Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 februari 2007, nr. TRCJZ/2007/388, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling LNV-subsidies)
Regeling LNV-subsidies
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op:
– verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10);
– verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);
– verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358);
Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
–
EG-maatregel: verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
–
landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;
–
landbouwproducten: producten als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van de producten genoemd in hoofdstuk 3 van die bijlage;
–
landbouwsector: gehele complex van landbouwondernemingen, landbouwproducten verwerkende ondernemingen en aan de landbouw gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek, en toeleverende industrie;
–
Minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
–
project: geheel van activiteiten gericht op concrete resultaten ter verwezenlijking van de in deze regeling omschreven subsidiedoelstellingen;
visserijproducten: producten, genoemd in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
–
visserijsector: gehele complex van ondernemingen, gericht op de vangst of de primaire productie van visserijproducten, visserijproducten verwerkende ondernemingen en aan de visserij gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek, en toeleverende industrie.
Artikel
1:2
Subsidiabele activiteiten
1
Op grond van deze regeling kan op aanvraag door de Minister subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van activiteiten in Nederland die bijdragen aan:
a.
de verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector, bosbouwsector of visserijsector, of
b.
het behoud of de verbetering van de natuur en het landelijk en cultureel erfgoed, de ontwikkeling van landschapskwaliteit dan wel bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie.
2
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn aangevangen op of na de datum van de ontvangstbevestiging die volgt op de aanvraag tot subsidieverlening.
3
Voor de toepassing van het tweede lid worden voorbereidende activiteiten om te komen tot een aanvraag tot subsidieverlening buiten beschouwing gelaten.
Artikel
1:3
Openstelling
1
Op grond van deze regeling kan uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de Minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.
2
De Minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.
3
De Minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.
4
De Minister maakt een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in de Staatscourant.
Artikel
1:4
Toebedeling beschikbaar bedrag naar geschiktheid
1
De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de activiteit waarop deze betrekking heeft naar het oordeel van de Minister een grotere bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie.
2
Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.
3
De Minister kan één of meer beoordelingscommissies instellen die tot taak hebben aanvragen overeenkomstig het tweede lid te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan de Minister.
Artikel
1:5
Toebedeling beschikbaar bedrag door loting
1
In afwijking van artikel 1:4 is het onderhavige artikel van toepassing, ingeval dit in deze regeling van toepassing is verklaard.
2
De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend door loting.
3
Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.
Artikel
1:6
Toebedeling beschikbaar bedrag in volgorde van ontvangst
1
In afwijking van artikel 1:4 is het onderhavige artikel van toepassing, ingeval dit in deze regeling van toepassing is verklaard.
2
De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.
3
Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.
4
Ingeval een aanvraag onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn ontvangen op de datum waarop de ontbrekende gegevens en bescheiden zijn ontvangen.
Artikel
1:7
Overige bepalingen over rangschikking
1
Indien per categorie van aanvragers een subsidieplafond is vastgesteld, vindt rangschikking als bedoeld in artikel 1:4, 1:5 of 1:6 per categorie plaats.
besluiten dat rangschikking plaatsvindt op een andere wijze dan bepaald in deze regeling;
b.
toetsingscriteria vaststellen voor rangschikking als bedoeld in artikel 1:4, tweede lid, in voorkomend geval in aanvulling op toetsingscriteria die in deze regeling zijn gesteld.
Artikel
1:8
Indiening van een aanvraag
1
Een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening wordt ingediend bij de Directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe door de Minister vastgesteld formulier.
2
In aanvulling op de voorschriften, gesteld in deze regeling, kan de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, nadere voorschriften stellen over de indiening van een aanvraag.
Artikel
1:9
Indiening aanvraag subsidieverlening
1
Bij een aanvraag tot subsidieverlening wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.
2
Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste is opgenomen:
a.
een beschrijving van het project, waaronder:
1°.
de doelstellingen;
2°.
een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijkt;
3°.
de activiteiten en de wijze van uitvoering;
b.
informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor de subsidie wordt verstrekt;
c.
een sluitende begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met toelichting daarop;
d.
criteria voor het toetsen van de resultaten van het project;
e.
de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien die termijn langer dan een jaar is.
Artikel
1:10
Beslistermijn subsidieverlening
1
Bij toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 1:4, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen vier maanden na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.
2
Bij toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 1:5, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen acht weken na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.
Artikel
1:11
Subsidieverlening ten laste van niet vastgestelde begroting
De subsidieontvanger voert de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit met inachtneming van:
a.
bij of krachtens deze regeling gestelde vereisten voor of voorwaarden bij subsidieverlening;
b.
overige wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op die activiteiten.
2
De subsidieontvanger voert een administratie die te allen tijde voldoende gegevens bevat voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking.
3
In de administratie, bedoeld in het tweede lid:
a.
zijn alle ontvangsten en uitgaven vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken;
b.
zijn bewijsstukken ten name van de subsidieontvanger aanwezig, waaruit de aard van geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt.
4
De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ten minste gedurende vijf jaar na de datum van subsidievaststelling bewaard.
5
De subsidieontvanger verstrekt aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 6:1, desgevraagd de nodige gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de vereisten, voorwaarden of voorschriften, bedoeld in het eerste lid.
De Minister kan de subsidieontvanger bij subsidieverlening ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, waaronder een termijn waarbinnen de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd.
Artikel
1:13
Verplichtingen subsidieontvanger bij projecten
1
Ingeval subsidie is verleend voor de uitvoering van een project, voert de subsidieontvanger dat project uit overeenkomstig het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening.
2
Ingeval een project langer dan een jaar duurt, informeert de subsidieontvanger de Minister telkens nadat een jaar is verstreken binnen drie maanden over de voortgang van het project door middel van een verslag, dat ten minste een beschrijving bevat van:
a.
de activiteiten die tot dan toe in het kader van het project zijn verricht;
b.
de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan.
3
De Minister kan goedkeuring verlenen aan een tussentijdse wijziging van een projectplan, tenzij de wijziging:
a.
de doelstellingen, omschreven in het projectplan, betreft;
b.
verhoging van het bedrag van de subsidie of het bedrag waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld, tot gevolg heeft.
4
Bij een goedkeuring als bedoeld in het derde lid kan de Minister de beschikking tot subsidieverlening alsmede de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen wijzigen.
5
Verslagen als bedoeld in het tweede lid en aanvragen tot een goedkeuring als bedoeld in het derde lid worden ingediend bij de Directeur van de Dienst Regelingen.
Artikel
1:14
Indiening aanvraag subsidievaststelling
1
Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt binnen vier maanden na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend ingediend, tenzij de Minister bij subsidieverlening een andere periode voor het indienen van de aanvraag heeft vastgesteld.
2
Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.
Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor de uitvoering van een project gaat vergezeld van een eindverslag, dat ten minste bevat:
a.
een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;
b.
een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;
c.
de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en
d.
de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.
De accountant of accountant-administratieconsulent controleert en stelt de verklaring vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1 bij deze regeling.
Artikel
1:15
Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
a.
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd van overheidswege;
b.
kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;
c.
debetrente;
d.
kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in strijd met EG-maatregelen of nationale voorschriften die daarop van toepassing zijn.
2
Kosten voor aankoop van grond komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie tot een hoogte van 10% van het totale subsidiebedrag.
3
Verschuldigde BTW komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de aanvrager de BTW niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.
4
In aanvulling op de voorschriften, gesteld in deze regeling, kan de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, nadere voorschriften stellen over de voor een subsidie in aanmerking komende kosten.
5
Indien in deze regeling is bepaald dat loonkosten in aanmerking komen voor een subsidie:
a.
worden de kosten bepaald aan de hand van een uurtarief dat wordt berekend door eerst het bruto jaarloon te verminderen met de volledig winstafhankelijke uitkeringen en te verhogen met de premies voor sociale verzekeringen, VUT en pensioen, en dat bedrag vervolgens te delen door 1600, en
Indien in deze regeling is bepaald dat kosten voor eigen arbeid in aanmerking komen voor een subsidie, komen deze kosten in aanmerking tot een hoogte van € 20 per uur.
Artikel
1:16
Hoogte subsidie
1
Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie ten hoogste een bepaald bedrag of percentage van de subsidiabele kosten bedraagt, wordt het subsidiebedrag bepaald met inachtneming van dat bedrag of percentage, tenzij de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, een lager subsidiebedrag of lager percentage heeft vastgesteld.
2
Ingeval in deze regeling niet is bepaald welk bedrag of percentage van de subsidiabele kosten een subsidie bedraagt, bedraagt de subsidie ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
3
Ingeval een activiteit gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt op grond van deze regeling een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor die activiteit niet hoger is dan het totale subsidiebedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt.
Artikel
1:17
Voorschotverlening
1
De Minister kan op aanvraag een voorschot verlenen aan de subsidieontvanger, tenzij de Minister deze mogelijkheid bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, heeft uitgesloten.
2
In totaal is het bedrag aan voorschotten niet groter dan 80% van het ten hoogste te verstrekken subsidiebedrag.
3
De Minister kan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, bepalen dat een aanvraag tot voorschotverlening vergezeld gaat van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.
Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen voor de subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden die:
a.
zijn gericht op het realiseren van een van de doelstellingen waarvoor de subsidie kan worden verstrekt, en
b.
waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn.
2
Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:
a.
berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;
b.
kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een subsidie die wordt verstrekt ter uitvoering van een programma voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 15 van verordening (EG) nr. 1698/2005 dat voor Nederland voor de periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013 is opgesteld.
2
De subsidie wordt verleend onder voorbehoud dat:
a.
de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedkeuring als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 verleent aan een programma als bedoeld in het eerste lid, en
b.
de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft op grond van het programma, bedoeld in onderdeel a, kan worden gefinancierd.
in het kader van de aanvraag met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b.
in het voorafgaande of hetzelfde jaar met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt bij een aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling met betrekking tot dezelfde activiteit;
c.
de aanvrager kunstgrepen heeft uitgevoerd om aan de eisen voor subsidieverstrekking te kunnen voldoen.
4
Indien het bij de aanvraag tot subsidievaststelling gevraagde subsidiebedrag meer dan drie procent hoger is dan het bedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt, wordt een subsidiebedrag vastgesteld dat is verlaagd met het verschil tussen die twee bedragen, tenzij de aanvrager aantoont dat de aanvraag buiten zijn schuld onjuist is.
5
Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van subsidievaststelling een belangrijke wijziging ondergaat die:
a.
de aard van de investering of de bij of krachtens deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt;
b.
een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert, of
c.
het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit.
6
Bijlage VI, onderdelen 2.2 en 3.2, van verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368) is van toepassing.
kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald alsmede kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, voor zover die kosten op grond van deze regeling subsidiabel zijn, waarbij het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten;
b.
kosten van activiteiten die kunnen worden gefinancierd op grond van een programma als bedoeld in het eerste lid waarvoor een goedkeuring als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is verleend.
8
De Minister wijst subsidies als bedoeld in het eerste lid aan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid.
9
Van de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Hoofdstuk
2
Concurrerende landbouw
Titel
1
Algemene bepalingen
Artikel
2:1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
–
agro-MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming die in de landbouwsector werkzaam is, met uitzondering van een landbouwonderneming;
–
bosbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van bosbouwproducten plaatsvindt;
–
communautaire voedselkwaliteitsregeling: een kwaliteitsschema voor een landbouwproduct dat is erkend in het kader van:
a.
verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen PbEU L 93);
b.
verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93);
c.
verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PbEG L 198);
d.
titel VI van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PbEG L 179);
–
deskundige: persoon die vanuit zijn beroep deskundig is op het terrein waarvoor zijn kennis wordt ingezet en die onafhankelijk is van de subsidieontvanger;
innovatieproject: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke zijn gericht op:
a.
het creëren van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, technieken, systemen, processen, diensten of organisatievormen tot aan, maar niet met inbegrip van commerciële toepassing op praktijkschaal, en
b.
het verwerven van kennis ten behoeve van de activiteiten, bedoeld in onderdeel a;
–
jonge landbouwer: natuurlijke persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij:
a.
alleen in eigendom, pacht of erfpacht heeft, of
b.
volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad;
–
kleine of middelgrote onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10);
–
producentengroepering: organisatie, van welke juridische vorm dan ook, bestaande uit personen die actief opereren in een voedselkwaliteitsregeling, met uitzondering van een professionele of interprofessionele organisatie die een of meer sectoren vertegenwoordigt;
–
verordening (EG) nr. 1782/2003: verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 270);
–
vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;
–
voedselkwaliteitsregeling: een communautaire voedselkwaliteitsregeling of een door de Minister erkende kwaliteitsregeling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1698/2005.
Artikel
2:2
Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1:15, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk:
a.
de aankoop van agrarische productierechten, dieren, planten en de aanplant van planten voor niet-permanente gewassen;
b.
eenvoudige vervangingsinvesteringen;
c.
legeskosten;
d.
reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger en kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer.
Titel
2
Beroepsopleiding en voorlichting
Artikel
2:3
Subsidiabele activiteiten
1
Ter stimulering van de duurzame ontwikkeling van de land- en bosbouwsector kan de Minister aan een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming of bosbouwonderneming subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende activiteiten:
a.
een bedrijfsconsult;
b.
het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten door ondernemers of in de onderneming werkzame personen bij daartoe gespecialiseerde instellingen of organisaties.
2
Een bedrijfsconsult bevat een op de onderneming toegesneden advies omtrent de ontwikkeling of beëindiging van die onderneming en heeft betrekking op:
a.
het verrichten van bedrijfsdoorlichtingen, met uitzondering van kwaliteits- en productcontroles door deskundigen;
b.
het laten verrichten van onderzoek, met uitzondering van kwaliteits- en productcontroles door deskundigen, met het oog op de ontwikkeling van landbouwproducten van hoge kwaliteit;
c.
het opstellen van plannen gericht op de ontwikkeling van de onderneming;
d.
het opstellen van plannen gericht op de beëindiging van de onderneming;
e.
het opstellen van plannen gericht op de toepassing van kwaliteitsregelgeving op de onderneming;
f.
het opstellen van plannen gericht op risicobeheer, of
g.
het opstellen van plannen gericht op het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden tussen landbouwondernemingen onderling, of met agro-MKB-ondernemingen.
3
Een opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst heeft betrekking op:
a.
het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire of fytosanitaire regelgeving, aan hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving;
b.
het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd;
c.
begeleiding bij het starten of beëindigen van de onderneming of een onderdeel daarvan.
4
Geen subsidie wordt verstrekt voor:
a.
opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten die onderdeel van normale programma’s of van leergangen voor middelbaar of hoger landbouw- en bosbouwonderwijs vormen;
b.
activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 250.
De subsidieontvanger voert de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening.
Artikel
2:6
Indiening aanvraag subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling binnen negen maanden na de datum van subsidieverlening ingediend.
Artikel
2:7
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van een bedrijfsconsult, opleiding of training.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500 per jaar per onderneming.
Titel
3
Bedrijfsadviesdiensten
Artikel
2:8
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan subsidie aan een landbouwonderneming of bosbouwonderneming verstrekken voor een schriftelijk advies door een bedrijfsadviesdienst omtrent de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet overeenkomstig ten minste:
arbeidsveiligheidsstandaards die zijn gebaseerd op EG-maatregelen.
2
De bedrijfsadviesdienst:
a.
heeft de beschikking over voldoende personeel dat beschikt over de voor het verstrekken van bedrijfsadviezen vereiste kwalificaties op een voor de inhoud van het advies relevant terrein;
b.
beschikt over de benodigde administratieve en technische faciliteiten;
c.
is ervaren in het verstrekken van adviezen met betrekking tot de in het eerste lid genoemde onderwerpen;
d.
staat als betrouwbaar te boek.
3
Het advies is gebaseerd op een op de betrokken landbouwonderneming of bosbouwonderneming uitgevoerd onderzoek.
Artikel
2:9
Rangschikking in categorieën
1
In afwijking van artikel 1:4 rangschikt de Minister aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend in de navolgende volgorde van categorieën:
a.
aanvragen, afkomstig van ondernemingen die in het jaar, voorafgaand aan de aanvraag, € 15.000 of meer aan rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ontvangen;
b.
aanvragen, afkomstig van ondernemingen die in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag geen gebruik hebben gemaakt van de subsidie;
c.
overige aanvragen.
2
Binnen de categorieën, bedoeld in het eerste lid, worden aanvragen gerangschikt door loting.
Artikel
2:10
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van een bedrijfsadvies.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500.
3
De subsidie wordt ten hoogste eenmaal per drie jaar verstrekt.
Titel
4
Kennisverspreiding
§
1
Praktijknetwerken
Artikel
2:11
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan aan een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen of kennisinstellingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat is gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis en ervaring met betrekking tot werkzaamheden in de landbouwsector of bosbouwsector.
2
Het project heeft een duur van ten hoogste vijf jaar en heeft betrekking op:
a.
het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire regelgeving, aan fytosanitaire, hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving, of
b.
het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd.
Artikel
2:12
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
de kosten van een procesbegeleider of projectuitvoerder;
b.
de kosten voor de organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaalhuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;
c.
de kosten van het vastleggen en verspreiden van kennis, waaronder begrepen drukwerk en de kosten van de ontwikkeling en het beheer van internetapplicaties;
d.
de kosten voor het inhuren van kennis van overige landbouwondernemingen, deskundigen, onderzoekers of kennisinstellingen.
Artikel
2:13
Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.
§
2
Demonstratieprojecten
Artikel
2:14
Subsidiabele activiteiten
1
Ter bevordering van de concurrentiekracht van de land- en bosbouw en van productiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en natuurbeheer kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project waarvan de activiteiten zijn gericht op het in de praktijk uittesten en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen bij landbouwondernemingen, bosbouwondernemingen of agro-MKB-ondernemingen, met uitzondering van beroepsopleidingen en aan beroepsopleidingen gerelateerde cursussen.
2
Voor de subsidie komen in aanmerking:
a.
landbouwondernemingen;
b.
samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling, of van ten minste één landbouwonderneming en:
1°.
agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen of ondernemingen, werkzaam in de voedselindustrie;
2°.
verenigingen of stichtingen, werkzaam op het gebied van de landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen;
3°.
adviesbureaus;
4°.
onderwijs- en opleidingsinstellingen.
Artikel
2:15
Nadere voorschriften projecten
1
Een project heeft betrekking op:
a.
biologische landbouw, geïntegreerde landbouw of gesloten teeltsystemen;
b.
milieuverantwoorde benutting van meststoffen;
c.
beperking van de ammoniakemissies in de veehouderij;
d.
verwijdering en verwerking van organische afvalstoffen voor zover betrekking hebbende op de substraatteelt;
e.
beperking van milieubelasting door ondernemingen die zich richten op de be- of verwerking van, of handel in producten van de land- of bosbouw;
f.
terugdringing van het gebruik of de emissie van gewasbeschermingsmiddelen;
g.
duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement;
h.
toepassing van nieuwe marktgerichte productiemethoden of verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe landbouwproducten of bijproducten en het openen van nieuwe markten;
i.
verbetering van logistieke systemen en informatietechnologie;
j.
verbetering van de kwaliteit van productieprocessen of -systemen, waaronder integrale borgingssystemen;
k.
verbetering van de horizontale, onderscheidenlijk verticale samenwerking in, onderscheidenlijk tussen opeenvolgende schakels in de productieketen van land- of bosbouwproducten;
l.
verbetering van arbeidsomstandigheden;
m.
verbetering van hygiëne;
n.
verbetering van de gezondheid of het welzijn van dieren;
o.
benutten en verbeteren van genetische en functionele agro-biodiversiteit om duurzame productie te bevorderen;
p.
verbetering van de kwaliteit en vergroting van de variatie van het bodemleven door goede bodembewerkingsmethoden, bemestingsmethoden en –technieken waardoor het watervasthoudend vermogen van de bodem toeneemt en uitspoeling van nutriënten vermindert;
q.
voorkomen van en omgaan met bodemverdichting en bestrijding van erosie;
r.
behouden en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden in agrarische gebieden;
s.
nemen van beheersmaatregelen die verdroging van natuurgebieden tegengaan.
2
Een project komt voor de subsidie in aanmerking indien:
a.
het kan bijdragen aan de bevordering van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën, die verder gaat dan de wettelijke minimumnormen;
b.
het betrekking heeft op vernieuwingen in de productiekolom van land- en bosbouwproducten die voldoende perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau;
c.
het, gelet op de doelstelling, de inhoud en het geografisch bereik, niet gelijk is aan projecten waarvoor in het kader van deze regeling eerder een subsidie is verleend;
d.
de uitvoeringstermijn ten hoogste drie jaar bedraagt, en
e.
de subsidiabele kosten in totaal ten minste € 15.000 bedragen.
Artikel
2:16
Rangschikking naar geschiktheid
De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate:
a.
het project waarop de aanvraag betrekking heeft:
1°.
gericht is op vernieuwingen die:
–
meer perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau, en
–
zich in een meer vergevorderd stadium van ontwikkeling bevinden;
2°.
meer bijdraagt aan het bevorderen van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën in de gehele sector, en
3°.
een groter draagvlak heeft bij relevante vaktechnische-, dienstverlenende-, branche- of standsorganisaties;
b.
uit het communicatieplan, bedoeld in artikel 2:17, blijkt dat met het project de relevante doelgroepen beter worden bereikt.
Artikel
2:17
Indiening aanvraag subsidieverlening
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een op het project toegesneden communicatieplan.
Artikel
2:18
Verplichtingen subsidieontvanger
1
De subsidieontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.
2
De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar.
3
De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in ten minste één vakblad.
4
De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze waarop de openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt.
Artikel
2:19
Indiening aanvraag subsidievaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.
Artikel
2:20
Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
b.
opleidings- en trainingskosten van de met de uitvoering van het project belaste personen;
c.
kosten van leveringen van materiaal en diensten door derden;
d.
kosten voor het verstrekken van informatie en het verzorgen van publiciteit;
e.
kosten van huur of huurkoop van voor het project noodzakelijke bedrijfsmiddelen, waaronder onroerende zaken;
f.
loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;
uitvoeringskosten, zoals reiskosten en de kosten van de huur van vergaderzalen;
i.
kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring.
2
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor de subsidie:
a.
overheadkosten;
b.
kosten voor de aankoop van bedrijfsmiddelen, met uitzondering van huurkoop;
c.
de kosten die betrekking hebben op het kunnen indienen van een voldoende gespecificeerde aanvraag;
d.
ten behoeve van de financiering van het project te betalen rente en kosten.
3
Ingeval wordt aangetoond dat een bedrijfsmiddel een noodzakelijk onderdeel is van het demonstratieproject en niet op andere wijze kan worden verkregen dan door de subsidie, is het tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, niet van toepassing, met dien verstande dat uitsluitend voor de subsidie in aanmerking komt het bij de aanvraag tot subsidievaststelling aangegeven verschil tussen de aankoopprijs en:
a.
de gerealiseerde verkoopprijs, ingeval deze hoger is dan de getaxeerde verkoopprijs zoals deze is vastgesteld voor de datum waarop de uitvoering van het project is voltooid;
b.
de getaxeerde verkoopprijs, bedoeld in onderdeel a, in andere gevallen.
Artikel
2:21
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
2
Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.
3
Ingeval aan een landbouwonderneming subsidie is verleend voor een project dat gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt in afwijking van artikel 1:16, derde lid, een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor dat project niet hoger is dan 90% van de subsidiabele kosten.
§
3
Vouchers ten behoeve van kennisoverdracht
Artikel
2:22
Vouchers
1
De Minister kan op aanvraag een voucher verstrekken aan een landbouwonderneming of agro-MKB-onderneming voor de uitvoering van een activiteit die is gericht op de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot voor de onderneming relevante nieuwe kennis over producten, processen of diensten door een kennisinstelling.
2
Er wordt geen voucher verstrekt aan een onderneming die in de drie jaar, voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot verstrekking van een voucher, de minimis-steun als bedoeld in artikel 3 van verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 325) heeft ontvangen.
3
Er wordt geen voucher verstrekt aan een onderneming die in het jaar, voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot verstrekking van een voucher, van een bestuursorgaan een document heeft ontvangen dat kan worden ingeleverd bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een activiteit als bedoeld in het eerste lid.
Artikel
2:23
Openstelling
1
Een voucher kan uitsluitend worden aangevraagd indien de Minister heeft vastgesteld:
a.
in welke periode de voucher kan worden aangevraagd;
b.
hoeveel vouchers beschikbaar zijn, en
c.
welke activiteiten tegen welke kosten in ruil voor de vouchers kunnen worden uitgevoerd.
2
De Minister bepaalt per aanvraagperiode tot welke datum de in die aanvraagperiode verstrekte vouchers kunnen worden ingeleverd bij een kennisinstelling.
3
De Minister maakt een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in de Staatscourant.
Artikel
2:24
Rangschikking door loting
Artikel 1:5 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot verstrekking van een voucher.
Artikel
2:25
Vergoeding kennisinstelling
1
De Minister verstrekt op aanvraag een vergoeding aan een kennisinstelling die voor eigen rekening en risico een activiteit als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige vouchers overlegt.
2
Geen vergoeding wordt verstrekt voor de uitvoering van een activiteit waartoe de onderneming en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de voucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.
3
Voor vergoeding komen de door de kennisinstelling voor de activiteit gemaakte kosten in aanmerking, met dien verstande dat:
a.
niet meer wordt vergoed dan de waarde van de door de kennisinstelling overgelegde vouchers;
b.
per activiteit ten hoogste tien vouchers voor vergoeding kunnen worden overgelegd;
c.
uitsluitend vouchers die op naam staan van de onderneming voor wie de activiteit is uitgevoerd voor vergoeding kunnen worden overgelegd.
Artikel
2:26
Indiening van een aanvraag
Een aanvraag als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, of 2:25, eerste lid, wordt ingediend bij de Directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe door de Minister vastgesteld formulier.
Titel
5
Onderzoek en ontwikkeling
§
1
Innovatieprojecten
Artikel
2:27
Subsidiabele activiteiten
1
Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de landbouwsector, de bosbouwsector of de visserijsector kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan:
a.
een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming, bosbouwonderneming of onderneming, werkzaam in de visserijsector, of
b.
een samenwerkingsverband van ondernemingen als bedoeld in onderdeel a die voor gezamenlijke rekening en risico het project uitvoeren.
2
Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000.
Artikel
2:28
Rangschikking naar geschiktheid
De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft:
a.
een meer innovatief karakter heeft;
b.
meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal, en
c.
een groter uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen.
Artikel
2:29
Verplichtingen subsidieontvanger
1
De subsidieontvanger voert het project uit:
a.
in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland, en
b.
binnen drie jaar na de datum waarop de beschikking tot subsidieverlening is gegeven.
2
De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar, tenzij hij in de aanvraag tot subsidieverlening heeft gekozen voor vaststelling van een subsidiebedrag overeenkomstig artikel 2:31, eerste lid, onderdeel b.
Artikel
2:30
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;
b.
aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces-en ketenmanagement, de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;
c.
de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, gebaseerd op historische aanschafprijzen of de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep, tot ten hoogste 50%.
Artikel
2:31
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste:
a.
50% van de subsidiabele kosten tot en met € 900.000 en 25% van de subsidiabele kosten boven € 900.000, of
b.
25% van de subsidiabele kosten, ingeval de subsidieontvanger ervoor kiest de kennis en informatie die met het project worden opgedaan niet openbaar te maken.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000.
3
Ingeval aan een landbouwonderneming subsidie is verleend voor een project dat gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt in afwijking van artikel 1:16, derde lid, een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor dat project niet hoger is dan 75% van de subsidiabele kosten.
§
2
Samenwerking bij innovatieprojecten
Artikel
2:32
Subsidiabele activiteiten
1
Ter bevordering van de samenwerking tussen landbouwondernemingen, bosbouwondernemingen en agro-MKB-ondernemingen kan de Minister subsidie verstrekken ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van een innovatieproject.
2
Voor de subsidie komt in aanmerking een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen onderling, dan wel met agro-MKB-ondernemingen, die voor gezamenlijke rekening en risico het project uitvoeren.
3
Geen subsidie wordt verstrekt:
a.
aan ondernemingen die zijn gericht op onderzoek, scholing, opleiding, voorlichting, advies of begeleiding;
b.
voor projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000;
c.
voor projecten met een duur van meer dan drie jaar.
Artikel
2:33
Rangschikking naar geschiktheid
De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de aanvraag betrekking heeft:
a.
een meer innovatief karakter heeft;
b.
meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal, en
c.
een groter uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen.
Artikel
2:34
Verplichtingen subsidieontvanger
1
De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar.
2
De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar.
Artikel
2:35
Subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;
b.
aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;
c.
kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;
d.
kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen verwerving van onroerende zaken, zaalhuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;
e.
kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager;
f.
kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en bosbouwsector;
g.
kosten gemoeid met het testen van de nieuwe producten, procédés en technologieën;
De in het eerste lid bedoelde kosten komen uitsluitend in aanmerking voor de subsidie voor zover zij worden gemaakt vóórdat de nieuwe producten, procédés en technologieën, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, voor commerciële doeleinden toegepast worden.
Artikel
2:36
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000.
Titel
6
Bedrijfsmodernisering
§
1
Algemene bepalingen
Artikel
2:37
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot:
a.
een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen landbouwondernemingen;
b.
verlaging van de productiekosten;
c.
de verbetering en omschakeling van de productie;
d.
de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;
e.
herstructurering en ontwikkeling;
f.
verhoging van de kwaliteit en toegevoegde waarde van producten;
g.
verbetering van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;
h.
behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;
i.
verhoging van de doelmatigheid bij inzet en gebruik van middelen, machines en menskracht, of
j.
het tot waarde brengen van bij-, rest- en afvalproducten.
2
Een landbouwonderneming komt voor de subsidie in aanmerking indien:
a.
door de investering de algehele prestatie van de landbouwonderneming wordt verbeterd, en
b.
de investering voldoet aan de daarvoor geldende EG-maatregelen en nationale voorschriften.
3
Aan een landbouwonderneming wordt geen subsidie verstrekt indien:
a.
de onderneming moet worden aangemerkt als een onderneming als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244);
b.
daardoor zou worden gehandeld in strijd met verordeningen als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, houdende een gemeenschappelijke marktordening;
c.
de subsidie betrekking heeft op gewone vervangingsinvesteringen.
Artikel
2:38
Indiening van een aanvraag
Een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening gaat vergezeld van de documenten die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.
Artikel
2:39
Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger voldoet in voorkomend geval aan de verplichtingen die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.
Artikel
2:40
Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
kosten voor de bouw, verwerving, inrichting of verbetering van onroerende zaken;
b.
kosten voor de aanschaf van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager eerste gebruiker is;
c.
kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten en meerjarige gewassen als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, van verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 april 2004, houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien in verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 141).
2
Bij de kosten voor de verwerving van onroerende zaken zijn inbegrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster.
3
Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van grond, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.
4
In bijlage 2 bij deze regeling kan bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft zijn bepaald dat kosten in aanmerking komen voor de subsidie, in aanvulling of in afwijking van het eerste tot en met derde lid.
Artikel
2:41
Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste:
a.
60% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door jonge landbouwers in:
1°.
de door Nederland ter uitvoering van artikel 50, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1998/2005 aangewezen gebieden;
2°.
de door Nederland ter uitvoering van artikel 4 van richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) op de lijst van beschermde gebieden opgenomen gebieden, of
3°.
de door Nederland ter uitvoering van artikel 6 van richtlijn nr. 60/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) in het register van beschermde gebieden aangewezen gebieden;
b.
50% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door andere landbouwers dan jonge landbouwers in de gebieden, bedoeld in onderdeel a;
c.
50% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door jonge landbouwers in andere gebieden dan de gebieden, bedoeld in onderdeel a;
d.
40% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door andere landbouwers dan jonge landbouwers in andere gebieden dan de gebieden, bedoeld in onderdeel a.
§
2
Jonge landbouwers
Artikel
2:42
Subsidiabele activiteiten
1
In aanvulling op artikel 2:37, eerste lid, kan de Minister voor andere investeringen dan de investeringen, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling, subsidie als bedoeld in dat artikel verstrekken aan een persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening een jonge landbouwer is en aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoet:
a.
hij beschikt over een getuigschrift van afronding van een erkende landbouwkundige opleiding of een opleiding van gelijkwaardig niveau, of
b.
hij kan aantonen dat hij ten minste drie jaar op een landbouwonderneming werkzaam is geweest.
de subsidiabele kosten in totaal € 5.000 of minder bedragen;
b.
de jonge landbouwer met het oog op de investeringen een geldlening is aangegaan voordat de ontvangst van de aanvraag tot verlening van de subsidie hem schriftelijk is bevestigd;
c.
op grond van deze paragraaf of de Subsidieregeling jonge agrariërs, zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, eerder aan de jonge landbouwer subsidie is verstrekt of terzake van een eerdere aanvraag op grond van deze paragraaf nog een beslissing tot vaststelling van de subsidie moet worden genomen;
d.
het eigen vermogen van de jonge landbouwer meer dan 60% van de fiscale balanswaarde van zijn landbouwonderneming bedraagt.
een investeringsplan, waarin de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, genoemd in artikel 2:37, eerste lid;
b.
een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is.
Ingeval de subsidie strekt tot verwerving van onroerende zaken, wordt deze verleend onder de voorwaarde dat:
a.
de daaraan verbonden kosten, met uitzondering van kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster, niet hoger zijn dan een door een taxateur vastgestelde vrije verkoopwaarde van de onroerende zaken;
b.
een taxateur heeft vastgesteld dat gebouwen voldoen aan de nationale voorschriften die op gebouwen van toepassing zijn, voor zover de onroerende zaken gebouwen betreffen.
De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag van de geldlening, bedoeld in artikel 2:45, eerste lid.
Titel
7
Verhoging toegevoegde waarde
Artikel
2:47
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke de algehele prestatie van de onderneming verbeteren en betrekking hebben op:
a.
de verwerking of de afzet van landbouwproducten of bosbouwproducten, of
b.
de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor de landbouwproducten of bosbouwproducten.
2
De activiteiten zijn gericht op:
a.
rationalisatie en ontwikkeling van het verkoopklaar maken, de verduurzaming, de behandeling en de verwerking van landbouwproducten, het hergebruik van bijproducten of fabricageresiduen dan wel de verwijdering of zuivering van afval;
b.
toepassing van nieuwe verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe producten en bijproducten en het openen van nieuwe markten, alsmede innoverende investeringen met betrekking tot producten, procédés en processen, technologieën, product-marktcombinaties en andere innovaties;
c.
verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming, of
d.
verbetering van de kwaliteit van de producten.
3
Voor de subsidie komen in aanmerking:
a.
landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen;
b.
samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen.
4
Geen subsidie wordt verstrekt:
a.
voor projecten die erop zijn gericht om te voldoen aan EG-maatregelen;
b.
aan ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244).
Artikel
2:48
Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen;
b.
kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;
c.
kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;
d.
kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, marketingconcepten, product-marktcombinaties en andere innovaties;
e.
algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 15% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, accountantsverklaring, verwerven van patenten en vergunningen.
2
Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies.
Artikel
2:49
Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.
Titel
8
Voedselkwaliteitsregelingen
§
1
Algemene bepalingen
Artikel
2:50
Subsidiabele activiteiten
De Minister kan aan een landbouwonderneming subsidie verstrekken voor deelname aan een voedselkwaliteitsregeling.
Voor de subsidie komen in aanmerking de vaste kosten verbonden aan deelname aan de voedselkwaliteitsregeling met inbegrip van de kosten voor controles die zijn verbonden aan de deelname.
Artikel
2:53
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.000 per jaar dat een landbouwonderneming deelneemt aan een voedselkwaliteitsregeling.
2
Ingeval een landbouwonderneming voor een deel van een jaar deelneemt aan een voedselkwaliteitsregeling, wordt een subsidiebedrag dat in verhouding staat tot dat deel vastgesteld.
3
De subsidie wordt ten hoogste voor vijf jaar verleend.
Artikel
2:54
Voorschot
De Minister verleent jaarlijks ambtshalve voorschot.
Voor de subsidie komt in aanmerking een landbouwonderneming die is aangesloten bij de Stichting Skal, statutair gevestigd te Zwolle.
Artikel
2:56
Indiening aanvraag subsidieverlening
Met de indiening van een aanvraag tot verlening van de subsidie stemt de aanvrager ermee in dat de Stichting Skal aan de Directeur van de Dienst Regelingen alle gegevens overlegt die betrekking hebben op de uitoefening van de biologische productiemethode op zijn landbouwonderneming.
Artikel
2:57
Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
Incassokosten, administratiekosten en overige kosten die zijn verbonden aan de inning van de in het eerste lid bedoelde bijdragen komen niet in aanmerking voor de subsidie.
Titel
9
Voorlichting en afzetbevordering
Artikel
2:58
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan aan een producentengroepering subsidie verstrekken voor activiteiten die bedoeld zijn om consumenten aan te zetten tot aankoop van landbouwproducten die vallen onder een voedselkwaliteitsregeling, al dan niet via distributeurs of verwerkers van die producten.
2
De activiteiten vestigen de aandacht op specifieke kenmerken van producten die voortvloeien uit voedselkwaliteitsregelingen, waaronder met name de kwaliteit, productiemethode, het niveau van dierenwelzijn en milieuvriendelijkheid.
3
Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten:
a.
ter promotie van geregistreerde merken;
b.
waarmee de consument ertoe wordt aangezet om een product te kopen vanwege de specifieke herkomst van het product;
c.
waarbij de verwijzing naar de oorsprong van een product niet ondergeschikt is aan de hoofdboodschap van de activiteiten;
d.
waarvoor reeds subsidie is verstrekt ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van de Europese Unie betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt (PbEG L 328);
e.
die worden uitgevoerd buiten de Europese Unie.
4
Het derde lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, is niet van toepassing ingeval het gaat om producten waarvoor een kwaliteitsschema is erkend in het kader van:
a.
titel VI van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PbEG L 179);
b.
verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93).
Artikel
2:59
Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger:
a.
zendt het materiaal dat hij voornemens is te gebruiken bij de activiteiten aan de Directeur van de Dienst Regelingen, en
b.
gebruikt het materiaal uitsluitend binnen de Europese Unie.
Artikel
2:60
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
kosten voor het verspreiden van technische en wetenschappelijke kennis over producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;
b.
kosten voor de organisatie van of deelname aan beurzen, tentoonstellingen of vergelijkbare public relations-evenementen die betrekking hebben op producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;
c.
kosten voor het adverteren via diverse media of bij verkooppunten over producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;
d.
kosten voor marktverkenning.
Artikel
2:61
Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.
Titel
10
Afbraak van glasopstanden
Artikel
2:62
Subsidiabele activiteiten
Ter verbetering van de bedrijfsstructuur van de glastuinbouwsector kan de Minister aan eigenaren van glasopstanden die hun onderneming staken subsidie verstrekken voor de afbraak van verouderde glasopstanden en daarbij behorende bedrijfsgebouwen.
De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat binnen een jaar na de datum van subsidieverlening:
a.
de glasopstanden, de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, overige vaste installaties en ondergrondse voorzieningen worden afgebroken en verwijderd, alsmede nieuwe sloten worden gegraven;
b.
hij en in voorkomend geval diens echtgenoot, geregistreerde partner of aandeelhouders, de bedrijfsmatige glastuinbouw definitief staakt, onderscheidenlijk staken, en
c.
de tot uitoefening van de betrokken glastuinbouwonderneming bestemde gronden gebruiksvrij worden overgedragen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een vennootschap waarin de stakende eigenaar aandelen heeft.
2
De overdracht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vindt plaats door middel van:
a.
overdracht van eigendom;
b.
vestiging van erfpacht;
c.
vestiging van een recht van opstal, of
d.
vestiging van een pachtrecht.
Artikel
2:65
Indiening aanvraag subsidievaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen vier maanden nadat de overdracht van gronden, bedoeld in artikel 2:64, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden.
Artikel
2:66
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste:
a.
€ 3,50 per m2 glasoppervlak dat wordt afgebroken;
b.
€ 25 per m2 bedrijfsgebouw dat wordt afgebroken;
c.
€ 2,50 per m2 betonnen teeltvloer dat wordt afgebroken;
d.
€ 4 per m3 per nieuw gegraven sloot.
2
Subsidies die in de vijf jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening door een bestuursorgaan zijn verstrekt met betrekking tot de bouw of verbouwing van de glasopstanden en bedrijfsgebouwen, worden in mindering gebracht op de subsidie voor de afbraak daarvan.
Artikel
2:67
Voorschot
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.
Hoofdstuk
3
Natuur, landelijk erfgoed en recreatie
Titel
1
Begripsbepalingen
Artikel
3:1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
–
beheer: al hetgeen in een terrein wordt verricht ten behoeve van instandhouding en ontwikkeling van de in dat terrein aanwezige waarden van natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische betekenis of vanwege de bosbouwkundige waarden, alsmede de daarmee verbonden administratie;
–
bos: aaneengesloten terrein, waarop de meldings- en herplantplicht, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Boswet, van toepassing is;
–
bosgroep: coöperatieve vereniging van bos-, natuur en landgoedeigenaren die bos-, natuur en landgoedeigenaren ondersteunt bij het beheer van hun bos, natuur en landschap;
–
inrichting: het geschikt maken van een terrein voor de instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden en het daarmee samenhangende beheer;
–
landschapsontwikkelingsplan: plan voor het grondgebied van één of meer gemeenten ter verbetering van de landschapskwaliteit in het desbetreffende gebied;
–
Landschappen: Stichting Unie van provinciale landschappen, statutair gevestigd te de Bilt;
–
natuurgebied: natuurgebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan:
natuurontwikkeling: het scheppen van de abiotische en biotische omstandigheden voor de ontwikkeling van natuurwaarden van nationale of internationale betekenis door middel van daarop toegesneden eenmalige maatregelen voor inrichting en beheer;
–
natuurterrein: terrein, met uitzondering van bos, dat:
a.
bestaat uit hoogveen, zandverstuiving, droge heide of droog schraal grasland, natte heide of nat schraal grasland, vennen, plassen of andere wateren, en
b.
aaneengesloten is dan wel over meer dan 100 meter niet is onderbroken door een spoordijk, kanaal, rivier, rijksweg of op andere wijze;
–
terreinen: gronden, daaronder begrepen natuurterreinen, wateren, landgoederen, bossen en andere houtopstanden, alsmede de op die gronden gelegen objecten, die van belang of van potentieel belang zijn om hun natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuur-historische betekenis of vanwege bosbouwkundige waarden;
–
Unie van Bosgroepen: Unie van Bosgroepen, u.a., statutair gevestigd te Ede;
–
Vereniging Natuurmonumenten: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, statutair gevestigd te ’s-Graveland;
In deze titel wordt verstaan onder programma: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, waarbij de uitvoering op grond van ontwikkelingen binnen het project of maatschappelijke ontwikkelingen gedurende de looptijd kan worden aangepast.
Artikel
3:4
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan aan stichtingen, verenigingen of samenwerkingsverbanden daarvan, waarvan het werkgebied zich uitstrekt over meer dan twee provincies, subsidie verstrekken voor de uitvoering in dat werkgebied van een project dat een geheel van afgebakende en eenmalige activiteiten vormt of van een programma, welk project of programma is gericht op versterking van het draagvlak voor de natuur in de Nederlandse samenleving.
2
Voor de subsidie komen in ieder geval in aanmerking projecten die op een doelmatige wijze bijdragen aan de doelstelling van het eerste lid door:
a.
het vergroten van de kennis van de natuur door het ontwikkelen van modelprogramma's en bijbehorende trainingen voor intermediairs en leerkrachten, voor gebruik bij binnen- en buitenschoolse natuur- en milieueducatie;
b.
het vergroten van de kennis van de natuur bij groepen die een bijdrage kunnen leveren aan de realisering van natuurdoelstellingen, door het geven van voorlichting of het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal;
c.
het vergroten van de aandacht voor natuur door het ontwikkelen van een visie op de positie van de natuur in de samenleving, het inbrengen van deze visie in overlegsituaties en het vragen van publieke aandacht voor deze visie, of
d.
het verhogen van de organisatiegraad en verbeteren van de onderlinge contacten door het stimuleren van samenwerking tussen organisaties op het gebied van natuur en het bevorderen van informatie-uitwisseling tussen die organisaties.
3
Voor de subsidie komen in ieder geval in aanmerking programma’s die op een doelmatige wijze bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in het eerste lid, door:
a.
het uitwisselen van kennis en ideeën over natuur met betrokken partijen in de maatschappij, het ontwikkelen en structureren van deze kennis binnen de eigen organisatie ten behoeve van beleidsprocessen bij overheden en het inbrengen van deze kennis in alle fasen van deze beleidsprocessen, of
b.
het verbreden van de resultaten van eerder uitgevoerde projecten, waarvan de doelstelling past binnen het tweede lid, door de bevordering van het gebruik en de acceptatie van in deze projecten ontwikkelde methoden, programma's, ideeën en materialen bij de geëigende doelgroepen.
4
Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten:
a.
die een looptijd hebben van meer dan 3 jaar, of
b.
waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 11.350.
5
Geen subsidie wordt verstrekt voor programma's:
a.
die een looptijd hebben korter dan 3 jaar of langer dan 5 jaar, of
b.
waarvan de subsidiabele kosten jaarlijks gemiddeld minder bedragen dan € 22.675.
Artikel
3:5
Rangschikking naar geschiktheid
De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project of programma waarop de aanvraag betrekking heeft:
a.
meer wordt bekostigd door andere subsidies of financiële middelen;
b.
doelmatiger kan worden uitgevoerd als gevolg van de aanwezigheid van kennis, kunde en capaciteit bij de uitvoerende organisatie, de beschikking over een netwerk en het maatschappelijk draagvlak van de uitvoerende organisatie of organisaties voor zover noodzakelijk voor het goed uitvoeren van het project of programma, en
c.
meer aansluit bij het beleid zoals beschreven in de nota’s Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (Kamerstukken II 1999/2000, 27 235, nr. 1) en Vitaal en Samen (Kamerstukken II 2003/04, 29 200, nr. 2).
Artikel
3:6
Verplichtingen subsidieontvanger
1
De subsidieontvanger vangt het project of het programma waarvoor subsidie is verleend aan binnen één jaar na de datum van subsidieverlening.
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring ingeval de subsidiabele kosten in totaal meer bedragen dan € 22.500.
Artikel
3:8
Beslistermijn subsidievaststelling
Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Artikel
3:9
Subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project of programma betrokken personeel in dienst van de subsidieontvanger;
b.
kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;
c.
kosten van vrijwilligers, voor zover deze een vrijwilligersvergoeding ontvangen, tot ten hoogste het bedrag dat jaarlijks belastingvrij als vrijwilligersvergoeding kan worden verstrekt;
d.
aan derden verschuldigde kosten ter zake van planvormings- en uitvoeringsactiviteiten tot ten hoogste 35% van de in de onderdelen a, b en c genoemde kosten;
e.
reis- en verblijfkosten;
f.
de voor de vaststelling van de subsidie benodigde accountantsverklaring, tot ten hoogste € 1.800;
g.
kosten voor overhead tot ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan 10% van de ingevolge onderdeel a voor subsidie in aanmerking komende loonkosten;
h.
kosten als bedoeld in de onderdelen b tot en met f die onvoorzien zijn, tot ten hoogste 15% van het bedrag dat wel is voorzien.
2
In aanvulling op het eerste lid komen voor subsidies voor programma’s tevens in aanmerking de kosten van de in artikel 1:13, tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, bedoelde beschrijving tot ten hoogste 10% van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, bedoelde kosten.
Artikel
3:10
Hoogte subsidie programma’s
De subsidie voor programma’s bedraagt jaarlijks gemiddeld ten hoogste € 60.000.
Titel
3
Effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen
Artikel
3:11
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van activiteiten die zijn gericht op het verminderen of ongedaan te maken van de effecten van verzuring, vermesting en verdroging in bestaande bossen of natuurterreinen.
2
Voor de subsidie komen de volgende activiteiten in aanmerking:
a.
in natuurterreinen of bossen:
1°.
het maaien;
2°.
het geschikt maken voor begrazing;
3°.
het chopperen;
4°.
het plaggen;
5°.
het baggeren;
6°.
het aanleggen van depots ten behoeve van tijdelijke opslag van gemaaid, geplagd of gebaggerd materiaal;
7°.
het verbeteren van de hydrologische situatie;
8°.
het werkzaamheden ten behoeve van het meten en registreren van ontwikkelingen, voorafgaande aan en volgend op activiteiten als bedoeld onder 1° tot en met 7°;
9°.
het werkzaamheden ter zake van planvorming en directievoering;
10°.
het aanpassen van de morfologie;
11°.
de toevoer van diasporen en faunamateriaal;
12°.
het beheer van de voedselketen, of
13°.
het verwijderen van bosopslag;
b.
het aanpassen van bosvegetatie door structuurdunning ter verbetering van het bosecosysteem;
c.
het toevoegen van basische stoffen aan natuurterreinen teneinde de mineralenbalans of zuurgraad te herstellen;
d.
experimenten om de werking van andere activiteiten dan de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, aan te tonen voor zover aannemelijk is dat met die activiteiten de effecten van verdroging, verzuring en vermesting in bestaande bossen of natuurterreinen worden verminderd of ongedaan gemaakt;
e.
de activiteiten, bedoeld in onderdeel d, voor zover is aangetoond dat die de effecten van verdroging, verzuring en vermesting in bossen of natuurterreinen verminderen of ongedaan maken;
f.
activiteiten die erop zijn gericht de effectiviteit van de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, te toetsen.
een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon, gemeente, provincie, waterschap of een lichaam dat op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen rechtspersoonlijkheid bezit en die, onderscheidenlijk dat, krachtens eigendom of enig ander zakelijk recht het genot heeft van de bossen of natuurterreinen;
de provinciale landschappen, na tussenkomst van de Landschappen;
c.
natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, na tussenkomst van de Unie van Bosgroepen.
3
Geen subsidie wordt verstrekt:
a.
aan Staatsbosbeheer of voor de uitvoering van activiteiten met betrekking tot terreinen die eigendom zijn van Staatsbosbeheer;
b.
voor activiteiten met betrekking tot terreinen die eigendom zijn van andere publiekrechtelijke lichamen dan de publiekrechtelijke lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
c.
indien de aanvrager krachtens erfpacht het genot heeft van de grond en de duur van de erfpachtovereenkomst minder dan 25 jaar bedraagt;
d.
voor activiteiten die in onvoldoende mate bijdragen aan het verminderen of ongedaan maken van effecten van verzuring, vermesting of verdroging in bossen en natuurterreinen;
e.
voor activiteiten die onevenredig schade toebrengen aan aanwezige natuurwaarden, of
f.
voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder dan € 5.000 bedragen.
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
a.
een topografische kaart met schaal 1:10.000, waarop het terrein en de plaats waar de verschillende activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd zijn aangegeven;
b.
een plan dat inzicht biedt in de aard van de werkzaamheden, de doelstelling, de effectiviteit en de kansrijkdom van de maatregelen;
c.
een begroting van de met de werkzaamheden gemoeide kosten en opbrengsten;
d.
een overzicht van de bijdragen van derden en eventuele andere subsidies voor de betrokken werkzaamheden.
Artikel
3:15
Beslistermijn subsidieverlening
Een beschikking omtrent subsidieverlening wordt gegeven binnen acht maanden na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.
Artikel
3:16
Verplichtingen subsidieontvanger
1
De subsidieontvanger aan wie een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:11, tweede lid, onderdeel a, onder 11° of 12°, en onderdeel c, is verleend, meldt aan de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de datum waarop de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
2
De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de melding uiterlijk de tweede dag vóór de dag van uitvoering van de werkzaamheden door de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ontvangen.
Artikel
3:17
Indiening aanvraag subsidievaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.
Artikel
3:18
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
kosten die gemaakt worden teneinde de uitgangssituatie van het terrein vast te leggen;
b.
kosten van een wetenschappelijk advies;
c.
kosten van planvoorbereiding;
d.
kosten van directie en toezicht;
e.
kosten van uitvoering en aanleg;
f.
kosten van monitoring en effectmeting van de maatregel;
g.
kosten van terreingebonden voorlichting, voor zover de voorlichting betrekking heeft op de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft;
h.
legeskosten voor vergunningen;
i.
aan- en afvoerkosten van materieel;
j.
kosten van terreinvoorbereiding ten behoeve van de uit te voeren activiteit.
Artikel
3:19
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten.
2
Opbrengsten die voortvloeien uit de werkzaamheden waarvoor de subsidie wordt verstrekt, worden in mindering gebracht op de subsidie.
Titel
4
Historische buitenplaatsen
§
1
Algemene bepalingen
Artikel
3:20
Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
–
beschermde historische buitenplaats: beschermde historische buitenplaats waarin van oorsprong één of meer gebouwen een compositorisch geheel vormen met een tuin of park van ten minste 1 hectare, waarvan de aanleg dateert van vóór 1850 en herkenbaar aanwezig is;
–
particulier eigenaar:
a.
natuurlijke persoon die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermde historische buitenplaats of een gedeelte daarvan;
b.
naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 7a van de Natuurschoonwet 1928, voor zover de aandeelhouders uitsluitend natuurlijke personen zijn, die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermde historische buitenplaats of een gedeelte hiervan;
c.
rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld en die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht op een beschermde historische buitenplaats of een gedeelte hiervan heeft verkregen van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid of van een vennootschap als bedoeld in het tweede lid, en die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel stelt die buitenplaats in stand te houden;
–
Stichting: Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen te Heerde, statutair gevestigd te ’s-Hertogenbosch.
§
2
Behoud van historische buitenplaatsen
Artikel
3:21
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan aan de Stichting subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die een bijdrage leveren aan:
a.
de instandhouding van beschermde historische buitenplaatsen van particuliere eigenaren, op verzoek van die eigenaren aan de Stichting;
b.
het vergroten en verbeteren van de kennis en de deskundigheid ten behoeve van het behoud van beschermde historische buitenplaatsen van particuliere eigenaren.
2
Voor subsidie komen in aanmerking projecten die beschermde historische buitenplaatsen betreffen:
zijn opgenomen op de aangepaste lijst van de Subcommissie Buitenplaatsen van afdeling III, de Rijkscommissie voor de Monumenten van de Raad voor het Cultuurbeheer;
b.
waarvan de particuliere eigenaren zijn aangesloten bij de Stichting, en
c.
waarvoor een beheerplan is vastgesteld.
3
Het beheerplan bevat ten minste:
a.
een inventarisatie van cultuurhistorische, tuin- en landschapsarchitectonische en natuur- en recreatieve waarden;
b.
een beheervisie die aangeeft welke elementen van belang zijn voor de beschermde historische buitenplaats en de wijze waarop deze in stand moeten worden gehouden;
c.
een meerjarenplanning ten behoeve van het reguliere en periodieke onderhoud van de beschermde historische buitenplaats.
4
In afwijking van het tweede lid kan de Minister subsidie verlenen zonder dat voor een beschermde historische buitenplaats een beheerplan is vastgesteld, indien bij de aanvraag is aangetoond dat een dergelijk plan nagenoeg gereed is voor vaststelling.
Artikel
3:22
Indiening aanvraag subsidieverlening
Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, onderdeel a, gaat vergezeld van een verklaring van de particuliere eigenaar dat het project op zijn verzoek wordt uitgevoerd.
Artikel
3:23
Verplichtingen subsidieontvanger
De Stichting draagt er zorg voor dat:
a.
op ten minste 80% van de beschermde historische buitenplaatsen waarop een subsidie betrekking heeft, hovenierswerk wordt verricht;
b.
een project waarop de subsidie betrekking heeft wordt verricht overeenkomstig:
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt melding gedaan van:
a.
het aantal beschermde historische buitenplaatsen dat bij de Stichting is aangesloten, en
b.
het aantal beschermde historische buitenplaatsen waarvoor een beheerplan is vastgesteld dan wel in voorbereiding is.
2
De aanvraag gaat vergezeld van een accountantsverklaring ingeval de subsidiabele kosten in totaal meer bedragen dan € 22.500.
Artikel
3:25
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel in dienst van de Stichting;
b.
huisvestingskosten;
c.
kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;
d.
aan derden verschuldigde kosten;
e.
reis- en verblijfkosten;
f.
kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring.
Artikel
3:26
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt, per jaar en per beschermde historische buitenplaats waarop het project waarvoor subsidie wordt verstrekt betrekking heeft, ten hoogste:
In afwijking van het eerste lid kan de Minister een hoger subsidiebedrag vaststellen indien de subsidie is verleend met betrekking tot beschermde historische buitenplaatsen waarvan het beheer naar zijn oordeel arbeidsintensief is.
§
3
Herstel van historische buitenplaatsen
Artikel
3:27
Subsidiabele activiteiten
1
Ter instandhouding van beschermde historische buitenplaatsen kan de Minister aan een particuliere eigenaar subsidie verstrekken voor technische werkzaamheden aan onderdelen van een tuin of park van zijn beschermde historische buitenplaats, voor zover:
a.
de onderdelen van belang zijn vanwege cultuurhistorische of natuurwetenschappelijke waarden, dan wel uit oogpunt van recreatie, en
b.
de werkzaamheden het normale onderhoud te boven gaan en zijn gericht op het behoud van het oorspronkelijke karakter van de tuin of het park.
2
Voor subsidie komen in aanmerking particuliere eigenaren van beschermde historische buitenplaatsen die als zodanig staan vermeld in het register, bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.
3
Geen subsidie wordt verstrekt voor werkzaamheden waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder dan € 2.250 bedragen.
Artikel
3:28
Betrokkenheid OCW bij rangschikking
In aanvulling op artikel 1:4, tweede lid, rangschikt de Minister aanvragen tot verlening van de subsidie na overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate:
a.
de uit te voeren werkzaamheden een grotere bijdrage leveren aan de instandhouding en het herstel van de beschermde historische buitenplaats;
b.
de uit te voeren werkzaamheden meer van belang zijn voor de cultuurhistorische of natuurwetenschappelijke waarde van de beschermde historische buitenplaats of voor de recreatie;
c.
een grotere urgentie bestaat voor de uit te voeren werkzaamheden, en
d.
er samenhang is met andere gesubsidieerde werkzaamheden.
Artikel
3:29
Indiening aanvraag subsidieverlening
1
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
a.
een werkplan;
b.
een kaart met ten minste een schaal van 1:1000, waarop de terreingedeelten of onderdelen aangegeven zijn waarop de werkzaamheden plaatsvinden, en
c.
een advies van de Stichting met betrekking tot de werkzaamheden.
2
In het werkplan wordt ten minste opgenomen:
a.
een beschrijving van:
1°.
de huidige situatie;
2°.
de te verrichten werkzaamheden;
3°.
de doelstellingen van de werkzaamheden;
b.
informatie waaruit blijkt in hoeverre de werkzaamheden bijdragen aan de doeleinden waarvoor de subsidie wordt verstrekt;
c.
een sluitende begroting voor de werkzaamheden, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project of programma langer dan een jaar duurt, met toelichting daarop;
d.
de kosten voor het werkplan, met toelichting daarop;
e.
de realisatietermijn.
3
In het advies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt ten minste opgenomen:
a.
informatie waaruit blijkt in hoeverre de werkzaamheden het normale onderhoud te boven gaan;
b.
advies over:
1°.
de bijdrage die de uit te voeren werkzaamheden leveren aan de instandhouding en het herstel van de beschermde historische buitenplaats;
2°.
het cultuurhistorische, natuurwetenschappelijke of recreatieve belang van de uit te voeren werkzaamheden;
3°.
de urgentie van de uit te voeren werkzaamheden;
4°.
de wijze van uitvoering en de te gebruiken materialen, en
5°.
de mogelijke samenhang met andere gesubsidieerde werkzaamheden.
Artikel
3:30
Verplichtingen subsidieontvanger
1
De subsidieontvanger vangt de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend aan binnen één jaar na de datum van subsidieverlening.
2
De subsidieontvanger voert de werkzaamheden uit overeenkomstig het werkplan.
3
Ingeval subsidie is verleend voor meer dan één jaar, legt de subsidieontvanger aan de Minister telkens nadat een jaar is verstreken binnen twee maanden financiële verantwoording af over de werkzaamheden, met een daarbij behorende accountantsverklaring.
In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen twee maanden na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend.
2
De aanvraag gaat vergezeld van een accountantsverklaring ingeval de subsidiabele kosten in totaal meer bedragen dan € 22.500.
Artikel
3:32
Subsidiabele kosten
Voor de subsidie komen de volgende kosten in aanmerking, voor zover die zijn opgenomen in het werkplan, bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, onderdeel a:
a.
80% van de volgende kosten:
1°.
kosten van materialen;
2°.
loonkosten voor werkzaamheden verricht door derden;
3°.
loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel in dienst van de subsidieontvanger;
b.
de volgende kosten voor het opstellen van het werkplan, met uitzondering van af te dragen omzetbelasting:
1°.
14% van de kosten vanaf € 2.250 tot € 4.500;
2°.
12% van de kosten vanaf € 4.500 tot € 9.000;
3°.
10% van de kosten vanaf € 9.000 tot € 22.500;
4°.
8% van de kosten vanaf € 22.500.
c.
de kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring tot een maximum van € 1.800.
Artikel
3:33
Voorschot
In afwijking van artikel 1:17, tweede lid, kan niet meer dan 50% van het ten hoogste op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidiebedrag als voorschot worden verleend.
Titel
5
Nationale en grensoverschrijdende parken
Artikel
3:34
Subsidiabele activiteiten
De Minister kan op aanvraag aan de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie, statutair gevestigd te Amsterdam, en de Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken, statutair gevestigd te ’s-Gravenhage, subsidie verstrekken voor projecten gericht op kwaliteitsverbetering, samenwerking, educatie, voorlichting en onderzoek van:
a.
een door de Minister aangewezen nationaal park dan wel nationaal park in oprichting, of
b.
een door het Rijk gezamenlijk met het Koninkrijk België of de Bondsrepubliek Duitsland als grensoverschrijdende park aangewezen of aan te wijzen gebied, waarvoor afspraken gelden met betrekking tot het beheer en de inrichting daarvan.
Artikel
3:35
Indiening van een aanvraag
1
In afwijking van de artikelen 1:8, eerste lid, en 1:13, vijfde lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening, onderscheidenlijk tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1:13, derde lid, ingediend bij de Directeur Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2
In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend.
Artikel
3:36
Beslistermijn subsidieverlening
In afwijking van artikel 1:10, eerste lid, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven voor 15 februari van het jaar waarin het project wordt uitgevoerd.
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring ingeval de subsidiabele kosten in totaal meer bedragen dan € 22.500.
Artikel
3:39
Betaling subsidiebedragen en voorschotten
De Minister betaalt subsidiebedragen en voorschotten aan de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie via het Groenfonds.
Titel
6
Ontwikkeling van het landschap
Artikel
3:40
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan aan gemeenten en provincies subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die een bijdrage leveren aan de bevordering van een samenhangend en doelmatig beleid met betrekking tot het beheer en de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardig landschap.
2
De projecten hebben betrekking op:
a.
het voorbereiden, opstellen of herzien van een landschapsontwikkelingsplan, of
b.
het herzien van een landschapsbeleidsplan of landschapsstructuurplan waarvoor ten laste van de Rijksbegroting subsidie is verstrekt vóór 1 januari 2002.
Artikel
3:41
Nadere voorschriften landschapsontwikkelingsplan
1
Een landschapsontwikkelingsplan komt als volgt tot stand:
a.
het wordt opgesteld door een bureau waarbij ten minste één tuin- en landschapsarchitect werkzaam is die ingevolge de Wet op de architectentitel is ingeschreven in het architectenregister en die actief participeert in het opstellen van het landschapsontwikkelingsplan;
b.
het wordt vastgesteld dan wel goedgekeurd door de gemeenteraad van de gemeente of gemeenten op welker grondgebied het plan betrekking heeft, of door Provinciale Staten van een provincie ingeval het een aanvraag van een provincie betreft.
2
In een landschapsontwikkelingsplan wordt aandacht besteed aan de volgende aspecten van het landschap:
a.
de opbouw van het landschap;
b.
de identiteit en verscheidenheid van het landschap, gerelateerd aan kenmerkende landschappen in Nederland;
c.
het watersysteem;
d.
de visuele kenmerken;
e.
de betekenis van de gebruiksfuncties, inclusief verwachte ontwikkelingen, voor het landschap en omgekeerd;
f.
de cultuurhistorische en aardkundige waarden;
g.
de ecologische waarden;
h.
de culturele vernieuwing van het landschap, waaronder de toepassing van landschapsarchitectuur en beeldende kunst;
i.
de omvang en de landschappelijke en ecologische kwaliteit van opgaande begroeiing;
j.
de omvang en kwaliteit van de recreatieve ontsluiting en de toegankelijkheid en bereikbaarheid, en
k.
de waardering van het landschap door gebruikers.
3
Een landschapsontwikkelingsplan bevat de volgende onderdelen:
a.
een kwantitatieve en kwalitatieve systematische beschrijving en analyse van het bestaande landschap;
b.
een beschrijving van de doelstellingen inzake de ontwikkeling van het landschap;
c.
ten minste twee wezenlijk verschillende visies op hoofdlijnen met een onderbouwde gekozen ontwikkelingsrichting;
d.
een landschapsontwikkelingsvisie waarin wordt aangegeven:
1°.
in welke mate de in het tweede lid genoemde aspecten worden ontwikkeld en beschermd;
2°.
de gebieden en functies met accenten op behoud dan wel vernieuwing, scheiding dan wel combinatie van functies;
e.
een uitvoeringsplan waarin op basis van de in ondereel d genoemde landschapsontwikkelingsvisie zijn aangegeven:
1°.
de maatregelen voor de uitvoering van de ontwikkeling, bescherming en beheer van het landschap, inclusief een tijdsplanning;
2°.
de eisen die bij landschappelijk relevante ingrepen worden gesteld aan te treffen landschappelijke voorzieningen;
3°.
de wijze waarop de doorwerking van het landschapsontwikkelingsplan in het bestemmingsplan en in de vergunningverlening wordt gerealiseerd, inclusief een tijdsplanning;
f.
een financieringsplan waarin toegezegde bijdragen van derden worden gekoppeld aan de realisering van het in onderdeel e bedoelde uitvoeringsplan en een tijdsplanning;
g.
een opsomming en omschrijving van activiteiten ter verzekering van het maatschappelijke en financiële draagvlak van het betreffende landschapsontwikkelingsplan.
Artikel
3:42
Indiening aanvraag subsidieverlening
1
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
a.
een kaart tot een schaal van 1:100.000 van het gebied waarop het landschapsontwikkelingsplan betrekking zal hebben;
b.
een redengeving voor het opstellen van het landschapsontwikkelingsplan;
c.
een sluitende begroting op basis van één uit drie offertes van een bureau als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, onderdeel a, alsmede een verklaring waarom gekozen is voor de offerte waarop de begroting is gebaseerd;
d.
een korte evaluatie van het landschapsontwikkelingsplan, indien een plan herzien wordt.
De Stichting Landschapsbeheer Nederland adviseert de Minister bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening.
Artikel
3:44
Verplichtingen subsidieontvanger
1
Het project wordt vóór 1 november in het tweede jaar volgend op de aanvraag tot subsidieverlening uitgevoerd.
2
De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger uitstel van uitvoering van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, verlenen met ten hoogste één jaar.
3
Ten minste één jaar doch uiterlijk 15 maanden na de datum van subsidievaststelling dient de subsidieontvanger bij de Directeur van de Dienst Regelingen een rapportage in waarin is aangegeven op welke wijze het landschapsontwikkelingsplan is en zal worden uitgevoerd.
Artikel
3:45
Indiening aanvraag subsidievaststelling
1
In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend vóór 1 juni van het derde jaar volgend op het jaar waarvoor een aanvraag tot subsidieverlening is ingediend.
2
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring ingeval de subsidiabele kosten in totaal meer bedragen dan € 22.500.
Artikel
3:46
Subsidiabele kosten
1
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
bijdragen aan derden voor het opstellen dan wel het laten opstellen van landschapsontwikkelingsplannen;
b.
kosten van onderzoeken die nodig zijn voor het opstellen van landschapsontwikkelingsplannen;
het ontwikkelen en inzetten van communicatie-instrumenten die het draagvlak voor het landschapsontwikkelingsplan bevorderen, waaronder het geven van voorlichting en het organiseren van een maatschappelijk debat over het landschapsontwikkelingsplan;
2°.
het voorbereiden en afsluiten van overeenkomsten met derden op het gebied van financiering, inrichting en beheer;
3°.
het bevorderen van de beschikbaarstelling van lokale middelen voor de uitvoering van het landschapsontwikkelingsplan.
2
In afwijking van artikel 1:2, tweede lid, komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de activiteiten waarop die kosten betrekking hebben zijn aangevangen op of na de datum van de subsidieverlening.
Artikel
3:47
Hoogte subsidie
1
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, ingeval de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend door een provincie of een individuele gemeente.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, ingeval de aanvraag tot verlening van een subsidie met betrekking tot één landschapsontwikkelingsplan is ingediend door twee of meer gemeenten gezamenlijk of door een provincie en meer gemeenten gezamenlijk.
Titel
7
Uitvoering soortenbescherming
Artikel
3:48
Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder jaarplan PSO soortenbescherming: door de Minister vastgesteld plan voor door de Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties uit te voeren activiteiten uit het door de Minister vastgestelde jaarprogramma uitvoering soortenbescherming.
Artikel
3:49
Subsidiabele activiteiten
Ten behoeve van de instandhouding van in het wild levende dier- en plantensoorten kan de Minister subsidie verstrekken aan de Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties voor projecten ter uitvoering van het jaarplan PSO soortenbescherming.
Artikel
3:50
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
kosten voor de uitvoering van activiteiten die zijn opgenomen in het jaarplan PSO soortenbescherming voor het jaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt;
b.
kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring tot ten hoogste € 1.800.
Titel
8
Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren
Artikel
3:51
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan subsidie verstrekken aan de Unie van Bosgroepen voor projecten die een bijdrage leveren aan rendementsverbetering binnen de bos- en natuursector alsmede aan verbetering van de kwaliteit van het bos en de natuur.
2
De volgende activiteiten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
het verbeteren van de structuur van de bosgroepen en de Unie van Bosgroepen;
b.
het opzetten van een houtwinkel, houtbank of houtveiling;
c.
het verbeteren van advisering en opleiding;
d.
het verbeteren van automatisering;
e.
het opzetten van certificering;
f.
productvernieuwing;
g.
het opstellen van aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in:
een met de subsidie, bedoeld onder 1°, overeenkomende subsidie die door provinciale staten van de onderscheiden provincies kan worden verstrekt op grond van een ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied door hen vastgestelde verordening inzake subsidies voor natuurbeheer.
Artikel
3:52
Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:
a.
loonkosten van het betrokken personeel in dienst van de Unie van Bosgroepen en de bij de Unie van Bosgroepen aangesloten bosgroepen;
b.
huisvestingskosten;
c.
kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;
d.
aan derden verschuldigde kosten;
e.
reis- en verblijfkosten;
f.
kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring.
Artikel
3:53
Subsidiabele activiteiten
1
De Minister kan aan de Stichting Recreatie subsidie verstrekken voor de uitvoering van programma’s die een bijdrage leveren aan de bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie.
2
De programma’s hebben betrekking op een kalenderjaar.
Artikel
3:54
Indiening van een aanvraag
In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening ingediend bij de Directeur Platteland van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Artikel
3:55
Indiening aanvraag subsidieverlening
1
Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een werkprogramma.
2
Het werkprogramma bevat in ieder geval:
a.
een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
b.
een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;
c.
een meerjarenperspectief;
d.
een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.
Artikel
3:56
Beslistermijn subsidieverlening
In afwijking van artikel 1:10, eerste lid, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen drie maanden na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.
Artikel
3:57
Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger voert het programma uit overeenkomstig het werkprogramma waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft.
Artikel
3:58
Indiening aanvraag subsidievaststelling
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:
a.
een financiële verantwoording van het programma;
b.
een accountantsverklaring ingeval de subsidiabele kosten in totaal meer bedragen dan € 34.035 bedragen;
c.
de eindrapportage van het programma.
Artikel
3:59
Beslistermijn subsidievaststelling
Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Artikel
3:60
Voorschot
1
In afwijking van artikel 1:17, tweede lid, kan de Minister voorschotten verlenen tot ten hoogste 95% van het te verstrekken subsidiebedrag.
2
De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.
Het recht zoals dat gold voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling blijft van toepassing:
a.
op een aanvraag tot subsidieverlening die is ingediend voorafgaand aan dat tijdstip;
b.
met betrekking tot een subsidie die is of wordt verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in onderdeel a, alsmede de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen.
Artikel
6:4
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2007.
Artikel
6:5
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling LNV-subsidies.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P.Veerman
De controle ziet erop dat de aanvrager met indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling en de daarbij behorende bescheiden, voor zover van toepassing, voldoet aan de voorschriften uit artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht. In het bijzonder ziet de controle op de juistheid van de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten, verbonden aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft.
B. Materialiteit en betrouwbaarheid
De accountant of accountant-administratieconsulent geeft een redelijke mate van zekerheid dat zich in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten geen onjuistheden van materieel belang bevinden. Als richtlijn past de accountant een betrouwbaarheid van 95 procent en een maximaal toelaatbare fout (materialiteit) van 1 procent toe.
C. Naleving specifieke bepalingen uit de regeling
Bij de uitvoering van de controle wordt tevens vastgesteld dat:
a.
in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
1°.
geen kosten als subsidiabele kosten worden aangevoerd die niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van de regeling;
2°.
uitsluitend kosten als subsidiabele kosten worden aangevoerd die daadwerkelijk gemaakt en betaald zijn;
b.
de subsidieontvanger in voorkomend geval opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft mede is gefinancierd;
ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft;
e.
ingeval in de regeling, bij openstelling van de subsidie of bij de subsidieverlening een aanvangstermijn is voorgeschreven, de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is aangevangen binnen die termijn;
f.
ingeval in de regeling, bij openstelling van de subsidie of bij de subsidieverlening een uitvoeringstermijn is voorgeschreven, de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is uitgevoerd binnen die termijn.
§ 2. Accountantsverklaring
De accountant of accountant-administratieconsulent rapporteert over de uitkomst van zijn werkzaamheden door middel van een goedkeurende accountantsverklaring. Hij waarmerkt iedere bladzijde van de door hem gecontroleerde verantwoording en hecht de accountantsverklaring aan de verantwoording. Ten overvloede zij vermeld dat de accountant materiële fouten, onzekerheden of bedenkingen met betrekking tot de verantwoording en met betrekking tot specifiek te controleren punten zoveel mogelijk gekwantificeerd opneemt in de accountantsverklaring en zijn oordeel in de verklaring daarop afstemt. De Minister behoudt zich het recht voor een review te laten uitvoeren op de door de accountant of accountant-administratieconsulent verrichte werkzaamheden.
De tekst van de goedkeurende accountantsverklaring luidt:
Wij hebben de bijgevoegde gewaarmerkte financiële verantwoording van <naam instelling/persoon> te <zetel, plaats> over de periode <datum> tot <datum> met betrekking tot subsidieverlening in het kader van de Regeling LNV-subsidies <openstelling> gecontroleerd. De financiële verantwoording is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <leiding naam instelling>. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze financiële verantwoording te verstrekken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft per brief <kenmerk> d.d. <datum> een subsidie verleend tot een maximum van <bedrag>. Onze controle is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten alsmede overeenkomstig het controleprotocol, vastgesteld in bijlage 1 bij de Regeling LNV-subsidies. Volgens de richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen in de financiële verantwoording. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.
Wij zijn van oordeel dat de financiële verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen, onder meer vastgelegd in de voornoemde regeling. Dit impliceert dat:
–
ten behoeve van de voor subsidie in aanmerking komende kosten een afzonderlijke (project)administratie is gevoerd waarin alle gegevens zijn verwerkt die voorkomen in de aanvraag- en rapportageformulieren;
–
uit de gevoerde (project)administratie blijkt dat de rapportage en declaratie ten aanzien van het aantal deelnemers en de kenmerken daarvan, de door deze deelnemers gerealiseerde uren en de daarmee gepaard gaande subsidiabele kosten voldoen aan de gestelde subsidievereisten;
–
geen andere tegemoetkoming is verkregen van (respectievelijk: aangevraagd bij) derden dan op de verantwoording is aangegeven.
Deze verklaring is afgegeven ten behoeve van Directeur van de Dienst Regelingen.
glastuinbouwondernemingen: landbouwonderneming met glasopstanden;
–
energie-extensief: energieverbruik op een glastuinbouwonderneming dat blijkens de jaarafrekening van het energiebedrijf over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet hoger is dan 25 m3 gas van normale calorische waarde per m2 glasoppervlak;
–
energie-intensief: energieverbruik op een glastuinbouwonderneming dat blijkens de jaarafrekening van het energiebedrijf over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, ten minste 25 m3 gas van normale calorische waarde per m2 glasoppervlak bedraagt;
–
semi-gesloten kassysteem: systeem waarbij zonne-energie wordt gewonnen, opgeslagen en op een ander tijdstip of andere locatie gebruikt; componenten die deel uitmaken van een semi-gesloten kassysteem kunnen zijn: een warmtewisselingssysteem, warmtepomp, warmte- en of koudeopslagsysteem, besturingssysteem inclusief software, bevochtingssystemen voor koeling, dagbuffer voor opslag laagwaardige warmte (< 50 C), dagbuffer voor opslag koude.
Hoofdstuk 1. Investeringen op het terrein van energiebesparing
§ 1. Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen
Bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van het doek is ten minste 35%.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:
–
het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;
–
het schermdoek;
–
het dradenbed, en
–
het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);
b.
de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:
–
de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het energiescherm volledig kan worden benut, of
–
de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het energiescherm volledig kan worden benut.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot eerste energieschermen gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het tweede energiescherm waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;
c.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot eerste energieschermen gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
§ 2. Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen
Bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas waarin al een eerste energiescherm aanwezig is of waarbij het eerste energiescherm gelijktijdig wordt geïnstalleerd, bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van alleen het tweede energiescherm is ten minste 45%.
Het tweede energiescherm moet op een zelfstandig dradenbed worden geïnstalleerd waardoor het mogelijk is om zowel het eerste als het tweede energiescherm tegelijkertijd te kunnen sluiten. Hierdoor wordt een additionele energiebesparing ten opzichte van een eerste energiescherm behaald.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:
–
het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;
–
het schermdoek;
–
het dradenbed; en
–
het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);
b.
de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:
–
de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het energiescherm volledig kan worden benut; of
–
de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het energiescherm volledig kan worden benut.
In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel en de installatie van een tweede energiescherm geïnstalleerd op een reeds voor het eerste energiescherm gebruikt dradenbed waarbij slechts één van de schermen op enig moment ingezet kan worden.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot tweede energieschermen gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het tweede energiescherm waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;
c.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot tweede energieschermen gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:
–
computerhardware;
–
standaardsoftware, en
–
de noodzakelijke bekabeling;
b.
de door de aanvrager te maken kosten voor het aansluiten en in werking stellen van de computer waardoor het mogelijk wordt de klimaatregelingfuncties van de klimaatcomputer in de kas te benutten.
In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor een temperatuurintegratiesoftwarepakket.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een klimaatcomputer gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de klimaatcomputer waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een klimaatcomputer gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de klimaatcomputer volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
Een softwarepakket gericht op het realiseren van gemiddelde etmaaltemperaturen over een- of meerdere etmalen met als doel het energieverbruik in een glastuinbouwkas te minimaliseren.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor:
a.
het temperatuurintegratiesoftwarepakket;
b.
het installeren van het softwarepakket op een klimaatcomputer waardoor de functies van de software volledig benut kunnen worden.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het temperatuurintegratiesoftwarepakket gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het temperatuurintegratiesoftwarepakket waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangeven;
b.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het temperatuurintegratiesoftwarepakket gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de temperatuurintegratiesoftwarepakket volgens de offerte is geïnstalleerd waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
§ 5. Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof
Kasdekglas of kasdekkunststof voorzien van een antireflectiecoating bestemd voor verhoging van de lichtdoorlatendheid van het glas/kunststof tot ten minste 95% van direct invallend PAR-licht en ten minste 90% van indirect PAR-licht.
Toelichting PAR-licht:
PAR staat voor Photosynthetic Active Radiation en is bepalend voor de snelheid van de fotosynthese.
B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn: energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken meerkosten van het kasdekglas of kasdekkunststof ten opzichte van vergelijkbaar niet-gecoate kasdekglas of kasdekkunststof.
In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van het kasdekglas of kasdekkunststof in het kasdek.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van het antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven. De offerte dient helder te vermelden wat de meerkosten zijn ten opzichte van kasdekglas of kasdekkunststof zonder antireflectie coating;
b.
bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;
c.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof volgens de offerte is geleverd en geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid met kasdekglas of kasdekkunststof zonder antireflectie coating is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:
–
de opslagtank;
–
noodzakelijke aansluitmaterieel voor het centrale verwarmingsnet;
–
noodzakelijke bekabeling en besturing, en
–
noodzakelijke pompen en meters;
b.
de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren en in werking stellen van het warmtebuffersysteem waardoor de functie van het systeem volledig kan worden benut.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een warmtebuffersysteem gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het warmtebuffersysteem waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een warmtebuffersysteem gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het warmtebuffersysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product, de buffercapaciteit en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
Condenserende warmtewisselaar en (eventueel) condenswaterbehandelingseenheid bestemd voor het terugwinnen van warmte uit de rookgassen van verwarmingsinstallaties van glastuinbouwkassen door opwarming van de retourleiding.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:
–
de condenserende warmtewisselaar (condensor) en (eventueel) condenswaterbehandelingseenheid;
–
de materialen, noodzakelijk voor het plaatsen van de condensor en (eventueel) de condenswaterbehandelingseenheid;
b.
de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren en in werking stellen van het condensorsysteem waardoor de functie van het systeem volledig kan worden benut.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een condensor op retour gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de condensor op retour waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een condensor op retour gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de condensor op retour volgens de offerte is waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
Een voorziening tussen een samenwerkingsverband van twee of drie glastuinbouwondernemingen ten behoeve van de onderlinge uitwisseling van warmte-, en/of CO2- en/of elektriciteit met als doel een netto energiebesparing ten opzichte van de situatie waarbij geen clustering plaatsvindt, bestaande uit:
Leidingwerk voor warmte- en CO2-transport, elektriciteitskabels, warmtemeter(s), kilowattuurmeter(s), besturingsysteem, warmtebuffersysteem en het noodzakelijk klein materieel voor de installatie van het energienetwerk.
B. De landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:
a.
energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen;
b.
samenwerkingsverbanden van twee of drie energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:
–
leidingwerk voor warmtetransport;
–
leidingwerk voor CO2-transport;
–
elektriciteitskabels;
–
warmtemeter(s);
–
kilowattuurmeter(s);
–
besturingsysteem;
–
warmtebuffersysteem, en
–
het noodzakelijk klein materiaal voor de installatie van het energienetwerk;
b.
de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van het energiecluster tussen twee of drie glastuinbouwbedrijven waardoor de functies van het energiecluster volledig benut kunnen worden;
c.
de door de aanvrager te maken kosten voor aansluiten van de stroomvoorziening op het openbare elektriciteitsnet.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het energiecluster gaat vergezeld van:
a.
een door het samenwerkingsverband ondertekend machtigingsformulier tot aanvragen van de subsidie;
b.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de installaties waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;
c.
een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstanden van het samenwerkingsverband en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de ondernemingen in meters;
d.
de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het energiecluster gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het energiecluster volgens de offerte is gerealiseerd waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
Investeringen in energiesystemen die tot ten minste 10% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband;
b.
Investeringen in een semi-gesloten kassysteem welke tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband; de CO2 reductie wordt getoetst aan een door de minister vastgesteld rekenmodel.
De reductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is gerelateerd aan de referentiesituatie van de betrokken glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen. Ingeval een referentiesituatie voor CO2 reductie ontbreekt, bijvoorbeeld bij een startende glastuinbouwonderneming of een teeltwijziging die betrekking heeft op een situatie na subsidieverlening, wordt de reductie gerelateerd aan het in het boek ‘Kwantitatieve Informatie voor de glastuinbouw 2005–2006’ van S.C. van Woerden opgenomen energieverbruik, verminderd met 10%.
Onderdelen van de energiesystemen kunnen op andere landbouwondernemingen dan de ondernemingen met de glasopstanden worden geïnstalleerd en mede door die ondernemingen worden gebruikt.
De investeringen komen uitsluitend voor de subsidie in aanmerking indien:
a.
het energiesysteem in de beginfase van de marktintroductie verkeert, waaronder wordt verstaan dat het energiesysteem door minder dan 6% van de glastuinbouwondernemingen of op minder dan 6% van de totale oppervlakte van de glasopstanden in Nederland worden toegepast op het tijdstip van openstelling van de subsidie;
b.
de CO2-reductie wordt gerealiseerd uit de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft;
c.
de glasopstanden waarop de subsidiebetrekking heeft zijn gelegen in Nederland.
B. De landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:
a.
glastuinbouwondernemingen;
b.
samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen;
c.
samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen.
In aanvulling op artikel 2:40 komen voor de subsidie in aanmerking:
a.
kosten voor de huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;
b.
algemene kosten verbonden met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a en in artikel 2:40, eerste lid, onderdelen a en b, zoals kosten voor architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs, haalbaarheidsstudies, het verwerven van patenten en vergunningen.
een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van duurzaamheidscertificaten;
f.
kosten voor in de glastuinbouw gangbare investeringen zoals investeringen in glasopstanden, inrichting van glasopstanden, conventionele verwarmingsnetten, aansluitingen op het elektriciteitsnet, gasmotoren voor warmtekrachtkoppeling, conventionele warmte-opslagtanken voor de opslag van hoogwaardige warmte of ketels en computers.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
a.
een plan waarin ten minste een beschrijving is opgenomen van de te subsidiëren activiteiten en waarin de CO2-reductie aannemelijk wordt gemaakt;
b.
de wijze waarop de investering in het energiesysteem wordt gefinancierd;
c.
een gespecificeerde begroting van de te subsidiëren activiteiten met onderliggende offertes;
d.
een uittreksel van de inschrijving van de betrokken onderneming of ondernemingen van het samenwerkingsverband bij de Kamer van Koophandel;
e.
een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen van het samenwerkingsverband over het meest recente jaar;
f.
bedrijfskaarten met daarop ingetekend de totale oppervlakte glasopstanden van de onderneming of van het samenwerkingsverband en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de CO2-reductie betrekking heeft;
g.
voor zover van toepassing de aanvragen voor bescheiden, zoals aanvragen voor vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft uitgevoerd worden met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
De aanvraag voor een voorschotverlening gaat vergezeld van:
a.
facturen en betaalwijzen waaruit de betaling van de facturen blijkt;
b.
de door de aanvrager ondertekende offertes;
c.
voor zover van toepassing bescheiden, zoals verleende vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag betrekking op heeft uitgevoerd zijn met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
Er worden maximaal drie voorschotten verleend; een voorschot bedraagt ten minste € 200.000.
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:
a.
een accountantsverklaring;
b.
de door de aanvrager ondertekende offertes, tenzij hij deze heeft overgelegd bij een aanvraag tot voorschotverlening;
voor zover van toepassing bescheiden, zoals verleende vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag betrekking op heeft uitgevoerd zijn met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, tenzij deze zijn overlegd bij de aanvraag tot voorschotverlening.
E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.
Het energiesysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd.
De subsidieontvanger verleent gegevens omtrent:
a.
de bereikte CO2-reductie en energiebesparing volgens de geactualiseerde CO2- en energiebalans;
b.
een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen van het samenwerkingsverband over het meest recente jaar;
c.
de bereikte opbrengststijging voor zover van toepassing.
De hiervoor bedoelde gegevens worden door de subsidieontvanger één jaar na subsidievaststelling en twee jaar na subsidievaststelling aan DR verstrekt.
De hiervoor bedoelde gegevens worden door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in geanonimiseerde vorm gebruikt voor onderzoek en voorlichtingsactiviteiten.
De subsidieontvanger verleent tot drie jaar na de subsidievaststelling desgevraagd medewerking aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of het Productschap Tuinbouw ten behoeve van door dit Ministerie of het productschap geëntameerd onderzoek in het kader van het energietransitieprogramma (Programma Kas als Energiebron).
Hoofdstuk 3. Investeringen in gecombineerde luchtwassystemen
B. De landbouwonderneming, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, is een landbouwonderneming met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden.
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:
a.
de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van het systeem noodzakelijke materieel, zoals:
–
de filterwanden met omkasting, sproeiapparatuur, pompen,ventilatoren, opvangbakken onder de filterwanden, waterbehandeling, luchtin- en uitlaat, druppelvanger;
–
regelapparatuur voor pH, luchtdebieten, vloeistofdebieten, vloeistofniveauregeling, zuurdoseerpomp, ventielen, drukvalregistratie, bedrijfsurenteller, besturingscomputer met noodzakelijke besturingssoftware, schakelpaneel, alarmering;
–
materieel voor opslag van zuur of afgevoerde spuivloeistoffen van de filterwanden;
–
het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel zoals montagematerieel, coating, bekabeling, vloeistofleidingen, aansluitingen;
b.
de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van een gecombineerde luchtwassysteem volledig kan worden benut.
D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.
De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een gecombineerd luchtwassysteem gaat vergezeld van:
a.
een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de installatie waarop in ieder geval de typering van de installatie en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is;
c.
bedrijfskaart met daarop ingetekend alle stallen van de onderneming en met daarop gearceerd ingetekend de stalruimten waarop de investering betrekking heeft.
De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een gecombineerd luchtwassysteem gaat vergezeld van:
a.
facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de installatie volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b.
bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.
Het luchtwassysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd.