Besluit van 15 januari 1997, houdende regels in het belang van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid (Arbeidsomstandighedenbesluit)

Arbeidsomstandighedenbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Justitie en de Staatssecretaris van Defensie van 12 juli 1996, Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/96/0407, gedaan mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 10, 20, 23a, 24, 24a, 25, 26, 27, 28, 30, 31a, 35, 36, en 41 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 5 en 8 van de Winkeltijdenwet;
Gezien het advies van de Sociaal-Economische Raad van 9 februari 1995, nr. 95/31 I en II;
De Raad van State gehoord (advies van 24 september 1996, no.W12.960298);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Justitie en de Staatssecretaris van Defensie van 18 december 1996, Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/96/1537, uitgebracht mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Definities en toepassingsgebied

Afdeling

1

Definities

Artikel

1.1

Definities algemeen

Artikel

1.2

Definities arbodiensten

Vervallen

Artikel

1.3

Definities onderwijs

Artikel

1.4

Definities justitiële inrichtingen

Artikel

1.5

Definities defensie

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    militair personeel:

  • b.

    burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie:

    • 1°.

      degenen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling in burgerlijke openbare dienst jegens het Rijk, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, gehouden zijn tot het verrichten van arbeid, behalve indien betrokkenen aan een derde ter beschikking worden gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;

    • 2°.

      degenen die onder gezag van het Rijk, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, arbeid verrichten;

  • c.

    defensiepersoneel: militair personeel en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie;

  • d.

    oefening: iedere door defensiepersoneel onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden;

  • e.

    militair vaartuig: een Nederlands oorlogsschip, marinehulpschip of een ander schip dat in gebruik is voor de uitvoering van de militaire taak;

  • f.

    militair luchtvaartuig: een luchtvaartuig in beheer bij het Ministerie van Defensie;

  • g.

    bemand wapensysteem: ieder al dan niet voortbewogen wapensysteem, dat tijdens het gebruik wordt bemand of bediend met uitzondering van een licht persoonlijk wapen;

  • h.

    eenheid met gereedstelling: eenheid die, daartoe aangewezen, ingezet is dan wel gereed is of zich gereed moet houden voor inzet in krijgsmachtverband.

Afdeling

1A

Certificatie

§

1

Aanwijzing certificerende instellingen

Artikel

1.5a

Criteria voor aanwijzing

Artikel

1.5b

Verstrekken gegevens

Artikel

1.5c

Wijziging, beëindiging werkzaamheden

Artikel

1.5d

Aanvraag om aanwijzing

§

2

Certificaten

Artikel

1.5e

Algemene bepalingen inzake de afgifte van certificaten

Afdeling

2

Samenwerking, overleg en ontslag- en benadelingsbescherming

Artikel

1.6

Definities samenwerking en overleg

Artikel

1.7

Aard en inhoud van het overleg

Artikel

1.8

Ontslagbescherming

Artikel

1.9

In afwijking van artikel 14, tweede lid, van de wet is ten aanzien van degene op wie het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet werkzaam is, artikel 1.16 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek van toepassing. Ten aanzien van degene op wie het Algemeen militair ambtenarenreglement of het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in de vorige volzin werkzaam is, is artikel 20 van het Besluit medezeggenschap defensie van toepassing.

Afdeling

3

Onderwijs

Artikel

1.10

Toepasselijkheid

Tenzij hierna anders is bepaald, zijn de wet en dit besluit van toepassing op werknemers in onderwijsinrichtingen en op overeenkomstige wijze van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel

1.11

Samenwerking en overleg / Onderwijs-inrichtingen met een medezeggenschapsraad

Artikel

1.12

Samenwerking en overleg / Universiteiten

Voor de in artikel 1.3, tweede lid, onder d, genoemde bekostigde onderwijsinrichting worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden, met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de dienstcommissie, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.

Artikel

1.13

Uitzonderingen arbobeleid en horen

Artikel

1.14

Uitzondering werknemersverplichtingen

Waar in de wet bepaalde verplichtingen worden opgelegd aan werknemers, zijn deze bepalingen niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel

1.15

Uitzondering arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel 18 van de wet is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.

Afdeling

4

Burgerlijke openbare dienst

Artikel

1.16

Toepasselijkheid

Deze afdeling is van toepassing op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst met uitzondering van arbeid:

  • a.

    verricht in onderwijsinrichtingen;

  • b.

    verricht in justitiële inrichtingen;

  • c.

    verricht door burgerpersoneel, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten en instellingen.

Artikel

1.17

Politie en brandweer

Op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst, welke gericht is op het daadwerkelijk uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993, artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 1, zesde lid, van de Brandweerwet 1985 voor zover deze taak betrekking heeft op het repressief optreden bij brand, ongevallen en rampen, zijn de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet van toepassing voor zover door de toepassing van deze artikelen een goede taakuitoefening niet wordt belemmerd.

Artikel

1.18

Veiligheid van de staat

Afdeling

5

Vervoer

Artikel

1.19

Toepasselijkheid

Artikel

1.20

Beperking recht op werkonderbreking

Afdeling

6

Justitiële inrichtingen

Artikel

1.22

Veiligheid in justitiële inrichtingen

Artikel

1.23

Veiligheid van de staat

Ten aanzien van arbeid verricht door het justitieel personeel in de justitiële inrichtingen geschiedt de toepassing van de wet met inachtneming van de voor de rijksdienst geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.

Artikel

1.24

Kennisneming inventarisatie en evaluatie

In afwijking van artikel 5, vierde lid, van de wet kan een gedetineerde, verpleegde of jeugdige kennisnemen van de inventarisatie en evaluatie, voor zover de orde of de veiligheid in de justitiële inrichting daardoor niet in gevaar wordt gebracht.

Artikel

1.25

Samenwerking

In afwijking van artikel 12, eerste lid, van de wet werken de directeur van de inrichting en de gedetineerden, verpleegden of jeugdigen zoveel mogelijk samen bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen binnen de justitiële inrichting.

Afdeling

7

Defensie

Artikel

1.26

Toepasselijkheid

Tenzij in deze afdeling anders is bepaald is de wet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.

Artikel

1.27

Veiligheid van de Staat

Artikel

1.28

Internationale verplichtingen

De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid verricht door defensiepersoneel geschiedt met inachtneming van internationale verplichtingen.

Artikel

1.29

Algehele uitzondering

De wet is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel:

Artikel

1.30

Partiële uitzondering artikelen 3 en 16 van de wet

Artikel 3, eerste lid, van de wet en de op artikel 16 van de wet gebaseerde artikelen 1.37 en 1.41, de afdelingen 5 en 6 van hoofdstuk 2, de hoofdstukken 3, 4, 5, 6 en 7 en de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 8 van dit besluit zijn niet van toepassing:

  • a.

    tijdens, direct voor en direct na oefeningen;

  • b.

    ten aanzien van militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen, bemande wapensystemen en eenheden met gereedstelling:

    • 1°.

      voor zover afwijking van deze artikelen, hoofdstukken of afdelingen naar het oordeel van Onze Minister van Defensie noodzakelijk is in verband met de bouw, de constructie, de inrichting of de uitrusting van deze vaartuigen en wapensystemen;

    • 2°.

      indien oorlogsschepen varen en indien militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen als zodanig in gebruik zijn;

    • 3°.

      voor zover de operationele taakuitvoering van deze vaartuigen en wapensystemen of van de eenheden met gereedstelling naar het oordeel van Onze Minister van Defensie door de toepassing van deze artikelen, hoofdstukken of afdelingen wordt belemmerd.

Artikel

1.31

Partiële uitzondering artikel 10 van de wet

Voor zover de wet van toepassing is op arbeid verricht door defensiepersoneel is artikel 10 van de wet op arbeid verricht door defensiepersoneel:

  • a.

    dat belast is met enige politietaak of met bewakings- of beveiligingstaken, of

  • b.

    dat wachtdiensten verricht, of

  • c.

    dat is ingezet ter verlening van de bijstand, bedoeld in artikel 1.29, onder b, aan de politie, van toepassing, voor zover een goede taakuitoefening door de toepassing van genoemd artikel niet wordt belemmerd.

Artikel

1.32

Partiële uitzondering artikelen 12 en 13 van de wet

De artikelen 12 en 13 van de wet zijn van toepassing behoudens:

  • a.

    tijdens oefeningen;

  • b.

    op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het houden van oefeningen;

  • c.

    op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de arbeid, bedoeld in artikel 1.29.

Artikel

1.33

Partiële uitzondering artikelen 27 en 28 van de wet

Afdeling

8

Jeugdigen

Artikel

1.35

Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 94/33/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216).

Artikel

1.36

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie

Artikel

1.37

Deskundig toezicht

Artikel

1.38

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

In aanvulling op artikel 18 van de wet worden jeugdige werknemers in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, zodra uit de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 1.36, blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor ongevallen als gevolg van het gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer, zijn verbonden.

Afdeling

9

Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie

Artikel

1.40

Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 betreffende maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PbEG L 348).

Artikel

1.41

Inventarisatie en evaluatie

Indien in een bedrijf of inrichting een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie werkzaam is of pleegt te zijn, wordt in de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan de niet-limitatieve lijst van agentia, procédés en arbeidsomstandigheden, opgenomen in bijlage I bij de richtlijn

Artikel

1.42

Organisatie van de arbeid

Afdeling

10

Thuiswerkers

Artikel

1.43

Toepasselijkheid

Artikel

1.44

Beschikbaarheid van gegevens

Van de thuiswerkers zijn gegevens beschikbaar omtrent naam, adres en woonplaats alsmede van de werkzaamheden die door de betreffende thuiswerkers worden verricht en van de stoffen, hulpmiddelen en werktuigen die daarbij worden gebruikt.

Artikel

1.45

Voorraad

Het is niet toegestaan aan de thuiswerker een grotere hoeveelheid aan grondstoffen, halffabrikaten en gerede producten in voorraad te geven of te laten houden dan voor de arbeid strikt noodzakelijk is.

Artikel

1.46

Melding van ongevallen

Indien aan een thuiswerker in verband met het verrichten van arbeid een ongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet overkomt, wordt door de thuiswerker hiervan onverwijld mededeling gedaan aan de thuiswerkgever.

Hoofdstuk

2

Arbozorg en organisatie van de arbeid

Afdeling

1

Melding ongevallen en beroepsziekten

Artikel

2.1

Gegevens ongevallen en beroepsziekten

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de schriftelijke mededeling van een ongeval, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet en de mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet worden verstrekt.

Afdeling

2

Arbeidsveiligheidsrapportage

Artikel

2.2

Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    brandbare stof: een stof die een procestemperatuur heeft gelijk aan of hoger dan het vlampunt, bepaald met het toestel van Abel-Pensky voor vlampunten tot en met 65° C of bepaald met het toestel van Pensky-Martens voor vlampunten boven 65° C;

  • b.

    extreem toxische stof:

    • 1°.

      een stof die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft

      • dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende vier uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 milligram per kubieke meter, of

      • dat de lethale dosis 50 oraal bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 1 milligram per kilogram, of

      • dat de lethale dosis 50 percutaan bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 2 milligram per kilogram;

    • 2°.

      de volgende voor de mens carcinogene stoffen met een hoge potentie: 2-acetylaminofluoreen, 4-aminobifenyl, benzidine, bischloormethylether, dialkylnitrosaminen, 4-dimethylaminoazobenzeen, methylnitroso-ureum, 2-naftylamine, 4-nitrobifenyl en 3-nitronaftylamine;

  • c.

    toxische stof: een stof, niet zijnde een extreem toxische stof, die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 000 milligram per kubieke meter;

  • d.

    ontplofbare stof: een stof, daaronder mede begrepen een mengsel van stoffen, die de inherente eigenschap bezit zonder toetreding van zuurstof te kunnen exploderen bij blootstelling aan licht, schok, wrijving of warmte dan wel door zelfopwarming;

  • e.

    installatie: een installatie voor bewerking of een installatie voor opslag;

  • f.

    installatie voor bewerking: het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten stof een geheel vormt of kan vormen en dient voor de vervaardiging, bewerking, verwerking, verlading of vernietiging van deze stof;

  • g.

    installatie voor opslag: de tanks, silo's, bunkers en verpakkingseenheden die dienen voor opslag met dien verstande, dat deze eenheden buiten de ruimtelijke begrenzing van een installatie voor bewerking zijn gelegen en waarbij wat betreft tanks, silo’s en bunkers elke eenheid als een op zich zelf staande installatie voor opslag moet worden beschouwd;

  • h.

    procestemperatuur: de temperatuur die bij opslag of bij bewerking onder normale bedrijfscondities maximaal kan worden bereikt;

  • i.

    omhulling: een constructie die een installatie voor bewerking of opslag omsluit, die de natuurlijke ventilatie van de omsloten installatie bemoeilijkt of verhindert en waarbinnen door werknemers regelmatig arbeid wordt verricht;

  • j.

    grenswaarde: de hoeveelheid van een stof, uitgedrukt in kilogrammen, die bij plotseling vrijkomen het leven of de gezondheid van een op globaal 100 meter afstand van het emissiepunt verblijvende werknemer nog kan bedreigen.

Artikel

2.2b

Arbeidsveiligheidsrapporten

Artikel

2.2c

Verstrekking en uitwisseling van gegevens

Artikel

2.2d

Exploitatieverbod

Het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, aangewezen in deze afdeling of krachtens artikel 6, tweede lid van de wet, mag niet in werking worden gebracht en de in artikel 2.2b, tweede lid bedoelde verandering mag niet worden doorgevoerd, alvorens is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.2b en artikel 2.2c, eerste lid.

Artikel

2.2e

Eis tot naleving en overleg

Artikel

2.2f

Nadere regels

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot artikel 2.2b, eerste lid, en artikel 2.2e, tweede en derde lid.

Artikel

2.3

Verplichtstelling

Artikel

2.4

Grenswaarden

Artikel

2.5

Omstandigheidsfactoren

De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde omstandigheidsfactoren zijn:

  • a.

    voor een stof die zich bevindt in een installatie voor bewerking: 1;

  • b.

    voor een stof die zich bevindt in een installatie voor opslag: 0,01;

  • c.

    voor een installatie die is opgesteld in de open lucht: 1;

  • d.

    voor een installatie die is opgesteld in een omhulling: 10;

  • e.

    voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur gelijk is aan het atmosferisch kookpunt van die stof: 1; voor elke 10° C dat deze procestemperatuur boven het atmosferisch kookpunt ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 10, afgerond op een geheel getal, en voor elke 10° C dat de procestemperatuur onder het atmosferisch kookpunt ligt, wordt deze factor verminderd met 0,1 tot een minimum van 0,1, afgerond op één decimaal;

  • f.

    voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur lager is dan de omgevingstemperatuur, zijnde 25° C: 1; voor elke 50 °C dat het atmosferisch kookpunt van de desbetreffende stof onder de 25 °C ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 4, afgerond op hele getallen;

  • g.

    voor procesomstandigheden waar zowel de onder e, als de onder f genoemde factoren van toepassing zijn, geldt een vermenigvuldigingsfactor die gelijk is aan de som van de vermenigvuldigingsfactoren e en f, verminderd met 1 en met een maximum van 10;

  • h.

    voor een stof die in de gasfase verkeert: 10;

  • i.

    voor een stof die in de vaste fase verkeert: 0,1.

Artikel

2.6

Faseringsfactor

De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde faseringsfactor bedraagt 1.

Afdeling

3

Arbodiensten

Artikel

2.6a

Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel

2.7

Deskundigheidseisen arbodienst

Artikel

2.8

EG-verklaring inzake deskundigheid

Indien op een of meer vakgebieden diploma's zijn vereist voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt met die diploma's gelijkgesteld een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling op een van deze vakgebieden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's.

Artikel

2.9

Functioneringseisen

Artikel

2.10

Organisatie-eisen arbodienst

Artikel

2.11

Uitrustingseisen

Een arbodienst beschikt over zodanige huisvesting en outillage dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers van de aangesloten bedrijven is gewaarborgd.

Artikel

2.12

Gegevensverstrekking

Artikel

2.13

Samenwerkingsverband

Vervallen

Artikel

2.14

Certificaat arbodienst

Artikel

2.15

Verlening certificaat arbodienst

Vervallen

Afdeling

4

Bedrijfshulpverlening

Artikel

2.16

Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfshulpverlener: de door een werkgever op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet met bedrijfshulpverleningstaken belaste werknemer;

  • b.

    bedrijfshulpverlening: de daadwerkelijke uitvoering van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, zulks zo nodig in samenwerking met de hulpverleningsorganisaties die bij een ongeval of brand een taak hebben;

  • c.

    ongeval: een aan een of meer in een bedrijf of inrichting aanwezige werknemers of andere personen overkomen gebeurtenis, niet zijnde brand, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad of direct gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van die werknemers of andere personen doet ontstaan;

  • d.

    hulpverleningsorganisaties: gespecialiseerde organisaties voor hulpverlening die in het kader van de openbare veiligheid of gezondheid opereren.

Artikel

2.17

Maatgevende factoren voor de bedrijfshulpverlening

Bij de organisatie van bedrijfshulpverlening wordt ten minste rekening gehouden met de volgende factoren:

  • a.

    de aard, de grootte en de ligging van het bedrijf of de inrichting;

  • b.

    de in het bedrijf of de inrichting aanwezige gevaren en de voor het bedrijf of de inrichting maatgevend geachte brandscenario’s bij de bepaling waarvan rekening is gehouden met eventueel voor het bedrijf of de inrichting door de overheid van toepassing verklaarde uitgangspunten van beveiliging tegen brand;

  • c.

    het redelijkerwijs te verwachten aantal aanwezige werknemers en andere personen alsmede de tijdstippen waarop zij aanwezig zijn of plegen te zijn;

  • d.

    het redelijkerwijs te verwachten aantal personen dat zich bij een ongeval of brand niet zelfstandig in veiligheid kan brengen;

  • e.

    de opkomsttijd en mogelijkheden van brandweer en andere hulpverleningsorganisaties;

  • f.

    de aanwezigheid van een infrastructuur op het gebied van de arbeidsomstandigheden;

  • g.

    de mogelijkheid om met andere arbeidsorganisaties samen te werken;

  • h.

    de inschakeling van externe deskundigen.

Artikel

2.18

Operationaliteit, bereikbaarheid, beschikbaarheid en aanwezigheid

Artikel

2.19

Aantal bedrijfshulpverleners

Artikel

2.20

Veiligheidsinstructies

Ten behoeve van de werknemers zijn voldoende biljetten opgehangen waarop op eenvoudige wijze is aangegeven wat te doen indien zich een ongeval of brand voordoet.

Artikel

2.21

Deskundigheidseisen

Artikel

2.22

Oefening

Voor bedrijfshulpverleners worden herhalingscursussen en oefeningen of andere activiteiten georganiseerd waaraan de bedrijfshulpverleners deelnemen. Deze cursussen, oefeningen of activiteiten zijn van een zodanige inhoud en frequentie dat de kennis en vaardigheden van de bedrijfshulpverleners op het voor een adequate bedrijfshulpverlening vereiste niveau gehandhaafd blijven.

Afdeling

5

Bouwproces

§

1

Definities en toepasselijkheid

Artikel

2.23

Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    richtlijn: Richtlijn nr. 92/57/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (PbEG L 245);

  • b.

    coördinator voor de ontwerpfase: de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de in artikel 2.30 genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk;

  • c.

    coördinator voor de uitvoeringsfase: de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de in artikel 2.34 genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de totstandbrenging van een bouwwerk.

Artikel

2.25

Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw als bedoeld in afdeling 6.

§

2

Algemene verplichtingen inzake bouwplaatsen en verplichtingen in verband met het ontwerp van een bouwwerk

Artikel

2.26

Kennisgeving

Artikel

2.27

Veiligheids- en gezondheidsplan

Artikel

2.28

Aanstelling coördinator voor de ontwerpfase

Ten behoeve van een bouwplaats waar twee of meer werkgevers dan wel één werkgever en een of meer zelfstandig werkenden dan wel twee of meer zelfstandig werkenden arbeid doen of gaan verrichten in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk, worden een of meer cordinatoren“cordinatoren“ moet zijn “coördinatoren”. voor de ontwerpfase aangesteld.

Artikel

2.29

Algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk.

In de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk worden bij de bouwkundige, technische of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, alsmede bij de raming van de duur van deze onderdelen of fasen, de artikelen 3, 5, eerste lid, met uitzondering van de derde volzin, tweede lid, en 8 van de wet in acht genomen. Voor zover van toepassing wordt daarbij tevens rekening gehouden met veiligheids- en gezondheidsplannen als bedoeld in artikel 2.27, die gedurende de ontwerpfase met betrekking tot verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, zijn of worden opgesteld en met dossiers als bedoeld in artikel 2.30, onder c alsmede met de wijzigingen daarvan op grond van artikel 2.34, onder g.

Artikel

2.30

Coördinatietaken gedurende de ontwerpfase

De coördinator voor de ontwerpfase heeft tot taak om:

  • a.

    de uitvoering van artikel 2.29 te coördineren;

  • b.

    te zorgen voor de opstelling van een veiligheids- en gezondheidsplan als bedoeld in artikel 2.27;

  • c.

    een dossier samen te stellen, waarin de voor de veiligheid en gezondheid van werknemers van belang zijnde bouwkundige en technische kenmerken of kenmerken betreffende de inrichting of outillage van het bouwwerk zijn beschreven waarmee bij het verrichten van mogelijke latere werkzaamheden aan het bouwwerk rekening moet worden gehouden, dat is bestemd voor de eigenaar of beheerder van het bouwwerk dan wel degene die kan beslissen over de uitvoering van bedoelde werkzaamheden.

Artikel

2.31

Verplichtingen opdrachtgever

Overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde:

  • a.

    zorgt de opdrachtgever ervoor dat de bij of krachtens de artikelen 2.26 tot en met 2.29 gestelde voorschriften worden nageleefd;

  • b.

    neemt de opdrachtgever zodanige maatregelen en richt hij de werkzaamheden zodanig in dat:

    • 1°.

      door de coördinator voor de ontwerpfase de taken worden uitgeoefend, bedoeld in artikel 2.30;

    • 2°.

      de coördinator voor de ontwerpfase zijn taken naar behoren kan vervullen;

  • c.

    zorgt de opdrachtgever ervoor dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, deel uitmaakt van het bestek betreffende het bouwwerk.

Artikel

2.32

Verplichtingen ontwerpende partij

§

3

Verplichtingen in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk

Artikel

2.33

Aanstelling coördinator voor de uitvoeringsfase

Ten behoeve van een bouwplaats waar twee of meer werkgevers dan wel één werkgever en een of meer zelfstandig werkenden dan wel twee of meer zelfstandig werkenden arbeid gaan of doen verrichten in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk, worden een of meer coördinatoren voor de uitvoeringsfase aangesteld.

Artikel

2.34

Coördinatietaken gedurende de uitvoeringsfase

De coördinator voor de uitvoeringsfase heeft tot taak om:

  • a.

    de door werkgevers respectievelijk zelfstandig werkenden op grond van de artikelen 2.38 en 2.39 te nemen maatregelen bij de technische of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, alsmede bij de raming van de duur van de uitvoering van deze onderdelen of fasen, te coördineren, opdat die werkgevers en, indien nodig ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, zelfstandig werkenden op de bouwplaats, de betreffende maatregelen op samenhangende wijze toepassen;

  • b.

    de samenwerking tussen de werkgevers die tegelijkertijd of elkaar opvolgend arbeid doen verrichten te organiseren en te coördineren als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder f en daarbij in voorkomende gevallen mede de op de bouwplaats werkzame zelfstandig werkenden te betrekken;

  • c.

    het in artikel 2.27, eerste lid, onder f bedoelde toezicht te coördineren;

  • d.

    de voorlichting van werknemers op de bouwplaats te coördineren;

  • e.

    de nodige maatregelen te nemen opdat alleen bevoegde personen de bouwplaats kunnen betreden;

  • f.

    ervoor te zorgen dat de gegevens, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder b, d, f en g, voor zover nodig, in het veiligheids- en gezondheidsplan worden vermeld;

  • g.

    ervoor te zorgen dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, en het dossier, bedoeld in artikel 2.30, onder c, worden aangepast indien de voortgang van het bouwwerk of de onderdelen daarvan daartoe aanleiding geven;

  • h.

    zo nodig aanwijzingen te geven indien werkgevers of zelfstandig werkenden naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze uitvoering geven aan een samenhangende toepassing van hun verplichtingen als bedoeld onder a en b.

Artikel

2.35

Verplichtingen opdrachtgever

Artikel

2.36

Verplichtingen ontwerpende partij

Artikel

2.37

Verplichtingen uitvoerende partij

Artikel

2.38

Verplichtingen werkgever

Afdeling

6

Winningsindustrieën in dagbouw

Artikel

2.40

Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw met behulp van baggermaterieel.

Artikel

2.41

Verplichtingen van de werkgever

Artikel

2.42

Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsplan

Afdeling

7

Nachtarbeid

Artikel

2.43

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Afdeling

8

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Vervoer

Artikel

2.44

Uitzonderingen voor vervoermiddelen

De afdelingen 4 en 7 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg.

§

2

Thuiswerkers

Hoofdstuk

3

Inrichting arbeidsplaatsen

Afdeling

1

Algemene voorschriften

§

1

Definities

Artikel

3.1

Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    elektrische installatie: een samenstel van elektrisch materieel, leidingen en bijbehoren van leidingen;

  • b.

    elektrisch materieel: delen of gedeelten van een elektrische installatie die dienen voor de opwekking, het transport en de toepassing van elektrische energie;

  • c.

    gebruik van elektriciteit: iedere activiteit met betrekking tot een elektrische installatie waaronder in ieder geval wordt begrepen de bouw, ingebruikneming of buitengebruikstelling, bediening, reparatie, ombouwing, onderhoud en inspectie alsmede het werken in de nabijheid van een elektrische installatie;

  • d.

    hoogspanning: een spanning waarvan de waarde bij wisselspanning hoger is dan 1000 Volt effectief tussen de fasen of 600 Volt effectief tussen een fase en aarde en bij gelijkspanning hoger is dan 1500 Volt tussen de polen of 900 Volt tussen een van de polen en aarde;

  • e.

    laagspanning: een spanning met een waarde lager dan hoogspanning.

§

2

Algemene verplichtingen van de werkgever

Artikel

3.2

Algemene vereisten

Artikel

3.3

Stabiliteit en stevigheid

Artikel

3.4

Elektrische installaties

Artikel

3.5

Elektrotechnische, bedienings- en andere werkzaamheden aan of nabij een elektrische installatie

§

3

Voorzieningen in noodsituaties

Artikel

3.6

Vluchtwegen en nooduitgangen

Artikel

3.7

Veilig gebruik van vluchtwegen en nooduitgangen

Artikel

3.8

Brandmelding en brandbestrijding

Artikel

3.9

Noodverlichting

Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van het kunstlicht aan bijzondere gevaren zijn blootgesteld, zijn voorzien van adequate noodverlichting. Indien noodverlichting niet mogelijk is, beschikken de werknemers over individuele verlichting.

Artikel

3.10

Redden van drenkelingen

Op arbeidsplaatsen waar gevaar voor verdrinking bestaat wordt dit gevaar zoveel mogelijk voorkomen en zijn doelmatige middelen voor het redden van drenkelingen op een goed zichtbare plaats beschikbaar.

§

4

Inrichtingseisen

Artikel

3.11

Vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen

Artikel

3.12

Ramen en bovenlichtvoorzieningen van de ruimten

Artikel

3.13

Deuren, beweegbare hekken en andere doorgangen

Artikel

3.14

Verbindingswegen

Artikel

3.15

Markering gevaarlijke plaatsen

Artikel

3.16

Voorkomen valgevaar

Artikel

3.17

Voorkomen gevaar van bewegende voorwerpen

Het gevaar te worden getroffen door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen wordt voorkomen en, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, derde lid, laatste volzin, is van toepassing.

Artikel

3.18

Specifieke maatregelen voor roltrappen, rolpaden en laadplatforms

Artikel

3.19

Afmetingen en luchtvolume van ruimten; bewegingsruimte op de arbeidsplaats

§

5

Ontspanningsruimten en andere voorzieningen

Artikel

3.20

Ontspanningsruimten

Artikel

3.21

Nachtverblijven

Voor werknemers die gedurende de tijdsruimte, gelegen tussen het einde en het begin van de dagelijkse arbeidstijd, plegen te verblijven in het bedrijf of de inrichting waar zij werkzaam zijn, is een nachtverblijf beschikbaar. Een nachtverblijf is adequaat ingericht en is uitsluitend bestemd voor personen van gelijk geslacht.

Artikel

3.22

Kleedruimten

Artikel

3.23

Wasgelegenheden en doucheruimten

Artikel

3.24

Toiletten, urinoirs en wasbakken

Artikel

3.25

Eerste-hulpposten

Afdeling

2

Aanvullende voorschriften bouwplaatsen

Artikel

3.26

Schakelbepaling

Op een bouwplaats zijn naast de voorschriften van afdeling 1 tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.

Artikel

3.27

Algemene vereisten

Artikel

3.28

Stabiliteit en stevigheid

Artikel

3.29

Elektrische installaties en leidingen

Artikel

3.30

Bouwputten, tunnels, uitgravingen en andere ondergrondse werkzaamheden en grondverzetwerkzaamheden

Artikel

3.31

Metaal- en betonconstructies, bekistingen en zware prefab-elementen

Afdeling

3

Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw

Artikel

3.32

Schakelbepaling en toepasselijkheid

Artikel

3.33

Schriftelijke voorlichting

Artikel

3.34

Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand en explosie

Artikel

3.35

Reanimatie-apparatuur

Artikel

3.36

Beperken en bestrijden van brand

In aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, worden de in die afdeling bedoelde maatregelen inzake het beperken en bestrijden van brand opgenomen in het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid, van dit besluit.

Artikel

3.37

Voorkomen instabiliteit

Afdeling

4

Aanvullende voorschriften benzinestations

Artikel

3.38

Schakelbepaling

In benzinestations zijn naast de voorschriften van afdeling 1 tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.

Artikel

3.39

Veiligheidseisen benzinestations

Artikel

3.40

Aanvullende veiligheidseisen voor benzinestations

Voor benzinestations, waarvan de winkel tussen 21.00 uur en 06.00 uur geopend is, gelden in aanvulling op artikel 3.39 de volgende voorschriften:

  • a.

    in de winkel in het benzinestation is ten minste één camera aanwezig die is aangesloten op een recorder, welke al dan niet met tijdsintervallen de camerabeelden opneemt;

  • b.

    het benzinestation is voorzien van een alarminstallatie, welke langs telecommunicatieverbindingen zo nodig een alarmsignaal afgeeft bij een door Onze Minister van Justitie toegelaten alarmcentrale;

  • c.

    de plaats in de winkel in een benzinestation waar de kassa zich bevindt, is omgeven door kogelwerend materiaal dat ten minste voor een deel bestaat uit kogelwerend glas, en

  • d.

    op het sluitingstijdstip van het benzinestation zijn ten minste twee personen ter plaatse aanwezig.

Afdeling

5

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Onderwijs

Artikel

3.41

Ontspanningsruimten, leerlingen en studenten

Artikel 3.20 is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.

§

2

Vervoer

Artikel

3.42

Uitzonderingen voor vervoermiddelen

§

3

Justitiële inrichtingen

Artikel

3.43

Kleedruimten en enige andere voorzieningen

De artikelen 3.20 tot en met 3.25 zijn niet van toepassing op arbeidsplaatsen in justitiële inrichtingen die vóór 1 september 1990 als zodanig in gebruik waren, voor zover de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Artikel

3.44

Vluchtwegen en nooduitgangen

De artikelen 3.6 en 3.7 zijn van toepassing op arbeid verricht in de justitiële inrichting door justitieel personeel, gedetineerden of jeugdigen, voor zover geen inbreuk wordt gemaakt op de orde, de veiligheid of de goede gang van zaken in de justitiële inrichting of het ongestoord verloop van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of andere beperkingen die krachtens enige wet door de daartoe bevoegde autoriteiten zijn opgelegd. Daarbij worden in ieder geval zodanige technische en organisatorische maatregelen getroffen dat het justitieel personeel, de gedetineerden of jeugdigen zich in veiligheid kunnen stellen.

§

4

Jeugdigen

Artikel

3.45

Schakelbepaling

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.

Artikel

3.46

Deskundig toezicht

Artikel 1.37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op jeugdige werknemers die:

  • a.

    arbeid verrichten waarbij gevaar voor instorting bestaat;

  • b.

    arbeid verrichten aan, met of in de directe nabijheid van hoogspanningsinstallaties, bedoeld in artikel 3.1.

§

5

Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie

Artikel

3.47

Schakelbepaling

In aanvulling op dit hoofdstuk gelden voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.

Artikel

3.48

Rustruimten

Voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie is een geschikte, af te sluiten besloten ruimte beschikbaar, waarin gelegenheid is of onmiddellijk kan worden gemaakt voor het nemen van rust. In een zodanige ruimte is een deugdelijk, al of niet opvouwbaar bed of een deugdelijke rustbank beschikbaar.

Hoofdstuk

4

Gevaarlijke stoffen en biologische agentia

Afdeling

1

Gevaarlijke stoffen

§

1

Definities en toepasselijkheid

Artikel

4.1

Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    gevaarlijke stoffen: stoffen, mengsels of oplossingen van stoffen waaraan werknemers bij de arbeid worden of kunnen worden blootgesteld die vanwege de eigenschappen van of de omstandigheden waaronder die stoffen, mengsels of oplossingen voorkomen gevaar voor de veiligheid of gezondheid dan wel hinder voor deze kunnen opleveren;

  • b.

    grenswaarde: voor zover bij of krachtens deze afdeling of de afdelingen 2 en 5 niet anders is bepaald, de limiet van de concentratie of van het tijdgewogen gemiddelde van de concentratie voor een gevaarlijke stof in de lucht in de ademhalingszone van een werknemer gedurende een bij of krachtens deze afdeling of de afdelingen 2 en 5 gespecificeerde referentieperiode;

  • c.

    biologische grenswaarde: de limiet van de concentratie in het passende biologische medium van een gevaarlijke stof, de metabolieten daarvan of een indicator van het effect van de betreffende stof gedurende een krachtens artikel 4.8b, tweede lid, gespecificeerde referentieperiode.

Artikel

4.1a

Toepasselijkheid

§

2

Schriftelijke beoordeling en vastlegging van gegevens

Artikel

4.2

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen

Artikel

4.2a

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, aanvullende registratie

§

3

Preventieve maatregelen en maatregelen bij ongewilde gebeurtenissen

Artikel

4.2b

Zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid

Indien op de arbeidsplaats gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht genomen.

Artikel

4.3

Verpakking en etikettering

Artikel

4.3a

Beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, worden, in het kader van artikel 3 van de wet, de volgende maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau:

  • a.

    de arbeidsprocédés en werkmethoden zijn zodanig ontworpen en georganiseerd dat het risico op blootstelling wordt voorkomen of beperkt;

  • b.

    er wordt gebruik gemaakt van adequate arbeidsmiddelen;

  • c.

    er wordt gebruik gemaakt van adequate voorzieningen bij het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden;

  • d.

    gevaarlijke stoffen zijn in geen grotere hoeveelheid aanwezig en het aantal werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld is niet groter dan voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is;

  • e.

    de mate en duur van de blootstelling wordt zoveel mogelijk beperkt;

  • f.

    bij de arbeid zijn de noodzakelijke hygiënische voorzieningen getroffen;

  • g.

    er wordt gebruik gemaakt van doeltreffende middelen voor veilig opslaan, hanteren en vervoeren van stoffen, en

  • h.

    er wordt gebruik gemaakt van doeltreffende middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen.

Artikel

4.4

Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen

Artikel

4.5

Bijzondere maatregelen ter voorkoming van ongewilde gebeurtenissen

Artikel

4.6

Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie

Artikel

4.6a

Maatregelen bij ongewilde gebeurtenissen

Artikel

4.7

Veiligheid aan, op of in tankschepen

Artikel

4.8

Explosieve stoffen

Artikel

4.8a

Professioneel vuurwerk

§

4

Grenswaarden en arbeidshygiënische strategie

Artikel

4.8b

Grenswaarden

Artikel

4.9

Arbeidshygiënische strategie

Artikel

4.10

Ventilatie

§

5

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel

4.10a

Onderzoek

Artikel

4.10b

Onderzoek en biologische grenswaarden

Artikel

4.10c

Uitvoering en inhoud van onderzoek

Artikel

4.10d

Dossiers en registratie

§

6

Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht

Artikel

4.10e

Voorlichting en onderricht

Afdeling

2

Aanvullende voorschriften kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen

§

1

Definities en toepasselijkheid

Artikel

4.11

Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    richtlijn: Richtlijn nr. 90/394/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (PbEG L 196);

  • b.

    kankerverwekkende stof:

    • 1°.

      een enkelvoudige stof die moet worden geclassificeerd als een categorie 1 of 2 carcinogeen volgens de criteria van bijlage VI bij Richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 196), alsmede een stof als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn;

    • 2°.

      een meervoudige stof die bestaat uit een of meer stoffen als bedoeld onder 1°, waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage I bij Richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 196) en, voor zover het een stof betreft die in laatstbedoelde bijlage niet is opgenomen of zonder concentratiegrens is opgenomen, een stof waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage II, deel B, bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200) alsmede een meervoudige stof als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn;

  • c.

    kankerverwekkend proces: een proces als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn alsmede een stof die vrijkomt bij een proces als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn;

  • d.

    mutagene stof:

    • een enkelvoudige stof die moet worden geclassificeerd als een categorie 1 of2 mutageen volgens de criteria van bijlage VI bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196);

    • een meervoudige stof die bestaat uit een of meer stoffen als bedoeld onder 1°, waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage I bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) en, voor zover het een stof betreft die in laatstbedoelde bijlage niet is opgenomen of zonder concentratiegrens is opgenomen, een stof waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage II, deel B, bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200);

  • e.

    gevarenzone: plaats binnen een bedrijf of inrichting waar gevaar bestaat voor de gezondheid of veiligheid van werknemers als gevolg van blootstelling of de mogelijkheid van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen en processen;

Artikel

4.12

Schakelbepaling

Indien arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen, is naast afdeling 1 van dit hoofdstuk, met inachtneming van artikel 4.1a, eerste lid, tevens deze afdeling van toepassing.

§

2

Schriftelijke beoordeling en vastlegging van gegevens

Artikel

4.13

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie

Indien arbeid wordt verricht waarbij werknemers als gevolg van hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen, worden met betrekking tot deze stoffen of processen die, gelet op de aard van de bedrijvigheid, met enige regelmaat aanwezig zijn of worden toegepast, in de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

  • a.

    met betrekking tot de identiteit:

    • 1°.

      in geval van een enkelvoudige stof: de chemische naam of namen dan wel het CAS-nummer of het nummer waaronder de stof is opgenomen in de lijst van stoffen, bedoeld in bijlage I bij Richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 196);

    • 2°.

      in geval van een meervoudige stof: de handelsnaam of namen alsmede de chemische naam of namen en de gewichtspercentages van de component die aanleiding geeft tot indeling van de stof in de categorie carcinogeen of de categorie mutageen;

    • 3°.

      in geval van een proces: de beschrijving van het proces en de chemische naam van de stoffen die daarbij vrijkomen;

  • b.

    de reden waarom het gebruik van een kankerverwekkende stof of het toepassen van een kankerverwekkend proces voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is;

  • c.

    een aanduiding van de organisatorische eenheid of eenheden binnen het bedrijf of de inrichting waar een kankerverwekkende of mutagene stof pleegt voor te komen of een kankerverwekkend proces pleegt te worden toegepast;

  • d.

    de benaming van het gevaar of de gevaren van de kankerverwekkende of mutagene stof of het kankerverwekkende proces;

  • e.

    de hoeveelheid van de kankerverwekkende of mutagene stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel aanwezig pleegt te zijn in verband met de opslag respectievelijk de frequentie waarmee een proces per jaar pleegt te worden toegepast;

  • f.

    de soort arbeid die met de kankerverwekkende of mutagene stof pleegt te worden verricht of waarbij het kankerverwekkende proces pleegt te worden toegepast;

  • g.

    het aantal werknemers dat aan een kankerverwekkende of mutagene stof of een kankerverwekkend proces pleegt te worden blootgesteld of kan worden blootgesteld;

  • h.

    de wijze waarop de onder g bedoelde werknemers aan een kankerverwekkende of mutagene stof of een kankerverwekkend proces plegen te worden blootgesteld of kunnen worden blootgesteld, en

Artikel

4.14

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen

Vervallen

Artikel

4.15

Lijst van werknemers

§

3

Grenswaarden en voorkomen of beperken van blootstelling

Artikel

4.16

Grenswaarden

Artikel

4.17

Voorkomen van blootstelling; vervangen

Zodanige technische en organisatorische maatregelen zijn genomen dat het gevaar van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen zoveel mogelijk bij de bron daarvan wordt voorkomen, met name door kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, te vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen of processen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld.

Artikel

4.18

Voorkomen of beperken van blootstelling

Artikel

4.19

Beperken van blootstelling

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers als gevolg van hun werk kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen, worden de volgende maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau:

  • a.

    de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld zijn voldoende vertrouwd met de aard van hun werkzaamheden en hebben voldoende kennis van de gevaren die aan de blootstelling zijn verbonden en van de voorzieningen die getroffen zijn of door hen moeten worden getroffen om die gevaren te voorkomen of te beperken;

  • b.

    voorkomen wordt dat gevarenzones worden betreden door anderen dan de werknemers of andere personen die de zones in verband met hun arbeid moeten betreden;

  • c.

    gevarenzones worden gemarkeerd door middel van waarschuwings- en veiligheidssignalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde;

  • d.

    gebruik wordt gemaakt van doeltreffende middelen voor veilig opslaan, hanteren en vervoeren van kankerverwekkende of mutagene stoffen door gebruik van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte houders, en

  • e.

    gebruik wordt gemaakt van doeltreffende middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen, met inbegrip van het gebruik van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte houders.

Artikel

4.20

Hygiënische beschermingsmaatregelen

Artikel

4.21

Onvoorziene toename van het blootstellingsniveau

Vervallen

§

4

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel

4.22

Onderzoek

Vervallen

Artikel

4.23

Uitvoering en inhoud van onderzoek

Artikel

4.24

Dossiers en registratie

Vervallen

Afdeling

3

Artikel

4.25

Definities

Vervallen

Artikel

4.25a

Schakelbepaling

Vervallen

Artikel

4.25b

Afwijkende bepalingen

Vervallen

Artikel

4.26

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, meten

Vervallen

Artikel

4.27

Meetpunt

Vervallen

Artikel

4.28

Meetinstrumenten

Vervallen

Artikel

4.29

Resultaten van metingen

Vervallen

Artikel

4.30

Grenswaarde

Vervallen

Artikel

4.31

Bewakingssysteem

Vervallen

Artikel 4.32

Vervallen

Artikel 4.33

Vervallen

Artikel 4.34

Vervallen

Artikel

4.35

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Vervallen

Afdeling

4

Benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen

Artikel

4.36

Verbod van benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen

Afdeling

5

Aanvullende voorschriften asbest

§

1

Definities en toepasselijkheid

Artikel

4.37

Definitie asbest en crocidoliet

Artikel

4.37a

Schakelbepaling

Indien arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten, crocidoliet of crocidoliethoudende producten, zijn naast de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk, met inachtneming van artikel 4.37b, tevens deze afdeling van toepassing.

§

2

Verbodsbepalingen

Artikel

4.38

Spuitverbod

Het is verboden asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten te verspuiten.

Artikel

4.39

Crocidolietverbod

Artikel

4.40

Uitzonderingen op het crocidolietverbod

Artikel

4.41

Asbestverbod

Artikel

4.42

Uitzonderingen op het asbestverbod

§

3

Voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten

Artikel

4.43

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen

Vervallen

Artikel

4.44

Gevolgen beoordeling

De voorschriften van deze paragraaf zijn van toepassing, indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat de concentratie van asbeststof in de lucht, waaraan werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, lager is dan een van de volgende actieniveaus:

  • a.

    0,10 vezel per kubieke centimeter, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur;

  • b.

    een gecumuleerde dosis van 6,00 vezeldagen per kubieke centimeter, berekend of gemeten over een periode van drie maanden.

Artikel

4.45

Voorkomen of beperken van blootstelling

Artikel

4.46

Grenswaarde

Artikel

4.47

Gevallen waarin overschrijding grenswaarde kan worden verwacht

§

4

Aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten

Artikel

4.48

Schakelbepaling

Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat de concentratie van asbeststof in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, gelijk is aan of hoger is dan de beide in artikel 4.44 genoemde actieniveaus, gelden naast de voorschriften van paragraaf 3, tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.

Artikel

4.49

Melding

Artikel

4.50

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, meten

Artikel

4.51

Hygiënische beschermingsmaatregelen

Artikel

4.52

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel

4.53

Registratie

§

5

Bijzondere bepalingen inzake het slopen van asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten

Artikel

4.54

Slopen asbest en crocidoliet

Artikel

4.55

Werkplan

§

6

Bijzondere bepalingen inzake crocidoliet en crocidoliethoudende producten

Artikel

4.56

Crocidoliet

§

7

Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht

Artikel

4.57

Voorlichting en onderricht

Afdeling

6

Specifieke gezondheidsschadelijke stoffen

Artikel

4.58

Propaansultonverbod

Artikel

4.59

Specifieke stoffenverbod

Artikel

4.60

Zandsteenverbod

Artikel

4.61

Zandstraalverbod

Artikel

4.62

Toepasselijkheid

Voor zover de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 4.59, eerste en tweede lid, en 4.60, eerste en vijfde lid, zijn toegestaan, is daarop, met inachtneming van artikel 4.12, afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing.

Afdeling

6A

Vluchtige organische stoffen

Artikel

4.62a

Definitie

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder vluchtige organische stoffen: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15 K een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa dan wel een overeenkomstige vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden.

Artikel

4.62b

Voorkomen van blootstelling; vervangen

Ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden wordt het gevaar van blootstelling van werknemers aan vluchtige organische stoffen zoveel mogelijk voorkomen door vluchtige organische stoffen te vervangen door onschadelijke of minder schadelijke stoffen of door producten die vluchtige organische stoffen bevatten te vervangen door bij ministeriële regeling ten aanzien van die werkzaamheden aangewezen producten.

Afdeling

7

Loodwit

Artikel

4.63

Definitie lood

Vervallen

Artikel

4.64

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen

Vervallen

Artikel

4.65

Eerste actieniveau loodgehalte in het bloed

Vervallen

Artikel

4.66

Tweede actieniveau loodgehalte in het bloed, actieniveau concentratie van lood in de lucht

Vervallen

Artikel

4.67

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, meten

Vervallen

Artikel

4.68

Luchtgrenswaarde

Vervallen

Artikel

4.69

Registratie

Vervallen

Artikel

4.70

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Vervallen

Artikel

4.71

Derde actieniveau

Vervallen

Artikel

4.72

Bloedgrenswaarde

Vervallen

Artikel

4.73

ALAU-grenswaarde

Vervallen

Artikel

4.74

Uitvoering arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Vervallen

Artikel

4.75

Eten en drinken

Vervallen

Artikel

4.76

Hygiënische beschermingsmaatregelen

Vervallen

Artikel

4.77

Voorlichting

Vervallen

Artikel

4.78

Loodwitverbod

Artikel

4.79

Schriftelijke voorlichting

Aan werknemers die met loodhoudende materialen of producten schilderwerk verrichten, dat niet op grond van artikel 4.78 is verboden, wordt, in aanvulling op artikel 4.10e, schriftelijk en adequaat voorlichtingsmateriaal verschaft over de bij die werkzaamheden in acht te nemen voorzorgsmaatregelen.

Artikel

4.80

Wasgelegenheden en doucheruimten

In aanvulling op artikel 3.23, zijn voor de werknemers die werkzaamheden verrichten, bestaande uit het aanbrengen of verwijderen van loodhoudende materialen of producten, doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar.

Artikel

4.81

Uitzondering

Deze afdeling is niet van toepassing op verven waarvan het pigment in de droge stof ten hoogste 2 gewichtsprocenten aan lood bevat.

Afdeling

8

Fosforlucifers

Artikel

4.82

Definitie

Onder fosforlucifers wordt verstaan: lucifers waarin witte fosfor (CAS-nummer 12185–10–3) voorkomt.

Artikel

4.83

Fosforlucifersverbod

Afdeling

9

Biologische agentia

§

1

Definities en toepasselijkheid

Artikel

4.84

Biologisch agentia, celculturen en micro-organismen

§

2

Inventarisatie en evaluatie en gevolgen categorie-indeling

Artikel

4.85

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie

Indien een werknemer gerede kans loopt aan een of meer specifiek bij zijn arbeid voorkomende of naar verwachting voorkomende biologische agentia te worden blootgesteld, wordt, in het kader van de in artikel 5 van de wet bedoelde inventarisatie en evaluatie, de aard, de mate en de duur van de blootstelling beoordeeld teneinde het gevaar voor de werknemer te bepalen. Deze beoordeling geschiedt met inachtneming van met name:

  • a.

    de categorie of categorieën,waarin de biologische agentia waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld, zijn ingedeeld;

  • b.

    informatie over ziekten die werknemers kunnen oplopen of al hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan biologische agentia;

  • c.

    mogelijke allergene of vergiftigingseffecten die de werknemers als gevolg van blootstelling aan biologische agentia ondervinden of kunnen ondervinden;

  • d.

    de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in artikel 4.91, alsmede de ziekten waarvan bekend is dat een werknemer hieraan lijdt en de medicijnen waarvan bekend is dat die door een werknemer worden gebruikt, een en ander in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm.

Artikel

4.86

Gevolgen categorie-indeling

§

3

Maatregelen met betrekking tot de blootstelling

Artikel

4.87

Voorkomen of beperken van de blootstelling

Artikel

4.88

Veiligheidssignalering

De plaatsen waar arbeid wordt verricht met biologische agentia worden duidelijk afgebakend en worden gemarkeerd met een signaal dat voldoet aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.

Artikel

4.89

Hygiënische beschermingsmaatregelen

Artikel

4.90

Registratie

§

4

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel

4.91

Onderzoek en vaccins

§

5

De ondernemingsraad

Artikel

4.92

Informatie in verband met ongeval of incident

De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt respectievelijk worden op de hoogte gesteld van ieder ongeval of incident dat zich heeft voorgedaan, zich bijna heeft voorgedaan of zich mogelijkerwijs heeft voorgedaan met biologische agentia en dat heeft geleid tot het vrijkomen, net niet vrijkomen of mogelijkerwijs vrijkomen van een agens of agentia van categorie 2, 3 of 4. Daarbij worden tevens de oorzaken van het ongeval of incident meegedeeld, alsmede de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om de gevolgen te verhelpen en verdere ongevallen of incidenten te voorkomen.

Artikel

4.93

Overige informatie

§

6

Toezicht

Artikel

4.94

Kennisgeving

Artikel

4.95

Ongevallen of incidenten

Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte gesteld van ieder ongeval of incident dat zich heeft voorgedaan en heeft geleid of mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologische agentia van categorie 3 of 4.

Artikel

4.96

Overdracht gegevens

In geval de werkgever de werkzaamheden beëindigt worden het in artikel 4.90 bedoelde register en de resultaten van het in artikel 4.91 bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek, in geval deze bij de werkgever berusten, overgedragen aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet.

§

7

Bijzondere bepalingen in verband met andere dan diagnostische arbeid in de gezondheidszorg en in de diergeneeskunde

Artikel

4.97

Gezondheidszorg en diergeneeskunde

Artikel

4.98

Beschermingsmaatregelen

In isolatieafdelingen met patiënten of dieren die besmet zijn of mogelijkerwijs besmet zijn met biologische agentia van categorie 3 of 4, worden passende beschermingsmaatregelen als bedoeld in bijlage V, kolom A, bij de richtlijn getroffen.

§

8

Speciale maatregelen in laboratoria, ruimten voor proefdieren en industriële procédés

Artikel

4.99

Beheersingsniveaus laboratoria en ruimten voor proefdieren

Artikel

4.100

Beheersingsniveaus industriële procédés

Artikel

4.101

Beheersingsniveau van niet in bijlage III bij de richtlijn genoemde biologische agentia

Indien arbeid als bedoeld in deze paragraaf wordt verricht met biologische agentia die niet op grond van bijlage III bij de richtlijn in een van de in artikel 4.84, derde lid, bedoelde categorieën zijn ingedeeld, maar waarvan wel aanwijzingen bestaan dat deze agentia naar verwachting dienen te worden ingedeeld in categorie 3 of 4, wordt ten minste beheersingsniveau 3 van bijlage V respectievelijk VI bij de richtlijn in acht genomen.

§

9

Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht

Artikel

4.102

Voorlichting en onderricht

Aan werknemers die arbeid verrichten als bedoeld in artikel 4.86, eerste en tweede lid wordt voorlichting en onderricht gegeven, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan:

  • a.

    de mogelijke gevaren voor de gezondheid die zijn verbonden aan het werken met biologische agentia;

  • b.

    de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen;

  • c.

    de te nemen actie in geval zich een ongeval voordoet met biologische agentia;

  • d.

    de bestaande hygiënische voorschriften;

  • e.

    het dragen en gebruiken van werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen.

Afdeling

10

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Vervoer

Artikel

4.103

Uitzonderingen voor vervoermiddelen

§

2

Jeugdigen

Artikel

4.104

Schakelbepaling

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.

Artikel

4.105

Arbeidsverboden voor gevaarlijke stoffen en biologische agentia

Artikel

4.106

Deskundig toezicht bij arbeid met gevaarlijke stoffen

Artikel 1.37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op jeugdige werknemers die:

  • a.

    arbeid verrichten met stoffen die voldoen aan de krachtens de artikelen 34, derde lid, en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling:

    • 1.

      in een of meer van de categorieën, «ontplofbaar», «bijtend» en «irriterend»;

    • 2.

      in de categorie «schadelijk», indien deze stoffen tevens voldoen aan de bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor toekenning van R-zin «onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten» (R40);

  • b.

    arbeid verrichten met persgassen, onder druk vloeibaar gemaakte gassen, door sterke temperatuurverlaging vloeibaar gemaakte gassen en opgeloste gassen;

  • c.

    arbeid verrichten aan of met kuipen, bassins, leidingen of reservoirs waarin zich een of meer van de onder a of b bedoelde stoffen of gassen bevinden;

  • d.

    artikelen die ontplofbare stoffen bevatten, vervaardigen of hanteren.

§

3

Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie

Artikel

4.107

Schakelbepaling

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.

Artikel

4.108

Arbeidsverboden lood en loodwit

Het is een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie verboden arbeid te verrichten met loodwit als bedoeld in afdeling 7 van dit hoofdstuk alsmede met metallisch lood en zijn ionverbindingen waarvoor op grond van artikel 4.8b, tweede lid, een biologische grenswaarde is vastgesteld.

Artikel

4.109

Arbeidsverboden enkele biologische agentia

Het is een zwangere werknemer verboden arbeid te verrichten met de biologische agentia Toxoplasma en Rubellavirus, bedoeld in afdeling 9 van dit hoofdstuk, tenzij is gebleken dat zij hiervoor immuun is.

§

4

Thuiswerkers

Artikel

4.110

Gevaarlijke stoffen

Thuiswerk met gevaarlijke stoffen is uitsluitend toegestaan met een of meer van de volgende stoffen:

  • a.

    stoffen die bij uitsluiting voldoen aan de krachtens de artikelen 34, derde lid, en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling in de categorieën «schadelijk», «irriterend», «ontvlambaar» en «milieugevaarlijk», tenzij deze stoffen voldoen aan de bij of krachtens die wet vastgestelde criteria voor toekenning van een van de volgende R-zinnen:

    • 1°.

      in droge toestand ontplofbaar (R1);

    • 2°.

      vormt met metalen zeer gemakkelijk ontplofbare verbindingen (R4);

    • 3°.

      ontploffingsgevaar door verwarming (R5);

    • 4°.

      ontplofbaar met en zonder lucht (R6);

    • 5°.

      reageert heftig met water (R14);

    • 6°.

      kan ontplofbare peroxiden vormen (R19);

    • 7°.

      vormt vergiftig gas in contact met water (R29);

    • 8°.

      kan bij gebruik licht ontvlambaar worden (R30);

    • 9°.

      vormt vergiftige gassen in contact met zuren (R31);

    • 10°.

      vormt zeer vergiftige gassen in contact met zuren (R32);

    • 11°.

      gevaar voor cumulatieve effecten (R33);

    • 12°.

      onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten (R40);

    • 13°.

      ontploffingsgevaar bij verwarming in afgesloten toestand (R44);

    • 14°.

      gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling (R48), en

    • 15°.

      kan schadelijk zijn via de borstvoeding (R64);

  • b.

    stoffen die aan geen van de krachtens de artikelen 34, derde lid, en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling voldoen, tenzij deze stoffen de bijzondere gevaarsaanduidingen dragen, genoemd in bijlage V, deel B, onderdeel 2° of 6° bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200).

Artikel

4.111

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie

Met betrekking tot de in artikel 4.110, onder a, genoemde stoffen, met uitzondering van stoffen die uitsluitend voldoen aan de krachtens de artikelen 34, derde lid, en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling in de categorie «milieugevaarlijk», wordt in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in ieder geval vastgesteld aan welke stoffen thuiswerkers worden of kunnen worden blootgesteld en wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden.

Artikel

4.112

Verpakking en etikettering

Artikel

4.113

Arbeidshygiënisch regime

Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat thuiswerkers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate, dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of dat aan thuiswerkers hinder kan worden veroorzaakt.

Artikel

4.114

Brandbestrijdingsmiddelen

Indien met brandgevaarlijke stoffen wordt gewerkt, zijn in aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, aan de thuiswerker deugdelijke en doelmatige middelen voor het blussen of doven van een brand ter beschikking gesteld.

Artikel

4.115

Voorkomen, beperken van ongewilde gebeurtenissen

Hoofdstuk

5

Fysieke belasting

Afdeling

1

Fysieke belasting

Artikel

5.1

Definitie richtlijn

In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 90/269/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 mei 1990 betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het handmatig hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers (PbEG L 156).

Artikel

5.2

Voorkomen gevaren

De arbeid wordt zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats wordt zodanig ingericht, een zodanige productieen werkmethode wordt toegepast of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, worden gebruikt, dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.

Artikel

5.3

Beperken gevaren en inventarisatie en evaluatie

Artikel

5.4

Zitgelegenheid

Artikel

5.5

Voorlichting

Artikel

5.6

Bijlagen richtlijn

Met betrekking tot fysieke belasting worden de bijlagen I en II bij de richtlijn in acht genomen.

Afdeling

2

Beeldschermwerk

Artikel

5.7

Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    beeldscherm: een alfanumeriek of grafisch scherm, ongeacht het gebruikte afbeeldingsprocédé;

  • b.

    werkplek: het beeldscherm en het geheel van de daarbij behorende beeldschermapparatuur waarvan een werknemer gebruik maakt, met inbegrip van de onmiddellijke werkomgeving.

Artikel

5.8

Toepasselijkheid

Artikel

5.9

Inventarisatie en evaluatie

Artikel

5.10

Dagindeling van de arbeid

De arbeid aan een beeldscherm is zodanig georganiseerd dat deze arbeid telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht.

Artikel

5.11

Maatregelen met betrekking tot de bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers

Artikel

5.12

Voorschriften voor de inrichting van werkplekken

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de werkplek en de wisselwerking tussen de gebruikte programmatuur en de werknemers.

Afdeling

3

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Vervoer

Artikel

5.13

Toepasselijkheid

Afdeling 2 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

  • a.

    bestuurdersplaatsen op een voertuig op een openbare weg of spoor- of tramweg;

  • b.

    computersystemen in een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of spoor- of tramweg.

§

2

Thuiswerkers

Artikel

5.15

Werkplekvoorzieningen

Hoofdstuk

6

Fysische factoren

Afdeling

1

Klimaat

Artikel

6.1

Binnen- en buitenklimaat

Artikel

6.2

Luchtverversing

Afdeling

2

Verlichting

Artikel

6.3

Daglicht en kunstlicht

Artikel

6.4

Daglicht

Artikel

6.5

Weren van zonlicht

In een besloten ruimte waar arbeid wordt verricht kan rechtstreeks invallend zonlicht worden geweerd.

Afdeling

3

Geluid

§

1

Algemeen

Artikel

6.6

Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    equivalent geluidsniveau in dB(A): het energetisch gemiddelde geluidsniveau gedurende een bepaalde beoordelingstijd, uitgedrukt in dB(A);

  • b.

    momentaan geluidsdrukniveau in Pa: de niet-gewogen geluidsdruk die wordt gemeten met een geluidsniveaumeter in de stand «peak-hold», uitgedrukt in Pa;

  • c.

    geluidsdosisniveau in dB(A): het energetisch gemiddelde geluidsniveau gedurende een representatieve werkdag, uitgedrukt in dB(A).

§

2

Geluidsvoorschriften

Artikel

6.7

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen en meten

Artikel

6.8

Voorkomen of beperken van schadelijk geluid

Artikel

6.9

Weekgemiddelde

Artikel

6.10

Audiometrisch onderzoek

Artikel

6.11

Voorlichting en onderricht

Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij overschrijding van het equivalente geluidsniveau van 80 dB(A) of van het momentaan geluidsdrukniveau van 200 Pa kan worden verwacht, worden doeltreffende voorlichting en doeltreffend onderricht gegeven over:

  • a.

    de mogelijke gevaren voor het gehoor als gevolg van blootstelling aan geluid;

  • b.

    de bestaande regelgeving met betrekking tot geluid en de op grond van deze regelgeving te nemen maatregelen;

  • c.

    de gevallen waarin persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld en de gevallen waarin en de wijze waarop de persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

  • d.

    de inhoud en betekenis van een periodiek te herhalen audiometrisch onderzoek en de gevallen waarin aan werknemers de gelegenheid wordt geboden om een dergelijk onderzoek te ondergaan.

Afdeling

4

Straling

Artikel

6.12

Toestellen

Afdeling

5

Werken onder overdruk

Artikel

6.13

Definities en toepasselijkheid

Artikel

6.14

Geschiktheid

Duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden verricht door een persoon, die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeert, dat hij in staat is de gevaren, die zijn verbonden aan de door hem te verrichten arbeid, te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel

6.15

Veiligheidsmaatregelen

Artikel

6.16

Duikarbeid

Artikel

6.17

Duikcertificaat en certificaat duikmedische begeleiding

Vervallen

Artikel

6.18

Compressiekamer duikarbeid

Artikel

6.19

Caissonarbeid

Artikel

6.20

Compressiekamer caissonarbeid

Afdeling

6

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Vervoer

Artikel

6.21

Uitzondering geluid

Afdeling 3 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op zeeschepen en luchtvaartuigen. Op zeeschepen en luchtvaartuigen zijn uitsluitend de artikelen 6.22 en 6.23 van toepassing.

Artikel

6.22

Definitie

In deze paragraaf wordt onder equivalent geluidsniveau in dB(A) verstaan: het energetisch gemiddelde geluidsniveau gedurende een bepaalde beoordelingstijd, uitgedrukt in dB(A).

Artikel

6.23

Geluidsvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen

Artikel

6.24

Andere uitzonderingen voor vervoermiddelen

§

2

Justitiële inrichtingen

Artikel

6.25

Klimaat, daglicht en kunstlicht en luchtverversing

De artikelen 6.1, 6.2, 6.3 en 6.4 zijn niet van toepassing op arbeidsplaatsen in justitiële inrichtingen die vóór 1 september 1990 als zodanig in gebruik waren, voor zover de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

§

3

Jeugdigen

Artikel

6.26

Schakelbepaling

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.

Artikel

6.27

Arbeidsverboden werken onder overdruk en niet-ioniserende straling

§

4

Zwangere werknemers

Artikel

6.28

Schakelbepaling

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor zwangere werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.

Artikel

6.29

Arbeidsverboden werken onder overdruk

Het is een zwangere werknemer verboden duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk als bedoeld in artikel 6.13 te verrichten.

§

5

Thuiswerkers

Artikel

6.30

Daglicht en kunstlicht

Hoofdstuk

7

Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden

Afdeling

1

Toepasselijkheid en definitie

Artikel

7.1

Arbeidsmiddelen buiten gebruik

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op arbeidsmiddelen die op een zodanige manier zijn gedemonteerd of gesloopt, dat zij niet op eenvoudige wijze weer in gebruik genomen kunnen worden.

Artikel

7.2

Arbeidsmiddelen met een CE-markering

Artikel

7.2a

Definitie keuring

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder keuring: een onderzoek of een beproeving.

Afdeling

2

Algemene voorschriften

Artikel

7.3

Geschiktheid arbeidsmiddelen

Artikel

7.4

Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen

Artikel

7.4a

Keuringen

Artikel

7.5

Montage, demontage, onderhoud, reparatie en reiniging van arbeidsmiddelen

Artikel

7.6

Deskundigheid werknemers

Artikel

7.7

Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen

Artikel

7.8

Verlichting

In aanvulling op artikel 6.3 zijn werk- en onderhoudspunten van een arbeidsmiddel voldoende en doelmatig verlicht.

Artikel

7.9

Hoge en lage temperatuur

Zoveel mogelijk wordt voorkomen dat werknemers in de onmiddellijke nabijheid komen van een arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan met een zeer hoge of zeer lage temperatuur. Indien dat niet mogelijk is, zijn doeltreffende maatregelen genomen om aanraking van dat arbeidsmiddel dan wel van dat onderdeel daarvan te voorkomen.

Artikel

7.10

Alarmsignalen

Alarmsignalen van een arbeidsmiddel zijn gemakkelijk en duidelijk waarneembaar en als zodanig goed herkenbaar. Zij voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.

Artikel

7.11

Loskoppelen arbeidsmiddel

Artikel

7.11a

Voorlichting

Afdeling

3

Arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem

Artikel

7.12

Schakelbepaling

Op een arbeidsmiddel met een bedieningssysteem zijn naast de voorschriften van de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.

Artikel

7.13

Bedieningssystemen

Artikel

7.14

In werking stellen van arbeidsmiddelen

Artikel

7.15

Stopzetten van arbeidsmiddelen

Artikel

7.16

Noodstopvoorziening

Een arbeidsmiddel beschikt over een noodstopvoorziening, indien dit met het oog op de gevaren van dat arbeidsmiddel en de normale tijd die nodig is om dat arbeidsmiddel stop te zetten noodzakelijk is.

Afdeling

4

Aanvullende voorschriften specifieke arbeidsmiddelen en werkzaamheden

§

1

Afstemming

Artikel

7.17

Schakelbepaling

Op de in deze afdeling genoemde specifieke arbeidsmiddelen en werkzaamheden zijn naast de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.

§

2

Voorschriften voor mobiele arbeidsmiddelen

Artikel

7.17a

Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen

Artikel

7.17b

Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving

Artikel

7.17c

Gebruik mobiele arbeidsmiddelen

Artikel

7.17d

Personentransport over water

Bij transport van werknemers over water worden doeltreffende maatregelen getroffen om de veiligheid van deze werknemers te waarborgen.

§

2a

Voorschriften voor arbeidsmiddelen voor het hijsen en heffen van lasten of personen

Artikel

7.18

Hijs- en hefwerktuigen

Artikel

7.18a

Hijs- en hefwerktuigen voor niet-geleide lasten

Artikel

7.18b

Hijs- en hefwerktuigen voor personen

Artikel

7.19

Hijskranen

Artikel

7.20

Hijs- en hefgereedschap

Artikel

7.21

Werkzaamheden in liftschachten

Artikel

7.22

Vervoer van personen in werkbakken

Artikel

7.23

Transport en transportmiddelen

Vervallen

§

3

Voorschriften bij het laden en lossen van schepen

Artikel

7.24

Toegang tot het schip

Artikel

7.25

Luiken

Artikel

7.26

Verwerken van goederen of materialen

Artikel

7.27

Tuigplannen en bind- of hijsmiddelen

Artikel

7.28

Containers

Tijdens het laden en lossen van containers zijn deugdelijke middelen aanwezig die de veiligheid van de werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van de sjorringen van de containers waarborgen.

Artikel

7.29

Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel

7.30

Gewichtsaanduiding op zware voorwerpen

Afdeling

5

Aanvullende voorschriften voor bouwplaatsen

§

1

Afstemming

Artikel

7.31

Schakelbepaling

Op een bouwplaats zijn naast de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 4 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.

§

2

Arbeidsmiddelen op de bouwplaats

Artikel

7.32

Bedienen van torenkranen, mobiele kranen en funderingsmachines

Artikel

7.33

Ladders en trappen

Artikel

7.34

Steigers

Artikel

7.35

Grondverzet- en materiaalverladingsmachines

Artikel

7.36

Apparaten onder druk

Vervallen

Afdeling

6

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Vervoer

Artikel

7.37

Uitzonderingen voor vervoermiddelen

§

2

Jeugdige werknemers

Artikel

7.38

Schakelbepaling

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.

Artikel

7.39

Deskundig toezicht

Artikel 1.37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op jeugdige werknemers die:

  • a.

    arbeid verrichten, bestaande in het besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen;

  • b.

    arbeid verrichten met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren;

  • c.

    dieren industrieel slachten;

  • d.

    op basis van stukloon ongevarieerde, zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid verrichten, en arbeid verrichten waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de jeugdige werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden.

§

3

Thuiswerkers

Artikel

7.40

Toepasselijkheid

Op thuiswerk zijn de afdelingen 1, 2 en 3 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Artikel

7.41

Arbeidsmiddelen

Artikel

7.42

Elektrische apparatuur

Hoofdstuk

8

Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering

Afdeling

1

Persoonlijke beschermingsmiddelen

Artikel

8.1

Algemene vereisten persoonlijk beschermingsmiddel

Artikel

8.2

Keuze persoonlijk beschermingsmiddel

Alvorens een persoonlijk beschermingsmiddel te kiezen maakt de werkgever, in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, een beoordeling van de uitrusting die hij voornemens is ter beschikking te stellen, teneinde na te gaan in hoeverre deze voldoet aan de in artikel 8.1, eerste, tweede en derde lid gestelde voorwaarden. Deze beoordeling omvat:

  • a.

    een inventarisatie en evaluatie van de gevaren die niet met andere middelen vermeden kunnen worden;

  • b.

    een omschrijving van de kenmerken die de persoonlijke beschermingsmiddelen moeten bezitten om de onder a vermelde gevaren te kunnen ondervangen, rekening houdend met eventuele gevaarsbronnen die de persoonlijke beschermingsmiddelen zelf kunnen vormen;

  • c.

    een inventarisatie en evaluatie van de kenmerken van de betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen die beschikbaar zijn, vergeleken met de onder b bedoelde kenmerken.

Artikel

8.3

Beschikbaarheid en gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen

Afdeling

2

Veiligheids-en gezondheidssignalering

Artikel

8.4

Algemene vereisten veiligheids- en gezondheidssignalering

Afdeling

3

Artikel

8.5

Definities

Vervallen

Artikel

8.6

Verzoek tot herkeuring

Vervallen

Artikel

8.7

Wijze van indiening

Vervallen

Artikel

8.8

Instelling en taak van de commissie

Vervallen

Artikel

8.9

Onderzoek

Vervallen

Artikel

8.10

Uitspraak

Vervallen

Artikel

8.11

Bewaring van gegevens

Vervallen

Artikel

8.12

Inzagerecht

Vervallen

Afdeling

4

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

§

1

Artikel

8.13

Herkeuring

Vervallen

§

2

Vervoer

Artikel

8.14

Veiligheids- en gezondheidssignalering

§

3

Thuiswerkers

Artikel

8.15

Toepasselijkheid thuiswerkers

Afdeling 1 van dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op thuiswerk.

Hoofdstuk

9

Verplichtingen, strafbare feiten, beboetbare feiten, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen

Afdeling

1

Verplichtingen van werkgever, thuiswerkgever, werknemer, thuiswerker, zelfstandige, opdrachtgever, ontwerpende partij, uitvoerende partij en lifteigenaar of -beheerder

Artikel

9.1

Verplichtingen van de werkgever

De werkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn gesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.31, 2.32, 2.35, 2.36, 2.37, 2.39 en 7.21.

Artikel

9.2

Verplichtingen van de thuiswerkgever

De thuiswerkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

Artikel

9.3

Verplichtingen van de werknemer

Artikel

9.4

Verplichtingen van de thuiswerker

De thuiswerker is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

Artikel

9.5

Verplichtingen van zelfstandigen

Een ieder die werkgever noch werknemer is, is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

Artikel

9.6

Verplichtingen van de opdrachtgever

De opdrachtgever is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 2.31 en 2.35.

Artikel

9.7

Verplichtingen van de ontwerpende partij

De ontwerpende partij is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 2.32 en 2.36.

Artikel

9.8

Verplichtingen van de uitvoerende partij

De uitvoerende partij is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 2.37.

Artikel

9.9

Verplichtingen van de lifteigenaar of -beheerder

De eigenaar of beheerder van een lift is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.21.

Afdeling

2

Strafbare feiten en beboetbare feiten

§

1

Strafbare feiten

Artikel

9.9a

Overtredingen

§

2

Beboetbare feiten

Artikel

9.9b

Eerste categorie

Artikel

9.9c

Tweede categorie

Afdeling

3

Bestuursrechtelijke bepalingen

§

1

Vrijstelling of ontheffing

Artikel

9.10

Vrijstelling deskundigheidseisen arbodienst

Vervallen

Artikel

9.11

Vrijstelling of ontheffing asbestverbod

Artikel

9.13

Ontheffing asbestverbod

Artikel

9.14

Vrijstelling of ontheffing specifieke stoffenverbod

Vrijstelling of ontheffing van het in artikel 4.59, eerste lid, vervatte verbod kan slechts verleend worden voor:

  • a.

    het gebruik van de stoffen voor onderzoek en proeven, met inbegrip van analyse;

  • b.

    werkzaamheden die zijn gericht op de verwijdering van de stoffen die in een mengsel of oplossing aanwezig zijn in een concentratie die kleiner is dan 0,1 gewichtsprocent;

  • c.

    productieprocessen waarbij de stoffen in een gesloten procesinstallatie worden vervaardigd en daarin worden omgezet in andere stoffen, zonder dat de stoffen daarbij, anders dan voor zover dat noodzakelijk is voor de controle op het productieproces en het onderhoud van de procesinstallatie, tussentijds uit de procesinstallatie worden genomen.

Artikel

9.15

Vrijstelling specifieke stoffenverbod

In gevallen waarin van de in artikel 4.59 vervatte verboden vrijstelling is verleend worden:

  • a.

    indien het voornemen bestaat om een in de vrijstelling genoemde stof te vervaardigen, te gebruiken of in voorraad te houden, aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet schriftelijk de volgende gegevens gemeld:

    • 1°.

      de identiteit van de stof die zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;

    • 2°.

      de hoeveelheid van de stof die per jaar zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;

    • 3°.

      de plaats waar de stof zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;

    • 4°.

      de vormen van arbeid die met de stof zullen worden verricht;

    • 5°.

      het aantal werknemers dat bij de arbeid aan de stof zal kunnen worden blootgesteld;

    • 6°.

      de wijze waarop en de mate waarin werknemers bij de arbeid aan de stof zullen kunnen worden blootgesteld;

    • 7°.

      de maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat werknemers bij de arbeid aan de stof zullen worden blootgesteld;

  • b.

    indien het voornemen bestaat om een belangrijke wijziging aan te brengen in de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de gegevens die zijn overgelegd op grond van het onder a bedoelde voorschrift, de daar bedoelde gegevens opnieuw schriftelijk gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet;

  • c.

    de gegevens die zijn overgelegd op grond van de in de onder a en b bedoelde voorschriften ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers;

  • d.

    naast de gegevens die ter kennis worden gebracht op grond van het onder c bedoelde voorschrift, tevens al die gegevens verstrekt die nodig zijn om de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers doeltreffend in te lichten over de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid die aan de stof zijn verbonden en de werkzaamheden die daarmee zullen worden verricht alsmede over de maatregelen die ter voorkoming van die gevaren worden genomen.

Artikel

9.16

Ontheffing specifieke stoffenverbod

Artikel

9.16a

Vrijstelling of ontheffing vervangingsplicht vluchtige organische stoffen

Artikel

9.17

Vrijstelling of ontheffing geluidvoorschriften

Artikel

9.18

Vrijstelling of ontheffing laden en lossen van schepen

Artikel

9.19

Beperking vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheid

Geen vrijstelling of ontheffing wordt verleend van de voorschriften en verboden, bedoeld in de volgende artikelen en de daarop berustende bepalingen:

  • a.

    van hoofdstuk 1: de artikelen van de afdelingen 8 en 9;

  • b.

    van hoofdstuk 2: de artikelen van de afdelingen 5 en 6;

  • c.

    van hoofdstuk 3: de artikelen van de afdelingen 2 en 3 en de paragrafen 4 en 5 van afdeling 5;

  • d.

    van hoofdstuk 4: de artikelen van afdeling 1, met uitzondering van de artikelen 4.3, 4.5, 4.7 en 4.8, de artikelen van de afdelingen 2, 3 en 4, de artikelen 4.38, 4.39, 4.40, vierde lid, 4.42, vierde lid, de artikelen van de paragrafen 3, 4, 6 en 7 van afdeling 5, de artikelen van de afdelingen 7, 8 en 9 en de artikelen van de paragrafen 2 en 3 van afdeling 10;

  • e.

    van hoofdstuk 5: de artikelen van de afdelingen 1 en 2 en artikel 5.14;

  • f.

    van hoofdstuk 6: de artikelen van de afdelingen 1 en 2, artikel 6.8, eerste tot en met zesde lid, zevende lid, tweede volzin, achtste lid, en elfde tot en met veertiende lid, en de artikelen van de paragrafen 3 en 4 van afdeling 6;

  • g.

    van hoofdstuk 7: de artikelen van de afdelingen 2, 3, 4, met uitzondering van de artikelen 7.17b, tweede lid, onder b, 7.19, eerste tot en met zesde lid, 7.20, zesde tot en met achtste lid, en 7.21 en de artikelen van de afdeling 5, met uitzondering van artikel 7.32 en paragraaf 2 van afdeling 6;

  • h.

    van hoofdstuk 8: de artikelen van de afdelingen 1 en 2;

  • i.

    van hoofdstuk 9: de artikelen 9.15 en 9.16.

Artikel

9.20

Duur van vrijstelling of ontheffing

Vrijstellingen of ontheffingen worden slechts verleend voor beperkte duur en worden in ieder geval ingetrokken wanneer de redenen waarom zij zijn verleend, zijn vervallen.

§

2

Eis tot naleving

Artikel

9.21

Aanwijzing

Vervallen

Artikel

9.22

Eis tot naleving

Afdeling

4

Overgangs- en slotbepalingen

§

1

Intrekking regelgeving

Artikel

9.23

Intrekking besluiten

§

2

Wijziging regelgeving

Artikel

9.30

Besluit houtbewerkende bedrijven milieubeheer

Wijzigt het Besluit houtbewerkende bedrijven milieubeheer.

§

3

Overgangsrecht

Artikel

9.34

Arbeidsveiligheidsrapportage; bestaande installaties

Artikel

9.35

Arbeidsveiligheidsrapportage; vervoer

Afdeling 2 van hoofdstuk 2 is tot 1 januari 2002 niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg.

Artikel

9.36

Artikel

9.36a

Arbeidsmiddelen

De artikelen 7.17a, 7.17b, met uitzondering van het tweede lid, onder b en g, 7.18, vierde en vijfde lid, en 7.18b zijn tot 5 december 2002 niet van toepassing op de in deze bepalingen bedoelde arbeidsmiddelen, indien zij reeds op 5 december 1998 op de arbeidsplaats ter beschikking stonden van de werknemers.

Artikel

9.37a

Definities samenwerking en overleg

Vervallen

Artikel

9.37b

Aard en inhoud van het overleg

Vervallen

Artikel

9.37c

Benadelingsbescherming

Vervallen

§

4

Slotbepalingen

Artikel

9.38

Evaluatie

Onze Minister zendt binnen 5 jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.

Artikel

9.39

Wijziging bijlagen bij EG-richtlijnen

Een wijziging van een van de bijlagen bij een EG-richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel

9.40

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

9.41

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, F. H. G. de Grave
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
De Staatssecretaris van Defensie, J. C. Gmelich Meijling
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager