29, achtste lid

55

Aamsveen

47

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

13

Alde Feanen

17

Bakkeveense Duinen

33

Bargerveen

63

Bekendelle

156

Bemelerberg & Schiepersberg

46

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

112

Biesbosch

65

Binnenveld

52

Boddenbroek

41

Boetelerveld

44

Borkeld

144

Boschhuizerbergen

83

Botshol

128

Brabantse Wal

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

155

Brunssummerheide

153

Bunder- en Elsloërbos

53

Buurserzand & Haaksbergerveen

96

Coepelduynen

69

De Bruuk

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

49

Dinkelland

107

Donkse Laagten

25

Drentse Aa-gebied

27

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

26

Drouwenerzand

5

Duinen Ameland

84

Duinen Den Helder en Callantsoog

2

Duinen en Lage Land Texel

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

6

Duinen Schiermonnikoog

4

Duinen Terschelling

3

Duinen Vlieland

30

Dwingelderveld

89

Eilandspolder

28

Elperstroomgebied

40

Engbertsdijksvenen

23

Fochteloërveen

67

Gelderse Poort

154

Geleenbeekdal

157

Geuldal

115

Grevelingen

80

Groot Zandbrink

140

Groote Peel

29

Havelte-Oost

72

IJsselmeer

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

135

Kempenland-West

88

Kennemerland-Zuid

81

Kolland & Overlangbroek

116

Kop van Schouwen

61

Korenburgerveen

114

Krammer-Volkerak

158

Kunderberg

58

Landgoederen Brummen

50

Landgoederen Oldenzaal

130

Langstraat

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

48

Lemselermaten

147

Leudal

21

Lieftinghsbroek

70

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

71

Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem

51

Lonnekermeer

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

145

Maasduinen

117

Manteling van Walcheren

31

Mantingerbos

32

Mantingerzand

97

Meijendel & Berkheide

149

Meinweg

94

Naardermeer

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

161

Noorbeemden & Hoogbos

87

Noordhollands Duinreservaat

22

Norgerholt

141

Oeffelter Meent

37

Olde Maten & Veerslootlanden

95

Oostelijke Vechtplassen

118

Oosterschelde

91

Polder Westzaan

134

Regte Heide & Riels Laag

150

Roerdal

18

Rottige Meenthe & Brandemeer

42

Sallandse Heuvelrug

146

Sarsven en De Banen

160

Savelsbos

86

Schoorlse Duinen

142

Sint Jansberg

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

99

Solleveld & Kapittelduinen

45

Springendal & Dal van de Mosbeek

60

Stelkampsveld

137

Strabrechtse Heide & Beuven

148

Swalmdal

59

Teeselinkven

38

Uiterwaarden IJssel

82

Uiterwaarden Lek

66

Uiterwaarden Neder-Rijn

68

Uiterwaarden Waal

36

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

129

Ulvenhoutse Bos

15

Van Oordt’s Mersken

39

Vecht en Beneden-Reggegebied

57

Veluwe

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

100

Voornes Duin

1

Waddenzee

34

Weerribben

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

98

Westduinpark & Wapendal

122

Westerschelde & Saeftinghe

35

Wieden

43

Wierdense Veld

16

Wijnjeterper Schar

62

Willinks Weust

54

Witte Veen

24

Witterveld

64

Wooldse Veen

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

143

Zeldersche Driessen

105

Zouweboezem

85

Zwanenwater & Pettemerduinen

123

Zwin & Kievittepolder