Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014, nr. WJZ/14194346, houdende de uitvoering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid voor wat betreft de rechtstreekse betalingen en het randvoorwaardenbeleid (Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB)

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op:
Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);
Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU L 347);
Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU L 181);
Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU L 181);
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Europese Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 181);
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Europese Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227);

Besluit:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1.1

Definities

Artikel

1.2

Deze regeling strekt tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, voor wat betreft de rechtstreekse betalingen, Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede van de op deze verordeningen gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Hoofdstuk

2

Bepalingen inzake de rechtstreekse betalingen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

2.1

Bevoegdheden minister

Artikel

2.2

Landbouwactiviteit en landbouwareaal

Artikel

2.3

Actieve landbouwer

Artikel

2.4

Drempel rechtstreekse betalingen

Geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan de landbouwer indien het totaalbedrag van de voor een kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen, voordat de sancties of verlagingen, bedoeld in artikel 63, eerste en tweede lid, en artikel 91, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn toegepast, lager is dan € 500.

Artikel

2.5

Toepassing verlaging grote ontvangers

De verlaging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedraagt 5% en vindt plaats zonder de toepassing van het tweede en vijfde lid van dat artikel.

§

2

Betalingsrechten

Artikel

2.6

toewijzing betalingsrechten

Artikel

2.7

Toewijzing van betalingsrechten bij koop of huur van bouwland

Artikel

2.8

Berekening van betalingsrechten

De minister stelt de waarde van de betalingsrechten die aan een landbouwer worden toegewezen vast op basis van de berekening overeenkomstig artikel 25, tweede lid, en artikel 26, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en met toepassing van een verhoging van 3% als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel

2.9

Vorming van en toewijzing uit de nationale reserve

Artikel

2.10

Subsidiabel landbouwareaal en de uitsluiting ervan

Artikel

2.11

Aangifte ten behoeve van activering betalingsrechten

Artikel

2.12

Overdracht van betalingsrechten

§

3

Klimaat en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

Artikel

2.13

Betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

De betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken geschiedt overeenkomstig artikel 43, negende lid, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel

2.14

Gewasdiversificatie

Artikel

2.15

Blijvend grasland

Artikel

2.16

Verplicht weer omzetten naar blijvend grasland

Artikel

2.17

Ecologisch aandachtsgebied

Artikel

2.18

Collectieve tenuitvoerlegging ecologisch aandachtsgebied

Artikel

2.19

Gelijkwaardige praktijken

Artikel

2.20

Verplichtingen certificeringsinstantie

§

4

Andere rechtstreekse betalingen

Artikel

2.21

Betaling voor jonge landbouwers

Artikel

2.22

Gekoppelde steun inzake graasdierhouderij runderen

Artikel

2:23

Gekoppelde steun inzake graasdierhouderij schapen

Artikel

2:24

Berekening vrijwillig gekoppelde steun

Artikel

2.25

Steunplafond inzake graasdierhouderij

Artikel

2.26

Uitsluiting steun inzake graasdierhouderij

Geen steun als bedoeld in artikel 2:22 en artikel 2:23 wordt verstrekt aan de landbouwer indien het bedrag van de in het jaar van de steunaanvraag aangevraagde en toe te kennen steun voordat de vermindering, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, alsmede de sancties of verlagingen, bedoeld in artikel 63, eerste en tweede lid, en artikel 91, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn toegepast, voor runderen en schapen tezamen lager is dan € 1.000.

Artikel

2.27

Berekeningsgrondslag

Hoofdstuk

3

Bepalingen in verband met de randvoorwaarden en het bedrijfsadviseringssysteem

Artikel

3.1

Randvoorwaarden

Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, neemt de volgende bepalingen in acht:

  • a.

    de beheerseisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 3, en

  • b.

    de normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 4.

Artikel

3.2

Vroegtijdige waarschuwing

De minister past het vroegtijdig waarschuwingssysteem, bedoeld in artikel 99, tweede lid, tweede en derde alinea van Verordening (EU) nr. 1306/2013 toe op gevallen van niet-naleving van de bepalingen, bedoeld in artikel 3.1.

Artikel

3.3

Bedrijfsadviseringssysteem

Artikel

3.4

Aanwijzing beroepsorganisaties adviseurs

Hoofdstuk

4

Procedurele bepalingen en sancties

Artikel

4.1

Aanwijzing betaalorgaan en certificerende instantie

Artikel

4.2

Verzamelaanvraag

Artikel

4.3

Minimale oppervlakte van percelen

De minimumoppervlakte van de landbouwpercelen, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedraagt 0,01 hectare.

Artikel

4.4

Overdracht rechten bij verkoop of verhuur

Artikel

4.5

Verklaring jonge landbouwer

De landbouwer die aanspraak maakt op de betaling voor jonge landbouwers, bedoeld in artikel 2.21,

  • a.

    verklaart dat hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdelen a en b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 respectievelijk artikel 49, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, en

  • b.

    verleent toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling.

Artikel

4.6

Onregelmatigheden

De minister geeft uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel

4.7

Gbcs en administratieve controles

Artikel

4.8

Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

Hoofdstuk

5

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

5.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel

5.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage
De Staatssecretaris van Economische Zaken,S.A.M.Dijksma

Bijlage

1

bij artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a

Natuurbeheertypen inzake areaal dat overwegend voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt

N01.01 Zee en wad

N01.02 Duin- en kwelderlandschap

N01.03 Rivier- en moeraslandschap

N01.04 Zand- en kalklandschap

N02.01 Rivier

N03.01 Beek en Bron

N04.01 Kranswierwater

N04.02 Zoete Plas

N04.03 Brak water

N04.04 Afgesloten zeearm

N05.01 Moeras

N05.02 Gemaaid rietland

N06.01 Veenmosrietland en moerasheide

N06.02 Trilveen

N06.03 Hoogveen

N06.04 Vochtige heide

N06.05 Zwakgebufferd ven

N06.06 Zuur ven of hoogveenven

N07.01 Droge heide

N07.02 Zandverstuiving

N08.01 Strand en embryonaal duin

N08.02 Open duin

N08.03 Vochtige duinvallei

N08.04 Duinheide

N09.01 Schor of kwelder

N11.01 Droog schraalland

N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland

N12.06 Ruigteveld

N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos

N14.02 Hoog- en laagveenbos

N14.03 Haagbeuken- en essenbos

N15.01 Duinbos

N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos

N16.01 Droog bos met productie

N16.02 Vochtig bos met productie

N17.01 Vochtig hakhout en middenbos

N17.02 Droog hakhout

N17.03 Park- en stinzenbos

N17.04 Eendenkooi

Bijlage

2

bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d

Categorie

1

Combinaties van vanggewassen (algemeen)

  • A.

    Lijst van vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen kunnen worden geteeld:

    Bladrammenas

    Raphunus sativus

    Gele mosterd

    Sinapsis alba

    Sarepta mosterd/Caliente

    Brassica juncea

    Bladkool

    Brassica napus

    Engels raaigras

    Lolium perenne

    Italiaans/Westerwolds raaigras

    Lolium multiflorum

    Rietzwenkgras

    Festuca arundinacea

    Soedangras/Sorghum

    Sorghum bicolor

    Facelia

    Phacelia tanacetifolia

    Spurrie

    Spergula arvensis

    Japanse haver

    Avena strigosa

    Voederwikke

    Vicia sativa

    Alexandrijnse klaver

    Trifolium alexandrinum

    Perzische klaver

    Trifolium resupinatum

    Rode klaver

    Trifolium pratense

    Witte klaver

    Trifolium repens

    Bladraap

    Brassica rapa L. var. sylvestris

    Deder

    Camelina sativa

    Ethiopische mosterd

    Brassica carinata

    Franse boekweit

    Fagopyrum tataricum

    Incarnaat klaver

    Trifolium incarnatum

    Lupine

    Lupinus angustifolius

    Niger

    Guizotia abyssinica

    Seradelle

    Ornithopus sativa

    Stoppelknollen

    Brassica rapa var. rapa

    Festulolium

    Lolium sp. x Festuca sp.

    Vlas

    Linum usitatissimum

    Zwaardherik

    Eruca sativa

    Beemdlangbloem

    Festuca pratensis

    Veldbeemdgras

    Poa pratensis

    Timothee

    Phleum pratense

    Erwten

    Pisum sativum

  • B.

    Voorwaarden waaronder de vanggewassen, bedoeld in onderdeel A, kunnen worden geteeld:

    • 1.

      De combinatie van vanggewassen bestaat uit een zadenmengsel van ten minste twee soorten als bedoeld in onderdeel A.

    • 2.

      De combinatie van vanggewassen, moet voor 1 oktober van het jaar van aanvraag worden gezaaid.

    • 3.

      De landbouwer gebruikt tenminste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR, aanbevolen hoeveelheid zaaizaad.

    • 4.

      De landbouwer bewaart aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel gedurende 5 jaar in zijn administratie.

    • 5.

      Indien de landbouwer niet beschikt over de aankoopbewijzen en etiketten toont de landbouwer ten genoegen van een toezichthouder aan dat aan voorwaarde 1 is voldaan en dat er een voldoende bladbedekking van het perceel is.

    • 6.

      De landbouwer meldt de datum van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

    • 7.

      De vanggewassen dienen ten minste 10 weken op het perceel aanwezig te zijn.

    • 8.

      Het gebruik van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet, is toegestaan, het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is niet toegestaan tot en met 31 december.

    • 9.

      In afwijking van onderdeel 8 is voor de teelt van de vanggewassen na de teelt van vlas of hennep op het zelfde areaal en in het zelfde jaar van aanvraag de aanwending van een gewasbeschermingsmiddel toegestaan.

Categorie

2

Vanggewassen ten behoeve van de bestrijding van aaltjes

  • A.

    Lijst van vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen ter bestrijding van aaltjes (nematoden) kunnen worden geteeld:

    Raketblad

    Solanum sisymbriifolium

    Zwaardherik

    Eruca sativa

    Afrikaantje (laag)

    Tagetes patula

    Afrikaantje (hoog)

    Tagetes erecta

    Japanse haver

    Avena strigosa

  • B.

    Voorwaarden waaronder de vanggewassen, bedoeld in onderdeel A, kunnen worden geteeld:

    • 1.

      Het zadenmengel bestaat uit ten minste twee soorten als bedoeld in onderdeel A. waarbij elke in het mengsel aanwezige soort tenminste een aandeel van 3% in het totale gewicht van het zadenmengsel heeft.

    • 2.

      Het zadenmengsel wordt voor 1 oktober ingezaaid.

    • 3.

      De landbouwer gebruikt tenminste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR aanbevolen hoeveelheid zaaizaad.

    • 4.

      De landbouwer bewaart aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaad gedurende 5 jaar in zijn administratie.

    • 5.

      De landbouwer meldt de datum van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

    • 6.

      De vanggewassen dienen ten minste 10 weken tot op het perceel aanwezig te zijn.

    • 7.

      Het gebruik van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet, en gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, is toegestaan.

Bijlage

3

bij artikel 3.1, onderdeel a

Beheerseisen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

Gebied: milieu, klimaatverandering en een goede landbouw-conditie van grond

Aspect: water

RBE 1. artikelen 4 en 5 van Richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (Pb L 375):

1.1

artikel 2 Besluit gebruik meststoffen

1.2

artikel 3 Besluit gebruik meststoffen

1.3

artikel 3a Besluit gebruik meststoffen

1.4

artikel 3b Besluit gebruik meststoffen

1.5

artikel 4 Besluit gebruik meststoffen

1.6

artikel 4a Besluit gebruik meststoffen

1.7

artikel 4b Besluit gebruik meststoffen

1.8

artikel 5 Besluit gebruik meststoffen

1.9

artikel 6 Besluit gebruik meststoffen

1.10

artikel 6a Besluit gebruik meststoffen

1.11

artikel 6b Besluit gebruik meststoffen

1.12

artikel 6c Besluit gebruik meststoffen

1.13

artikel 6d Besluit gebruik meststoffen

1.14

artikel 8a Besluit gebruik meststoffen

1.15

artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 Activiteitenbesluit milieubeheer

1.16

artikel 2.1 Wabo of/in samenhang met de artikelen 3.48 en/of 3.52 Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met de artikelen 3.65, 3.68 of 3.69 Activiteitenregeling milieubeheer

1.17

artikel 7 in samenhang met artikel 8, onder a en b, 9 en 10 Meststoffenwet en in samenhang met artikel 24, 25, 26 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

1.18

artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Aspect: biodiversiteit

RBE 2. Artikelen 3, eerste lid, 3, tweede lid, onder b) en 4, eerste, tweede en vierde lid, van Richtlijn nr. 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Pb L 20):

2.1

artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998

RBE 3. Artikel 6, eerste en tweede lid, van Richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206):

3.1

artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998

Gebied: volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten

Aspect: voedselveiligheid

RBE 4. Artikelen 14 en 15, 17, eerste lid, en 18 tot en met 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Pb L 31):

4.1

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012

4.a. Diervoederhygiëne (Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne)

4.2

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005

4.3

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 1 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005

4.4

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) nr. 183/2005

4.5

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) nr. 183/2005

4.6

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 6 van Verordening (EG) nr. 183/2005

4.b Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, PbEU L 139)

4.7

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) nr. 852/2004

4.8

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012 en de artikelen 1.21, 1.23 en 1.24 van het Besluit houders van dieren

4.9

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004

4.10

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004

4.11

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004

4.12

Artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 nr. in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren

4.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139)

4.13

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.14

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.15

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.16

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.17

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.18

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.19

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004

4.d Gebruik diergeneesmiddelen (Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 15)

4.20

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, artikel 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen, de artikelen 1.23, eerste lid en2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel b en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen

4.e Residuen gewasbeschermingsmiddelen (Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, PbEU L 70)

4.21

artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met de artikelen 3, eerste lid, onder c, en 4 van de Regeling diervoeders 2012

RBE 5. Artikelen 3, onder a), b), d), en e), 4, 5, en 7 van Richtlijn nr. 96/22/EG van de Raad van 29 april van 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (Pb L 125):

5.1

artikel 2.2, tiende lid, onder r, artikel 2.8, eerste lid, onder c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.23 van het Besluit houders van dieren

5.2

artikel 2.8, eerste lid, onder c, en het vierde lid, onder b, van de Wet dieren in samenhang met artikel 5.2, negende lid, van het Besluit diergeneeskundigen

5.3

artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren en artikel 2.18, tweede lid, van en bijlage I bij de Regeling diergeneesmiddelen

5.4

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen a, onder 2°, e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.22, eerste lid, en 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

5.5

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.4 van het Besluit diergeneesmiddelen en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel a, van de Regeling diergeneesmiddelen

Aspect: Identificatie en registratie van dieren

RBE 6. Artikelen 3 tot en met 5 van de Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PbEG L 213):

6.1

artikel 2, lid 1 tot en met 3 en 5, in samenhang met artikel 4, eerste lid Regeling identificatie en registratie van dieren

6.2

artikel 5, lid 1, onder a, van Richtlijn nr. 2008/71/EG en artikel 8, lid 2, in samenhang met de artikelen 10, 11 en 12 van de Regeling identificatie en registratie van dieren en in samenhang met artikel 104, tweede lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

6.3

artikel 31, lid 1, aanhef en onderdelen a en b, eerste tot en met zesde gedachtestreepje, en lid 3 Regeling identificatie en registratie van dieren

RBE 7. Artikelen 4 en 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb L 204):

7.1

artikel 4, eerste, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, in samenhang met artikel 8, eerste lid, en artikel 12 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en artikel 10 in samenhang met artikel 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

7.2

artikel 7, eerste lid, eerste en tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 in samenhang met artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

RBE 8. Artikelen 3 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (Pb L 5):

8.1

artikel 4, eerste en vierde lid, van Verordening (EG) nr. 21/2004 in samenhang met de artikelen 8, vijfde lid, 12, 12e en 12f van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en artikel 10 in samenhang met artikel 11, 36 en 38 Regeling identificatie en registratie van dieren

8.2

artikelen 38d en 38e van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Aspect: dierziekten

RBE 9. Artikelen 7, 11 tot en met 13 en 15 van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (Pb L 147):

9.1

artikel 2.18, tweede lid en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 7 van de Regeling diervoeders 2012

9.2

artikelen 20 en 104, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

9.3

artikel 29 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

9.4

artikel 77 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 2.4 van de Regeling handel levende dieren en levende producten

Aspect: gewasbeschermingsmiddelen

RBE 10. Artikel 55, eerste en tweede zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Pb L 309):

10.1

artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

10.2

artikel 20 eerste en derde lid, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

Gebied: Dierenwelzijn

Aspect: dierenwelzijn

RBE 11. Artikelen 3 en 4 Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L 10):

11.1

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 1

11.2

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 2

11.3

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 3

11.4

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 4

11.5

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 6

11.6

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 8

11.7

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 9

11.8

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 11

11.9

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 13

11.10

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 14

11.11

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage onder 15

11.12

artikel 2.32, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

11.13

artikel 2.33, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

11.14

artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren

11.15

artikel 2.34, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

11.16

artikel 2.38, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren

11.17

artikel 2.33, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

11.18

artikel 2.36, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

11.19

artikel 2.37 van het Besluit houders van dieren

11.20

artikel 2.36, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

RBE 12. Artikelen 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Pb L 47):

12.1

artikel 3, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG

12.2

artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, derde lid van het Besluit houders van dieren.

12.3

artikel 3, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.18, zesde lid, van het Besluit houders van dieren.

12.4

artikel 3 tweede lid, onder b, van Richtlijn 2008/120/EG

12.5

artikel 3, vierde lid, eerste alinea, van Richtlijn 2008/120/EG

12.6

artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van Richtlijn 2008/120/EG

12.7

artikel 3 zesde lid, van Richtlijn 2008/120/EG

12.8

Bijlage I, Hoofdstuk I, onder 5, 2e zin van Richtlijn 2008/120/EG

12.9

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

12.10

Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4 van Richtlijn 2008/120/EG

12.11

artikel 2.14 van het Besluit houders van dieren

12.12

artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid Besluit houders van dieren

12.13

artikel 2.19 lid 1 Besluit houders van dieren

12.14

artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG

12.15

artikel 2.19, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

12.16

artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

12.17

artikel 2.20, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid, Besluit houders van dieren

12.18

artikel 2.22, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

12.19

artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

12.20

artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

12.21

artikel 2.23, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

12.22

artikel 2.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

12.23

artikel 2.24 van het Besluit houders van dieren

12.24

artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

12.25

artikel 2.26, eerste lid van het Besluit houders van dieren

12.26

artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

12.27

artikel 2.26, derde lid, van het Besluit houders van dieren

12.28

artikel 1.20 van het Besluit houders van dieren

RBE 13. Artikel 4 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (Pb L 221):

13.1

artikel 1.6, eerste lid, van Besluit houders van dieren

13.2

artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren

13.3

artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren

13.4

artikelen 1.7, onderdeel a, en 2.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

13.5

artikel 2.4, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren

13.6

artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vijfde lid, van het Besluit houders van dieren

13.7

artikel 1.7, onderdeel e, van het Besluit houders van dieren

13.8

artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

13.9

artikel 2.4, zesde lid, van het Besluit houders van dieren

13.10

artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

13.11

artikel 2.4, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

13.12

artikelen 1.8, derde en vierde lid 4, en 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren

13.13

artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

13.14

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

13.15

artikelen 1.8, eerste lid, en 2.5, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

13.16

artikel 2. 5, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

13.17

artikel 1.7, onderdeel f, van het Besluit houders van dieren

13.18

artikel 2.5, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

13.19

artikel 2.5, achtste en negende lid, van het Besluit houders van dieren

13.20

artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren

13.21

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

13.22

artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren

13.23

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

13.24

artikel 1.17 Besluit houders van dieren

Bijlage

4

bij artikel 3.1, onderdeel b

Goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

Gebied: milieu, klimaatverandering en een goede landbouw-conditie van grond

Aspect: water

§

1

Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is

Het is de landbouwer verboden om zonder vergunning landbouwgronden te bevloeien met water, indien deze vergunning op basis van enig algemeen verbindend voorschrift vereist is.

§

2

Bescherming van grondwater tegen verontreiniging: verbod op directe lozingen op grondwater en maatregelen ter voorkoming van een indirecte verontreiniging van grondwater door storting op de grond en infiltratie via de grond van de gevaarlijke stoffen als vermeld in de bijlage bij Richtlijn 80/68/EEG, meer bepaald de versie die van kracht is op de laatste werkdag van de geldigheid ervan, voor zover het landbouwactiviteiten betreft

Het is de landbouwer verboden om in strijd te handelen met het bepaalde in artikel 2.2 eerste en tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover de lozingen van afvalwater of andere stoffen plaatsvinden in het kader van zijn landbouwbedrijf.

Aspect: bodem en koolstofvoorraad

§

3

Minimale bodembedekking

  • A.

    De landbouwer die percelen uit productie neemt en deze percelen in aanmerking wil laten komen voor steun, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onderdelen a tot en met c, is verplicht deze percelen in te zaaien met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • 1°.

      Het betreft een groenbemester, genoemd in het tweede subonderdeel, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid.

    • 2°.

      Groenbemesters zijn:

      • mengsels van grassen,

      • phacelia,

      • spurrie,

      • vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten,

      • kruisbloemigen, uitgezonderd koolzaad,

      • afrikaantjes (Tagetes), of

      • solanum sisymbriifolium.

      Tevens zijn in mengsels van één of meer groenbemesters toegestaan:

      • tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas,

      • eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal, of

      • akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

    • 3°.

      De groenbemester wordt niet voor 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing:

    • 1°.

      indien de landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 834/2007 en Verordening (EU) nr. 889/2008,

    • 2°.

      indien op last van de NVWA deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen, of

    • 3°.

      op percelen die in het kader van de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, bedoeld in Titel II, hoofdstuk 3 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en Hoofdstuk 2, §3, van de regeling zijn ingezet.

§

4

Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan

  • A.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • landbouwgrond: grond waarop akkerbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende landbouwgronden;

    • tuinbouwgrond: grond waarop tuinbouw wordt beoefend, inclusief braakliggende tuinbouwgronden;

    • erosie: de afvoer van bodemmateriaal door oppervlakkig afstromend water;

    • erosiebevorderend gewas: alle eenjarige gewassen die worden gezaaid, geplant of gepoot na 1 januari van het desbetreffende teeltjaar;

    • perceel: een aaneengesloten oppervlakte grond, in eigendom of in gebruik bij één landbouwer, waarop één gewas wordt geteeld;

    • hellinglengte: lengte van de zijde van het perceel, die het minst parallel loopt met de hoofdrichting van de hoogtelijnen;

    • hellingspercentage: een gemiddeld in een absoluut getal uitgedrukt hellingspercentage van het perceel, bepaald volgens de in bijlage 5 weergegeven methode;

    • grondbewerking: het verplaatsen van bodemdeeltjes door middel van een werktuig;

    • niet-kerende grondbewerking: grondbewerking, niet zijnde ploegen, waarbij de vermenging van de bodem zich beperkt tot de bovenste 12 centimeter, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt;

    • bodembedekking: een gewas dat in het najaar direct na de oogst van het hoofdgewas wordt ingezaaid en als levend gewas of als licht ingewerkte of niet ingewerkte gewasresten overwintert;

    • hamsterverbintenis: een verbintenis aangegaan in het kader van subsidieregelingen van de provincie Limburg met als specifiek doel de bescherming van de habitat voor de hamster;

    • directzaaimethode: teeltmethode waarbij een bodembedekking wordt toegepast en in het voorjaar zonder volledige grondbewerking het navolgende gewas wordt geteeld;

    • wateropvang: een voorziening bestemd voor het tijdelijk bergen van oppervlakkig afstromend water;

    • teeltjaar: de periode van na oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het ene jaar tot en met de oogst van het hoofdgewas of de hoofdgewassen in het daaropvolgende jaar, waarbij bij de teelt van meerdere gewassen achter elkaar de laatste oogst vóór 1 januari wordt bedoeld;

    • ondergroei: een bodembedekker die tijdens de aanwezigheid van een gewas wordt ingezaaid in dit gewas, en bij de oogst van het hoofdgewas in stand wordt gehouden;

    • hoofdgewas: een gewas geteeld met het doel de opbrengst te verhandelen of te gebruiken;

    • waterdrempel: een aarden rug, dwars in de rijen van een teelt op ruggen, dat afstromend water kan bergen;

    • fruitteelt: een opstand van bomen die bedrijfsmatig is aangeplant met als doel de oogst van vruchten;

    • mulchsysteem: teeltsysteem waarbij de bodem in het najaar wordt geploegd, gevolgd door de inzaai van een bodembedekking, waarbij in het voorjaar uitsluitend niet-kerende grondbewerking plaatsvindt.

  • B.

    Deze paragraaf is van toepassing op land- en tuinbouwgronden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp.

  • C.
    • 1°.

      Een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer wordt niet gebruikt voor fruitteelt, tenzij:

      • a.

        het gras in de boomgaard niet korter wordt gemaaid dan 5 cm;

      • b.

        op een perceel met een hellingspercentage tot 5% de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 300 meter of ten minste na elke 300 meter wordt onderbroken door een niet erosiebevorderend gewas of een extra wendakker;

      • c.

        op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 200 meter of ten minste na elke 200 meter wordt onderbroken door een niet-erosiebevorderend gewas of een extra wendakker, en

      • d.

        op een perceel met een hellingspercentage van 5% of meer het snoeihout onder de bomen niet geruimd wordt vóór 15 juni van elk jaar.

    • 2°.

      Onderdeel 1°, onder a en d, is niet van toepassing voor fruitteelt waarbij de boomrijen dwars op de helling zijn gelegen en er geen eenduidig concentratiepunt is voor het oppervlakkig afstromende water.

  • D.

    De landbouwer:

    • 1°.

      voert zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand na elke oogst van het desbetreffende teeltjaar, een grondbewerking uit met een minimale diepte van vijftien centimeter, waarmee de verslemping, verdichting, korstvorming en wielsporen worden opgeheven, behoudens bij de toepassing van ondergroei of bij de aanwezigheid van meerjarige teelten. De genoemde diepte van vijftien centimeter mag worden beperkt tot tien centimeter indien een hamsterovereenkomst van toepassing is;

    • 2°.

      wist bij het inzaaien van bieten, maïs of uien de sporen van de trekkerwielen, tenzij de directzaaimethode is toegepast, en

    • 3°.

      gebruikt land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18% of meer uitsluitend als grasland.

  • E.
    • 1°.

      Onverminderd de onderdelen C en D treft de landbouwer elk teeltjaar met betrekking tot elk perceel land- of tuinbouwgrond met een hellingspercentage van 2% of meer en een hellingslengte van meer dan 50 meter de volgende maatregelen:

      • a.

        ondiep ploegen tot maximaal 12 centimeter diep, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt, in combinatie met een bodembedekking en een buffervoorziening voor 10m3 water per hectare, of

      • b.

        toepassing van het mulchsysteem in combinatie met een buffervoorziening voor 20m3 water per hectare.

    • 2°.

      De landbouwer doet uiterlijk 1 januari van het lopende teeltjaar melding bij de minister van de getroffen maatregelen en de locatie van de buffervoorziening.

  • F.

    Onderdeel E is niet van toepassing op land- en tuinbouwgronden, indien de landbouwer:

    • 1°.

      geen andere dan de niet-kerende grondbewerking toepast en een bodembedekking inzaait, waarbij de bodembedekking achterwege kan blijven indien op 15 september nog een gewas op het land staat;

    • 2°.

      in het teeltjaar bij gewassen in ruggenteelt waterdrempels toepast die tussen de aanleg van de ruggen en het sluiten van het gewas gezamenlijk 100 m3 water per hectare kunnen bergen;

    • 3°.

      in het teeltjaar uiterlijk op 1 januari een wateropvang heeft met een capaciteit van 100 m3 per hectare, voor de percelen die afwateren in deze voorziening, of

    • 4°.

      wintergraan teelt dat voor 1 januari van het desbetreffende teeltjaar wordt ingezaaid.

§

5

Handhaving van het gehalte aan organische stof in de bodem, door passende praktijken, waaronder een verbod op het verbranden van stoppels, behalve om fytosanitaire redenen

  • A.

    Het is verboden om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

  • B.

    Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een vergunning van het College van Burgemeester en Wethouders.

§

6

Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, akkerranden en terrassen en inclusief het verbod op het snoeien van heggen en van bomen in de vogelbroedperiode en, als een optie, maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen

Bijlage

5

Bij artikel 3.1, onderdeel b

Bepaling hellingspercentage, bedoeld in bijlage 4, §4, onderdeel A

  • I.

    Bepaling hellingspercentage van percelen met één hoogste en één laagste punt.

    • 1.

      Bepaling van de richting van de steilste helling in het perceel. De meest steile helling in het perceel is maatgevend voor de perceelslengte (L). Zie afbeelding A.

      A.

      L van perceel a = 400 meter

      L van perceel b = 200 meter

    • 2.

      Bepaling van het gemiddelde hellingspercentage over de in 1 vermelde perceelslengte L. Zie afbeelding B, C en D.

    • B.

      Gemiddelde hellingspercentage = 1%

    • C.
    • D.
  • II.

    Bepaling hellingspercentage van percelen met meer dan één hoogste of laagste punt. (holle en bolle percelen)

    • a.

      Holle percelen: vanuit het laagste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen. Zie afbeelding E.

    • c.

      Bolle percelen: vanuit het hoogste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

    Overige zaken conform I.