Artikel
1:1
Definitie
In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder wet: de Wet politiegegevens.
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder wet: de Wet politiegegevens.
Voor het in combinatie met elkaar verwerken van politiegegevens, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met taken of werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van het informatieproces ter ondersteuning van een goede uitvoering van de politietaak.
Voor het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met de taken of werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:1. In voorkomende gevallen kunnen daarvoor tevens worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet.
Voor het geautomatiseerd vergelijken alsmede het in combinatie met elkaar verwerken van politiegegevens, bedoeld in artikel 11, tweede onderscheidenlijk vierde lid, van de wet, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet. In voorkomende gevallen kunnen daarvoor tevens worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met de taken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 2:1.
De ambtenaren van politie, bedoeld in de laatste zin van het tweede lid, worden slechts geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens, voor zover dat dringend noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak en in overeenstemming met het hoofd van het in het tweede lid bedoelde team.
Voor het verwerken van politiegegevens met het oog op de controle en het beheer van een informant alsmede de beoordeling en verantwoording van het gebruik van informantgegevens, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de wet, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a of c, van de wet.
Voor het verwerken van politiegegevens als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, onderdeel a, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat is belast met infiltratie, pseudo-koop of -dienstverlening en stelselmatige inwinning van informatie.
Voor het verwerken van politiegegevens als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, onderdeel b, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een dienst van een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012 die is belast met werkzaamheden op het terrein van getuigenbescherming.
Voor het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de wet, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a of c, van de wet.
De ambtenaren van politie, bedoeld in de vorige leden van dit artikel, worden slechts geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens, voor zover dat dringend noodzakelijk is voor een goede uitvoering van hun taak.
Voor het verwerken van identificerende gegevens van een informant kunnen uitsluitend worden geautoriseerd het hoofd van het team, bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, of diens plaatsvervanger.
Voor het verwerken van gegevens met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij handelingen die kunnen wijzen op het beramen of plegen van de misdrijven bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een daartoe ingericht team dat specifiek is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet.
Indien bij de toepassing van het eerste lid de te verwerken gegevens betrekking hebben op de categorie misdrijven van ambtelijke omkoping, bedoeld in artikel 3:2, onderdeel d, kunnen uitsluitend worden geautoriseerd de bij een daartoe ingericht team werkzame ambtenaren van de rijksrecherche, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Politiewet 2012, dat specifiek is belast met de verwerking van die gegevens.
Voor het verwerken van gegevens met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij het beramen of plegen van de misdrijven, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet. In voorkomende gevallen kunnen daarvoor tevens worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met taken of werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van het informatieproces ter ondersteuning van een goede uitvoering van de politietaak.
Voor het verwerken van gegevens met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij handelingen die, gezien hun aard of frequentie of het georganiseerde verband waarin zij worden gepleegd, een ernstige schending van de openbare orde vormen, kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet. In voorkomende gevallen kunnen daarvoor tevens worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die zijn belast met taken en werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van het informatieproces ter ondersteuning van de goede uitvoering van de politietaak.
De categorieën van ambtenaren die in aanmerking kunnen komen voor de autorisaties, bedoeld in de artikelen 2:3, 2:4 en 2:5, eerste lid, worden aangewezen in overeenstemming met de officier van justitie.
Voor het verwerken van gegevens met het oog op het doel, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, kunnen worden geautoriseerd de personen die betrokken zijn bij het bewerken en analyseren van gegevens over ongebruikelijke transacties.
Voor het verwerken van gegevens met het oog op het uitvoeren van:
een taak ten dienste van de justitie, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel e, van de wet,
een taak ten behoeve van het verkrijgen van landelijk inzicht in een specialistisch onderwerp als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de wet of
de geautomatiseerde vergelijking met het oog op de melding van verschillende verwerkingen jegens eenzelfde persoon, bedoeld in artikel 13, derde lid van de wet,
kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat met de uitvoering van deze taak is belast.
De verwerkingsverantwoordelijke draagt er zorg voor dat de ambtenaren van politie, bedoeld in de artikelen 2:1 tot en met 2:5, beschikken over voldoende kennis en vaardigheden op het gebied van:
het informatieproces binnen de politie, meer in het bijzonder de verschillende vormen van verwerking van politiegegevens,
de wet- en regelgeving die relevant is voor de verwerking van politiegegevens, en
methoden en technieken van informatieanalyse.
De eisen inzake kennis en vaardigheden verschillen naar gelang van de aard van de verwerking waartoe de ambtenaar wordt geautoriseerd. Indien noodzakelijk kunnen deze eisen bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
Als functionaris, bedoeld in de artikelen 9, derde lid, 11, eerste, tweede en vierde lid en 13, derde lid, van de wet, kunnen worden aangewezen de leider van het betreffende onderzoek of zijn plaatsvervanger.
Als functionaris, bedoeld in de artikelen 10, vijfde lid, 11, tweede en vierde lid en 13, derde lid, van de wet, kunnen worden aangewezen het hoofd van het betreffende team dat is belast met de verwerking van politiegegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a, b of c, van de wet, dan wel het hoofd van een team met een vergelijkbare taak of hun plaatsvervangers.
Indien bij de gegevensvergelijking, bedoeld in artikel 11 van de wet, gegevens overeenkomen, worden de verbanden op de volgende wijze zichtbaar gemaakt:
bij gegevens, voorzien van een codering als bedoeld in artikel 2:12, onderdeel a, en bij gegevens als bedoeld in artikel 8 van de wet, zijn de gerelateerde gegevens zichtbaar;
bij gegevens, als bedoeld in de artikelen 9 en 10, eerste lid, onderdelen a en c van de wet, zijn de overeenkomende gegevens zichtbaar en zijn de andere gerelateerde gegevens na instemming van de daartoe bevoegde functionaris zichtbaar;
bij gegevens, voorzien van een code als bedoeld in het artikel 2:12, onderdeel b, zijn de overeenkomende gegevens gedeeltelijk zichtbaar en de andere gerelateerde gegevens na instemming van de daartoe bevoegde functionaris zichtbaar;
bij gegevens, voorzien van een code als bedoeld in het artikel 2:12, onderdeel c, en bij gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b van de wet, zijn de overeenkomende gegevens niet zichtbaar.
De functionaris, bedoeld in artikel 2:10, kan, indien noodzakelijk voor de goede uitvoering van de gegevensvergelijking, bedoeld in artikel 11 van de wet, politiegegevens voorzien van één van de navolgende codes:
instemming met verdere verwerking van politiegegevens;
vertrouwelijke verwerking als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen a en b;
vertrouwelijke verwerking als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen c, d, e en f.
Het ter beschikking stellen van politiegegevens kan alleen worden geweigerd of aan beperkende voorwaarden worden onderworpen in het geval:
het gegevens betreft omtrent informanten of andere personen als bedoeld in artikel 12, vijfde lid van de wet;
gevaar voor leven of gezondheid van betrokkene of derden is te duchten;
van een verwerking voor een intern integriteitonderzoek onder verantwoordelijkheid van de korpschef;
van een verwerking door de rijksrecherche onder verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal;
het gegevens betreft die worden verwerkt op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b van de wet;
van een verwerking voor een door het College van procureurs-generaal als embargo-onderzoek aangemerkt onderzoek met een zeer groot belang van afscherming vanwege afbreukrisico’s, levensbedreigende risico’s, politieke gevoeligheid of publiciteitsgevoeligheid van het onderzoek.
De terbeschikkingstelling van persoonsgegevens, die worden verwerkt door de Financiële inlichtingen eenheid, kan gemotiveerd worden geweigerd tenzij:
de terbeschikkingstelling van de gegevens plaatsvindt ten behoeve van verdere verwerking met het oog op het doel, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaalde persoon een misdrijf heeft begaan;
de terbeschikkingstelling van de gegevens plaatsvindt op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de wet, en deze gegevens redelijkerwijs van belang kunnen zijn ter voorkoming of opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 3:1.
Op een daartoe strekkend verzoek door de Financiële inlichtingen eenheid ter beschikking gestelde persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor een ander doel dan bedoeld in de artikelen 8, 9, 10 of 13 van de wet nadat daartoe toestemming is verleend door het hoofd van de Financiële inlichtingen eenheid.
De misdrijven, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de wet die gezien hun aard of samenhang met andere door de betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, zijn:
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 311, eerste lid, onder 3° tot en met 5°, en 416 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de feiten een schade van ten minste € 25 000 veroorzaakt hebben en betrokkene tevens een misdrijf als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, van de wet heeft begaan;
de misdrijven, bedoeld in 241, 245, eerste lid, en 252 en 273f van het Wetboek van Strafrecht;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 177, 178, 361 en 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 179 en 180 van het Wetboek van Strafrecht in verband met de artikelen 181 en 182 van dat wetboek;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 225, 226, 227, 231 en 232 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de feiten een schade van ten minste € 50 000 veroorzaakt hebben;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 191 en 197a van het Wetboek van Strafrecht;
het misdrijf, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A, van de Opiumwet;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 26 en 31 van de Wet wapens en munitie, voor zover de feiten betrekking hebben op het voorhanden hebben van vuurwapens en explosieven.
De categorieën van misdrijven, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet, die door hun omvang of ernst of hun samenhang met andere misdrijven een ernstig gevaar voor de rechtsorde opleveren, zijn:
terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht;
mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
mensensmokkel als bedoeld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht;
de omkoping van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 177, eerste lid en 363, eerste lid, van een toekomstig ambtenaar als bedoeld in de artikelen 177, tweede lid en 363, tweede lid, of van een voormalig ambtenaar als bedoeld in de artikelen 178a, tweede lid en 364a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel a en onderdeel d, van de wet, kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van:
het vaststellen van de identiteit van personen;
het nemen van beslissingen omtrent de erkenning als referent en de toelating, het verblijf en de ongewenstverklaring als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000, en van beslissingen op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap of een verdrag dan wel een voor Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, als bedoeld in artikel 112 van de Vreemdelingenwet 2000;
het opstellen van profielen voor de geautomatiseerde behandeling van aanvragen en voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen en tot referenten als bedoeld in de artikelen 47 en 47a van de Vreemdelingenwet 2000;
luchtvaartmaatschappijen, als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Luchtvaartwet, voor zover het gaat om personalia en gegevens betreffende de datum van retourvervoer ten behoeve van het voorkomen van overtredingen van de Opiumwet en de bescherming van de gezondheid van personen door het weigeren van het vervoer van personen van en naar bepaald aangewezen buitenlandse bestemmingen en er met de betreffende luchtvaartmaatschappijen schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de waarborgen rond de gegevensverstrekking.
Onze Minister van Buitenlandse Zaken, ten behoeve van de uitvoering van opdrachten tot signalering van personen in het buitenland en het nemen van een beslissing omtrent de afgifte van een paspoort of omtrent de verlening of verlenging van een visum;
Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent de verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf.
De op grond van het eerste lid, onder b verstrekte gegevens met betrekking tot individuele personen worden door de luchtvaartmaatschappijen niet langer verwerkt dan gedurende een termijn van ten hoogste zesendertig maanden na de datum van de aanhouding van de betrokkene, die aanleiding geeft tot opneming van de gegevens op de lijst.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet, kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
de commissie, bedoeld in artikel 8 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, ten behoeve van het nemen van een beslissing op een verzoek tot uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven;
de navolgende instanties die hulp aan slachtoffers verlenen:
de stichting slachtofferhulp Nederland, ten behoeve van het behartigen van belangen van slachtoffers van strafbare feiten of verkeersongevallen;
de stichting Perspectief Herstelbemiddeling, voor wat betreft gegevens over slachtoffers van strafbare feiten en verkeersongevallen en, in bijzondere of ernstige gevallen, gegevens uit het proces-verbaal, ten behoeve van de bemiddeling tussen die slachtoffers en verdachten of veroordeelden, en;
de stichting Comensha, voor wat betreft gegevens over slachtoffers van mensenhandel en de aanmeldende autoriteit, ten behoeve van de coördinatie van de opvang en verzorging van slachtoffers van mensenhandel en de registratie van gegevens over mensenhandel;
de Stichting Processen Verbaal, voor zover het gegevens betreft inzake aanrijdingen of aanvaringen, ten behoeve van een goede uitvoering van haar taak;
het Waarborgfonds Motorverkeer, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, voor zover het betreft gegevens omtrent de personalia en de verblijfplaats van benadeelden en zij deze gegevens behoeven voor de hulp aan benadeelden ten behoeve van het geldend maken van een recht op schadevergoeding, als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 26a, eerste en tweede lid, van die wet;
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, ten behoeve van:
het onderzoek, bedoeld in de artikelen 101 en 142 van het Reglement rijbewijzen, en het betreft overtreding van artikel 6 of artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, of
de vervulling van de in de artikelen 130 tot en met 134a van de Wegenverkeerswet 1994 aan de Divisie Vorderingen van het bureau opgedragen taak;
Halt-bureaus, voor zover zij zijn aangewezen door Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de alternatieve afdoening van de strafbare feiten, gepleegd door minderjarigen;
reclasseringswerkers als bedoeld in artikel 6 van de Reclasseringsregeling 1995, ten behoeve van het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3 van die Regeling en de indicatiestelling ten behoeve van de forensische zorg;
de Dienst Wegverkeer, ten behoeve van het uitvoeren van de taken van de dienst op grond van artikel 2 van de Regeling taken Dienst Wegverkeer;
het college van burgemeesters en wethouders, ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 2.3, eerste en zesde lid, en 2.4, eerste lid, van de Jeugdwet, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, ten behoeve van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en Veilig Thuis, bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, van die wet;
de raad voor de kinderbescherming, ten behoeve van de uitvoering van één van de bij wet aan de raad opgedragen taken;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
het verwerken van gegevens over jeugdigen in het Cliënt Volgsysteem jeugdcriminaliteit, ter ondersteuning van de voorkoming en bestrijding van jeugdcriminaliteit;
het verwerken van gegevens omtrent de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtsketendatabank en de verdere verstrekking van die gegevens aan de functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden;
het vergelijken van deze gegevens, voor zover deze DNA-profielen van overleden personen betreffen wier identiteit onbekend is, met de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder d tot en met f, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van deze overleden personen;
het verzoek tot weigering of vervallenverklaring van een reisdocument, op grond van artikel 23 van de Paspoortwet;
de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van de uitvoering van de in die wet opgedragen taken;
de door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen dienst, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover het betreft gegevens met betrekking tot het proces-verbaal en de kennisgeving van inbeslagneming, ten behoeve van een goede toepassing van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen;
benadeelden van strafbare feiten, waaronder begrepen de personen die in verband met die feiten in hun rechten zijn getreden of ingevolge enige wettelijke bepaling terzake van die rechten een recht van verhaal hebben gekregen, voor zover zij deze gegevens behoeven om in rechte voor hun belangen op te kunnen komen;
vervallen;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de verzending van beschikkingen en transacties en de tenuitvoerlegging van ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen;
de Dienst Terugkeer en Vertrek, voor zover het betreft gegevens over vreemdelingen die zijn verkregen in het kader van de uitoefening van het toezicht, bedoeld in de artikelen 46 en 47 van de Vreemdelingenwet 2000, of de opsporing van strafbare feiten, ten behoeve van de begeleiding van de terugkeer of het vertrek uit Nederland van vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven.
de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, ten behoeve van het uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB;
een verzekeringsmaatschappij, de korpschef of de Minister van Defensie, ten behoeve van de beoordeling van de wettelijke aansprakelijkheid van de politie of van de Minister van Defensie en de vaststelling van een verplichting tot schadeloosstelling van derden;
het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, ten behoeve van het opstellen van de rapportages pro justitia en de indicatieadvisering;
de leden van een commissie ingesteld op grond van artikel 68, tweede lid, onderdeel a, of 69 van de Politiewet 2012, ten behoeve van de behandeling van en advisering over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie of militairen van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, de leden van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie, ten behoeve van het toezicht op de arrestantenzorg, alsmede de personen die zijn belast met de ondersteuning van de leden van die commissies;
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, ten behoeve van de huisvesting van een vreemdeling en de handhaving van de orde en veiligheid in het aanmeldcentrum;
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, voor wat betreft gegevens over de verblijfplaats van een persoon, ten behoeve van de inning van bijdragen of uitkeringen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;
de Minister van Defensie, ten behoeve van het nemen van een beslissing over de ongeldigverklaring van een door die minister afgegeven militair rijbewijs of rijmachtiging;
Onze Minister voor Immigratie en Asiel, ten behoeve van het verwerken van gegevens omtrent de identiteit van vreemdelingen in de Basisvoorziening Vreemdelingen en de verdere verstrekking van die gegevens aan instanties die zijn betrokken bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van vreemdelingen, en aan andere instanties met een publieke taak belast, ten behoeve van registratie, identificatie en verificatie van vreemdelingen, hun documenten of hun verblijfsrechtelijke positie;
het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het oog op de weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten zoals bedoeld in artikel 24, onder b, van de Paspoortwet;
de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet, voor zover hij deze gegevens behoeft voor een goede uitvoering van de in die wet aan hem opgedragen taken;
de burgemeester ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet, en de bestuursrechtelijke handhaving van die bevoegdheid, voor zover het gegevens betreft met betrekking tot gedragingen die in of vanuit de woning of het erf behorend bij die woning of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf ernstige hinder voor omwonenden veroorzaken.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan ambtenaren die bij of krachtens de wet zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van de bij ministeriële regeling aangewezen wetgeving, voor zover het betreft gegevens over de naleving van die wetgeving, en er tussen de verwerkingsverantwoordelijke en de betreffende ambtenaren afspraken zijn gemaakt over welke gegevens verstrekt worden, in welke gevallen en onder welke voorwaarden. De verwerkingsverantwoordelijke legt deze afspraken vast.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid respectievelijk Onze Minister van Financiën aangewezen ambtenaren, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen respectievelijk de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene douanewet ten behoeve van de inschatting van de veiligheidsrisico’s met betrekking tot de uitoefening van vorenbedoeld toezicht.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met het oog op signalering van veranderingen in de gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c en 13 van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
de controle van rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen, waaronder het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische aard door of door middel van deze rechtspersonen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet controle op rechtspersonen;
de uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet;
de beoordeling van de benoeming, de herbenoeming of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de inrichtingen, bedoeld in onderdeel c, alsmede van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie;
het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de verdere verstrekking van die gegevens aan de Adviescommissie VOG-politiegegevens, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van die wet, ten behoeve van de toepassing van artikel 44a van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens;
de taakuitvoering van de Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 13 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en artikel 3.2 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;
de tenuitvoerlegging van een maatregel als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
de inspectie, bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, met het oog op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Politiewet 2012 en op de uitvoering van een bevel, als bedoeld in de artikelen 126nba, eerste lid, 126uba, eerste lid en 126zpa, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, en de personen, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
de Passagiersinformatie-eenheid, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven, met het oog op de uitvoering van haar taken, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, onder a en b, en 14, tweede lid, van die wet;
het doen en uitvoeren van verzoeken om internationale rechtshulp in stafzaken.
de burgemeester ten behoeve van:
de beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap;
de afgifte van de woonverklaring, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.
de directeuren van inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en functionarissen van de Dienst Justitiële inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
het nemen van beslissingen over hetzij de indienstneming of het ontslag van personeel, hetzij de toelating tot de inrichting van personen die niet worden ingesloten in de inrichting, voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of veiligheid in de inrichting respectievelijk de voorziening;
het nemen van beslissingen over het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof;
het nemen van beslissingen over de erkenning van een penitentiair programma, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, of een scholing- en trainingprogramma, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële inrichtingen;
het treffen van maatregelen met betrekking tot de voorkoming van strafbare feiten door of met betrekking tot gedetineerden, de handhaving van de orde en veiligheid in de justitiële inrichting, of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 37q van de Luchtvaartwet, en de commandant van de Koninklijke marechaussee, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid aan hem is gemandateerd;
de korpschef, ten behoeve van zijn adviserende taak in het kader van:
de uitvoering van artikel 3B.1 van het Vuurwerkbesluit;
de benoeming en de herbenoeming van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie;
het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit algemene rechtspositie politie, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 48q, eerste lid, 48s, tweede lid, 48x, eerste en tweede lid, van de Politiewet 2012;
het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, ten behoeve van de uitoefening van de in die wet aan het bureau opgedragen taak;
de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van de taken, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°;
de burgemeester en de commissaris van de Koning, ten behoeve van hun adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau en Onze Minister van Defensie met het oog op de toekenning van bij koninklijk besluit te verlenen onderscheidingen;
gedragsdeskundigen, voor zover het betreft auditieve of audiovisuele registraties van het verhoor van een persoon naar aanleiding van een ernstig strafbaar feit, voor het beoordelen van het verhoor en het opstellen van een deskundigenrapportage ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek of het onderzoek ter terechtzitting;
Onze Minister van Defensie en de onder hem ressorterende bevelvoerende militairen van een oorlogsschip, inrichting van de zeemacht, compagnie, eskadron, batterij of squadron of een hogere eenheid, voor zover het betreft gegevens omtrent:
de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen jegens een militair, ten behoeve van het nemen van maatregelen met betrekking tot de operationele gereedheid van de eenheid; of
de betrokkenheid van een militair bij de verdenking van een overtreding van de Opiumwet of een misdrijf, ten behoeve van het nemen van besluiten inzake schorsing of ontslag van militaire ambtenaren, als bedoeld in artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur, voor zover dat noodzakelijk is in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van die wet, uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van die wet. Indien de betrokkene een rechtspersoon is betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de betrokkene een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
het college van burgemeester en wethouders voor zover het gegevens behoeft voor de handhaving van de voorschriften, bedoeld in artikel 10b, vijfde lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek;
bestuursorganen, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent de toepassing van artikel 6 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de aanvrager, subsidieontvanger of houder van een vergunning, ontheffing of erkenning als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van die wet. Indien deze aanvrager, subsidieontvanger of houder een rechtspersoon is, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de aanvrager, subsidieontvanger of houder een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
de hulpofficier van justitie, de functionarissen, bedoeld in de artikelen 17, vierde lid, van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst en de direct toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, ten behoeve van:
de geweldsregistratie, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder m, van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
de behandeling en beoordeling van de geweldsregistratie, bedoeld in artikel 18a van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
de raad van bestuur van de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 33a van de Wet op de kansspelen ten behoeve van het betrouwbaarheidsonderzoek, bedoeld in artikel 31i van de Wet op de kansspelen. De te verstrekken gegevens betreffen uitsluitend de in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand genoemde personen. Indien het daarbij gaat om een rechtspersoon, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon zelf als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de betrokkene een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
deskundigen als bedoeld in artikel 51i van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van de uitvoering van hen opgedragen onderzoeken in strafzaken;
het Nederlands Forensisch Instituut ten behoeve van de uitvoering van zijn taken met het oog op de waarheidsvinding in strafzaken, het leveren van een bijdrage aan de handhaving van de internationale en nationale rechtsorde of veiligheid, de ondersteuning bij de hulpverleningstaak van de politie en het leveren van een dienst of product, na goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid, indien sprake is van een zaak van groot maatschappelijk belang;
de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van haar toezichthoudende taak op de naleving van:
de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet, gelet op artikel 2 van die wet;
artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 en Verordening 1227/2011, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel au, van die wet, gelet op artikel 5, eerste lid, van die wet;
artikel 32 van de Gaswet en Verordening 1227/2011, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ap, van die wet, gelet op artikel 1a, eerste lid, van die wet;
onderdeel a van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming, gelet op artikel 2.2 van die wet; of
De artikelen 4.3 en 4.7 van de Telecommunicatiewet, gelet op artikel 15.1 van die wet;
de Regionale Ambulancevoorzieningen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen, en de besturen van de veiligheidsregio’s, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, ten behoeve van de uitoefening van de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012.
Politiegegevens, als bedoeld in het eerste lid kunnen, door tussenkomst van het openbaar ministerie, worden verstrekt aan de hierna te noemen personen of instanties:
De Nederlandsche Bank N.V., ten behoeve van:
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 5 van het Besluit prudentiële regels Wft, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in de artikelen 3:9, eerste lid, en 3:99, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht of ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, en ter beoordeling van de integere bedrijfsuitoefening onderscheidenlijk de integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3:10, eerste lid, en 3:17, eerste lid, van die wet;
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel inzake de betrouwbaarheid van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen (Stcrt. 2005, 20), ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 en ter beoordeling van een integere uitoefening van het bedrijf als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet;
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 31 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 105, vijfde lid, van de Pensioenwet en artikel 110, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en ter beoordeling van de beheerste en integere bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 138, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
Onze Minister van Financiën, ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregel inzake de betrouwbaarheid van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen (Stcrt. 2005, 20), ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikelen 2, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren en ter beoordeling van de integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 2, eerste en tweede lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, en 9, eerste lid, van die wet;
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, te behoeve van:
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 12 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht of ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:25, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, en ter beoordeling van de integere bedrijfsuitoefening onderscheidenlijk de integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 4:11, eerste lid, 4:14, eerste lid, en 4:15, eerste lid, van die wet;
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel 06-01 betrouwbaarheid personen ex Wet toezicht accountantsorganisaties en Besluit toezicht accountantsorganisaties (Stcrt. 2006, 190), ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties en artikelen 5 van het Besluit toezicht accountantsorganisaties en ter beoordeling van de integere bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van die wet.
De politiegegevens, bedoeld in het tweede lid, worden door leden van het openbaar ministerie beoordeeld in het kader van de adviserende taak voor de uitvoering van de bovenbedoelde wetten en kunnen, in het kader van vorenbedoelde taak, worden verstrekt aan de personen en instanties, genoemd in het tweede lid. Aan de verstrekking van de politiegegevens kunnen door de leden van het openbaar ministerie nadere voorwaarden worden gesteld. Die voorwaarden kunnen onder meer betreffen het ter beschikking stellen of doorgeven van die gegevens of inlichtingen aan derden.
De politiegegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, die zijn verstrekt aan de personen en instanties, bedoeld in het tweede lid, worden niet langer dan gedurende een termijn van twaalf maanden na de datum van verkrijgen bewaard. De gegevens kunnen langer worden bewaard met bijzondere toestemming van het openbaar ministerie. Daarbij kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan de volgende personen en instanties, voor zover zij deze behoeven voor het nemen van de besluiten waarmee zij zijn belast op grond van de hiernavolgende wetten:
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
het nemen van een beslissing op grond van de Wet wapens en munitie;
het nemen van een beslissing op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar en het nemen van een beslissing hieromtrent op grond van de artikelen 17 en 35 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.
Onze Minister van Defensie, ten behoeve van:
het houden van toezicht op de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
het houden van toezicht op de naleving van de Wet wapens en munitie;
het houden van toezicht op de naleving van de Wet explosieven voor civiel gebruik;
de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken.
de korpschef, ten behoeve van:
het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen of intrekken van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit op grond van de Omgevingswet;
het nemen van een beslissing op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen of intrekken van een erkenning op grond van de Wet explosieven voor civiel gebruik;
het nemen van een beslissing omtrent de Wet wapens en munitie;
de hem bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken;
het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS als uitvoering van de aan hem, als werkgever, opgelegde taak in de zin van hoofdstuk 2 Arbeidsomstandighedenwet.
de burgemeester, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent:
de verlening, weigering of intrekking van een vergunning of ontheffing op grond van de Alcoholwet;
het nemen van een beslissing omtrent een vergunning op grond van de Wet op de kansspelen.
Politiegegevens die worden verstrekt in de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, kunnen tevens worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat beslist naar aanleiding van een ingesteld bezwaar of administratief beroep.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan de daartoe aangewezen vertegenwoordigers van de deelnemende bestuursorganen aan een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum, voor zover het betreft politiegegevens die relevant zijn voor het geïntegreerd handhavend optreden bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en er tussen de betreffende bestuursorganen schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de gegevens worden verstrekt. Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9 en 10, eerste lid, onderdelen a en c, van de wet, kunnen uitsluitend aan die vertegenwoordigers worden verstrekt ten behoeve van het analyseren van handhavingsknelpunten, het verrichten van integrale casusanalyses en het bepalen en uitvoeren van de uit deze analyses voortvloeiende interventies, en voor zover het gegevens betreffen die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9 en 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet, slechts na instemming van het openbaar ministerie.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 van de wet kunnen, door tussenkomst van het openbaar ministerie, worden verstrekt aan bestuursorganen indien deze verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de aan hen opgelegde taak of taken, bedoeld in:
de artikelen 32g, eerste lid, en 32h, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet;
artikel 8d, eerste, tweede en derde lid, van de Algemene Ouderdomswet;
artikel 2, eerste lid, onder q, van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen;
artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Participatiewet;
de artikelen 2b, eerste lid, aanhef en onderdeel k, en 6aa, eerste lid, van de Remigratiewet;
artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Werkloosheidswet;
de artikelen 7d, eerste lid, en 19, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
de artikelen 1a:6, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 2:11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 3:5b en 3:19, elfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en artikel 6, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
artikel 43, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
artikel 2.17a, tweede lid, van de Wet Studiefinanciering 2000;
artikel 2.22b, tweede lid, van de Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
de artikelen 43, aanhef en onderdeel i, 49, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 56, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c en 13 van de wet kunnen worden verstrekt aan leden van het openbaar ministerie met het oog op het verder verstrekken aan het openbaar ministerie in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ten behoeve van de adviserende taak van laatstbedoeld openbaar ministerie in het kader van de uitvoering van de wetten, genoemd in artikel 6a:6, tweede lid, onderdelen a en b, en, door tussenkomst van dat openbaar ministerie in het kader van vorenbedoelde taak, verder worden verstrekt aan:
de Nederlandsche Bank ten behoeve van de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 6a:6, tweede lid, onderdeel a.
de Autoriteit Financiële Markten ten behoeve van de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 6a:6, tweede lid, onderdeel b.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10 en 13 van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ten behoeve van het verrichten van dreiging- en risico-evaluaties en het vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen door de evaluatiedriehoek, met het oog op het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent de toepassing van de artikelen 2 tot en met 4 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
In de gevallen waarin de verwerkingsverantwoordelijke beslist tot verstrekking van politiegegevens op grond van artikel 19 of artikel 20, eerste lid, van de wet, worden geen politiegegevens verstrekt die worden verwerkt overeenkomstig artikel 9 of artikel 10 van de wet.
In afwijking van het eerste lid kan de verwerkingsverantwoordelijke beslissen tot verstrekking van politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 9 of 10, eerste lid, onderdelen a en c van de wet, indien dit strikt noodzakelijk is voor het doel van de verstrekking, na overleg met een functionaris die is aangewezen op grond van artikel 2:10.
Aan de volgende daartoe bepaald aangewezen personen kunnen op grond van artikel 23, tweede lid, van de wet, rechtstreeks politiegegevens, die worden verwerkt op grond van de artikelen 8, 9 of 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 van de wet worden verstrekt, voor zover zij deze behoeven voor de volgende doeleinden:
de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel a;
de ambtenaren van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel c;
de personen, werkzaam bij de Financiële inlichtingen eenheid, ten behoeve van de taak van het meldpunt, bedoeld in artikel 13 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en artikel 3.2 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;
de ambtenaren die werkzaam zijn bij de nationale politiële contactpunten, bedoeld in artikel 5:3, vierde lid;
de ambtenaren, werkzaam bij de Passagiersinformatie-eenheid, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven, ten behoeve van de in dat artikel bedoelde taken;
de ambtenaren van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, voor functies aangewezen op grond van artikel 35a, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
De op grond van artikel 4:3, vijfde lid, te verstrekken politiegegevens aan de korpschef of Onze Minister van Defensie kunnen op grond van artikel 23, derde lid, van de wet rechtstreeks worden verstrekt.
Politiegegevens, die worden verwerkt op grond van de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet, kunnen slechts worden verstrekt ten behoeve van beleidsinformatie en wetenschappelijk onderzoek en statistiek nadat aan de betrokken onderzoeker daartoe schriftelijk toestemming is verleend door:
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, indien het gegevens betreft die worden verwerkt met het oog op de uitvoering van een taak onder het gezag van de officier van justitie, of
de burgemeester, indien het gegevens betreft die worden verwerkt met het oog op de uitvoering van een taak onder het gezag van de burgemeester.
De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts gegeven indien
het onderzoek het algemeen belang dient;
de organisatie van de politie niet onnodig wordt belast;
het onderzoek zonder de betrokken gegevens niet kan worden uitgevoerd, en
de persoonlijke levenssfeer van de betreffende personen niet onevenredig wordt geschaad.
De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt ter kennis gebracht van de betreffende verwerkingsverantwoordelijke en geldt als machtiging tot het verstrekken van de omschreven gegevens.
Rechtstreekse benadering van personen, over wie politiegegevens worden verwerkt, door de onderzoeker vindt niet plaats, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan bij de toestemming ingevolge het eerste lid. Deze toestemming kan slechts worden verleend indien rechtstreekse benadering voor het doel van het onderzoek onvermijdelijk is.
Indien politiegegevens, als bedoeld in de artikelen 8, 9, 10 of 13 van de wet,.op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet worden verstrekt ten behoeve van het in het eerste lid omschreven doel, is het bepaalde in het tweede, derde, vierde en vijfde lid van toepassing.
Bij de verstrekking van politiegegevens aan derden, op grond van de artikelen 19 en 20 van de wet, wijst de verwerkingsverantwoordelijke de betrokken personen en instanties op de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet.
Aan de bevoegde autoriteiten in een derde land of aan internationale organisaties kunnen politiegegevens worden doorgegeven onder de algemene voorwaarde dat deze slechts kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn doorgegeven. In bijzondere gevallen kunnen de doorgegeven gegevens verder worden verwerkt ten behoeve van de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Op verzoek van de ontvangende persoon of instantie kan de verwerkingsverantwoordelijke instemmen met de verdere verwerking van doorgegeven gegevens voor een ander doel voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak in dat land.
De doorgifte van politiegegevens, die worden verwerkt in verband met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of de handhaving van de openbare orde, vindt plaats door tussenkomst van een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012. De doorgifte kan zonder tussenkomst van deze landelijke eenheid plaatsvinden overeenkomstig afspraken met politieautoriteiten in het derde land of met de betrokken internationale organisatie, voor zover deze afspraken zijn goedgekeurd door Onze Minister van Justitie en Veiligheid.
Politiegegevens die betrekking hebben op de in artikel 5 van de wet genoemde kenmerken worden slechts doorgegeven indien dit met het oog op een juiste beantwoording van een door een buitenlandse politieautoriteit gestelde vraag onvermijdelijk is.
Politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet worden niet doorgegeven. Doorgifte van gegevens die worden verwerkt op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c, van de wet vindt slechts plaats na instemming van de betrokken officier van justitie, respectievelijk de betrokken burgemeester.
De gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze door de ontvangende autoriteit worden vernietigd zodra de doeleinden zijn verwezenlijkt. Indien dit uit de wet voortvloeit, kunnen bij de verstrekking termijnen worden gesteld, na afloop waarvan de verstrekte gegevens door de ontvangende autoriteit moeten worden vernietigd, behoudens wanneer verdere verwerking noodzakelijk is voor een lopend onderzoek, de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
Indien politiegegevens zonder voorafgaand verzoek tot doorgifte worden ontvangen van een derde land of van een internationale organisatie, beoordeelt de ontvangende autoriteit in Nederland onmiddellijk of deze gegevens noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn doorgegeven.
Aan personen of instanties in een andere lidstaat van de Europese Unie, die zijn belast met de voorkoming en opsporing van strafbare feiten in de betreffende lidstaat, worden politiegegevens doorgezonden onder gelijke voorwaarden als aan politieambtenaren in Nederland, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van die taak en behoudens de toepassing van de gronden, bedoeld in het tweede lid.
De doorzending kan worden geweigerd of aan beperkende voorwaarden worden onderworpen indien dit:
een geval betreft als bedoeld in artikel 2:13;
essentiële nationale veiligheidsbelangen zou schaden;
het welslagen van een lopend onderzoek of een verwerking, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen;
duidelijk disproportioneel of irrelevant zou zijn met het oog op de doelen waarvoor om doorzending van de gegevens is verzocht;
betrekking heeft op een strafbaar feit dat in Nederland strafbaar is gesteld met een gevangenisstraf van één jaar of minder;
betrekking heeft op politiegegevens die uitsluitend kunnen worden doorgezonden na instemming van de officier van justitie en deze geen toestemming geeft voor de doorzending;
betrekking heeft op politiegegevens die zijn verkregen van een andere lidstaat of van een derde land en deze geen toestemming geeft voor de doorzending.
Aan personen of instanties in een andere lidstaat, als bedoeld in het eerste lid, worden politiegegevens doorgezonden, voor zover zij deze behoeven ter voorkoming van strafbare feiten en ter handhaving van de openbare orde in verband met grootschalige evenementen. De politiegegevens kunnen uitsluitend worden doorgezonden indien definitieve veroordelingen of andere feiten het vermoeden rechtvaardigen dat de desbetreffende personen tijdens de evenementen strafbare feiten zullen plegen of dat zij een gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormen. De politiegegevens worden doorgezonden onder de voorwaarde dat deze worden vernietigd zodra de doeleinden zijn verwezenlijkt, in elk geval uiterlijk na één jaar.
De gegevens worden doorgezonden onder de voorwaarde dat deze slechts kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn doorgezonden.
De gegevens worden doorgezonden onder de voorwaarde dat deze door de ontvangende autoriteit worden vernietigd zodra de doeleinden zijn verwezenlijkt.
Indien dit uit de wet voortvloeit kunnen bij de doorzending termijnen worden gesteld, na afloop waarvan de doorgezonden gegevens door de ontvangende autoriteit moeten worden vernietigd, behoudens wanneer verdere verwerking noodzakelijk is voor een lopend onderzoek, de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
In afwijking van het vierde lid kunnen in specifieke omstandigheden door de doorzendende autoriteit specifieke beperkingen worden gesteld aan de verdere verwerking van de doorgezonden politiegegevens, voor zover deze beperkingen ook van toepassing zijn op de beschikbaarstelling van de gegevens aan andere politieambtenaren in Nederland.
In de grensgebieden kan de doorzending in verband met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of de handhaving van de openbare orde zonder tussenkomst van een landelijke eenheid, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012, plaatsvinden voor zover dit voortvloeit uit een verdrag waarbij ook België of Duitsland als verdragsluitende partij betrokken zijn of uit een besluit, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op doorzending in de grensgebieden waarvoor geen tussenkomst van een landelijke eenheid, bedoeld in de vorige volzin, vereist is, is het tweede lid niet van toepassing.
Op een daartoe strekkend verzoek van de personen of instanties, bedoeld in het eerste lid, vindt doorzending van door de Financiële inlichtingen eenheid ter beschikking gestelde persoonsgegevens voor het gebruik van die gegevens voor een ander doel dan bedoeld in de artikelen 8, 9, 10 of 13 van de wet slechts plaats nadat daartoe toestemming is verleend door het hoofd van de Financiële inlichtingen eenheid.
Indien politiegegevens worden ontvangen van een andere lidstaat van de Europese Unie ten aanzien van de verwerking waarvan door de bevoegde autoriteit van de doorzendende lidstaat op grond van het nationale recht specifieke voorwaarden zijn gesteld en de ontvangende autoriteit daarvan in kennis is gesteld, ziet de ontvangende bevoegde autoriteit in Nederland toe op de naleving van die voorwaarden.
Doorzending van politiegegevens betreffende de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, aan politieautoriteiten in een andere lidstaat van de Europese Unie kan rechtstreeks plaatsvinden door middel van de geautomatiseerde vergelijking van de categorieën van politiegegevens, bedoeld in het tweede lid.
De vergelijking van gegevens, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats in afzonderlijke gevallen en betreft dactyloscopische gegevens.
Indien bij de gegevensvergelijking wordt vastgesteld dat gegevens overeenkomen dan worden uitsluitend de overeenkomende gegevens doorgezonden. Voor doorzending van nadere, met betrekking tot de overeenkomende gegevens beschikbare persoon- of zaaksgegevens is een verzoek, als bedoeld in artikel 5.1.1 van het Wetboek van Strafvordering, vereist. De verdere verwerking van de doorgezonden politiegegevens is uitsluitend toegestaan met het oog op:
de vaststelling of de vergeleken profielen overeenstemmen;
de voorbereiding en indiening van een verzoek om rechtshulp;
de protocollering van de gegevens.
Na afloop van de gegevensvergelijking worden de doorgezonden gegevens onverwijld gewist, tenzij verdere verwerking noodzakelijk is ten behoeve van de doelen, als bedoeld in onderdeel b of c.
De doorzending vindt uitsluitend plaats aan ambtenaren die werkzaam zijn bij daartoe aangewezen nationale politiële contactpunten en die zijn geautoriseerd voor de geautomatiseerde vergelijking van de politiegegevens. De lijst van ambtenaren, die zijn geautoriseerd tot de geautomatiseerde bevraging of vergelijking als bedoeld in het eerste lid, wordt desgevraagd ter beschikking gesteld aan de andere lidstaten en aan de Autoriteit persoonsgegevens.
Aan de politieambtenaar uit een andere lidstaat van de Europese Unie, die is toegevoegd aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam als bedoeld in artikel 5.2.1 van het Wetboek van Strafvordering dat is gevestigd in Nederland, kunnen politiegegevens worden doorgezonden op gelijke voet als aan Nederlandse politieambtenaren, voor zover zij deze behoeven voor de doeleinden waarvoor het gemeenschappelijke onderzoeksteam is ingesteld.
Aan de Nederlandse politieambtenaar die is toegevoegd aan een gemeenschappelijk onderzoeksteam als bedoeld in artikel 5.2.1 van het Wetboek van Strafvordering dat is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, kunnen politiegegevens worden doorgezonden met het oog op de gebruikmaking daarvan voor de doeleinden waarvoor het gemeenschappelijke onderzoeksteam is ingesteld.
De doorzending van politiegegevens aan Europol vindt plaats door tussenkomst van een landelijke eenheid, bedoeld in artikel 5:1, tweede lid.
De doorzending van politiegegevens aan Europol kan worden geweigerd indien:
wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad,
het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, of
informatie wordt bekend gemaakt die betrekking heeft op specifieke inlichtingendiensten of -activiteiten op het gebied van de staatsveiligheid.
De doorzending van politiegegevens aan Eurojust vindt plaats door tussenkomst van het nationale lid van Eurojust.
De doorzending van politiegegevens aan Eurojust kan worden geweigerd indien wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad of de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht.
Politiegegevens worden doorgezonden aan het nationale lid van Eurojust, voor zover hij deze behoeft in verband met de uit een rechtsinstrument op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voortkomende doelstelling en taken van deze organisatie. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Vervallen
Vervallen
Het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing op de volgende categorieën van personen:
infiltranten;
personen die in aanmerking zijn gebracht voor beschermingsmaatregelen, als bedoeld in het Besluit getuigenbescherming.
De verwerking, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt slechts plaats omtrent:
verdachten;
personen in de omgeving van de verdachte wier handelen van invloed kan zijn op het doel van de verwerking, als bedoeld in het eerste lid, en de bescherming van de infiltrant;
infiltranten;
begeleiders;
opsporingsambtenaren;
leden van het openbaar ministerie.
De verwerking, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vindt slechts plaats omtrent:
getuigen ten aanzien van wie een dreiging bestaat;
personen in de omgeving van de getuigen;
verdachten;
personen in de omgeving van de verdachte wier handelen van invloed kan zijn op het doel van de verwerking, als bedoeld in het eerste lid, en de bescherming van de getuige;
begeleiders;
opdrachtgevers.
De verwerkingsverantwoordelijke evalueert en actualiseert de maatregelen, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
Wanneer zulks in verhouding staat tot de verwerkingsactiviteiten omvatten de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, de uitvoering van een passend gegevensbeschermingsbeleid door de verwerkingsverantwoordelijke.
De verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker treft, na beoordeling van de risico’s, maatregelen om:
te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot apparatuur voor de verwerking van persoonsgegevens;
te verhinderen dat onbevoegden gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen;
te verhinderen dat onbevoegden gegevens invoeren of opgeslagen persoonsgegevens inzien, wijzigen of verwijderen;
te verhinderen dat onbevoegden systemen voor geautomatiseerde gegevensverwerking gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur;
ervoor te zorgen dat personen die geautoriseerd zijn om een systeem voor geautomatiseerde gegevensverwerking te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de gegevens waarop hun autorisatie betrekking heeft;
ervoor te zorgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke organen persoonsgegevens zijn of kunnen worden verstrekt of beschikbaar gesteld met behulp van datatransmissieapparatuur;
ervoor te zorgen dat later kan worden nagegaan en vastgesteld welke persoonsgegevens wanneer en door wie in een systeem voor geautomatiseerde gegevensverwerking zijn ingevoerd;
te verhinderen dat onbevoegden persoonsgegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen tijdens de doorgifte van persoonsgegevens of het vervoer van gegevensdragers;
ervoor te zorgen dat de geïnstalleerde systemen in geval van storing opnieuw kunnen worden ingezet;
ervoor te zorgen dat de functies van het systeem werken, dat eventuele functionele storingen worden gesignaleerd en dat opgeslagen persoonsgegevens niet kunnen worden beschadigd door het verkeerd functioneren van het systeem.
De inhoud van de overeenkomst of rechtshandeling, bedoeld in artikel 6c, tweede lid, van de wet bevat het onderwerp en de duur van de verwerking, de aard en het doel van de verwerking, het soort gegevens waarop de wet van toepassing is, de categorieën van betrokkenen en de verplichtingen en de rechten van de verwerkingsverantwoordelijke, en met name wordt daarin bepaald dat de verwerker:
uitsluitend volgens de instructies van de verwerkingsverantwoordelijke handelt;
er zorg voor draagt dat de tot het verwerken van politiegegevens gemachtigde personen zich ertoe hebben verplicht vertrouwelijkheid in acht te nemen of door een passende wettelijke verplichting daaraan gebonden zijn;
de verwerkingsverantwoordelijke met passende middelen bijstaat om naleving van de bepalingen betreffende de rechten van de betrokkene te verzekeren;
na afloop van de gegevensverwerkingsdiensten, naargelang de keuze van de verwerkingsverantwoordelijke, alle gegevens wist of hem deze ter beschikking stelt, en bestaande kopieën verwijdert, tenzij opslag van die gegevens verplicht is;
de verwerkingsverantwoordelijke alle informatie ter beschikking stelt die nodig is om nakoming van in dit artikel gestelde voorschriften aan te tonen;
aan de in dit artikel gestelde voorschriften voldoet bij de inschakeling van een andere verwerker en bij die inschakeling overeenkomstig artikel 6c, vierde lid, van de wet, handelt.
Over de verwerkingen bedoeld in artikel 13, eerste, tweede en derde lid, van de wet, wordt tevoren schriftelijk vastgelegd:
ten behoeve van welk specifiek doel ter ondersteuning van de politietaak de gegevens verder worden verwerkt;
de categorieën van personen over wie gegevens ten behoeve van het betreffende doel verder worden verwerkt en de soorten van de over hen op te nemen gegevens;
de termijn waarbinnen dan wel de gevallen waarin het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd;
de frequentie waarmee de gegevens ter voldoening aan de onder c bedoelde verplichting tot beëindiging van de verwerking worden gecontroleerd;
de verantwoordelijke of verantwoordelijken die de gegevens verder verwerken;
indien sprake is van een bewerker, degene die als bewerker optreedt.
Vervallen
De schriftelijke vastlegging van het doel van het onderzoek, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet, omvat een omschrijving van het onderwerp waar het onderzoek op is gericht en op welk deel van de uitoefening van de politietaak het onderzoek betrekking heeft.
Indien politiegegevens op grond van paragraaf 3 van de wet worden verstrekt, worden van die verstrekking de volgende gegevens vastgelegd:
de identiteit van de verzoeker;
de datum van de verstrekking;
een omschrijving van de verstrekte gegevens;
het doel van de verstrekking.
Indien politiegegevens op grond van paragraaf 3 van de wet rechtstreeks langs geautomatiseerde weg, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet worden verstrekt, worden van die verstrekking de volgende gegevens vastgelegd:
een uniek kenmerk van de verzoeker;
de gegevens die ten behoeve van de gegevensvergelijking door de verzoeker zijn ingebracht;
de gegevens op grond waarvan kan worden nagegaan welke gegevens naar aanleiding van de gegevensvergelijking zijn verstrekt inclusief de mededeling van het niet voorhanden zijn van een gegeven;
de datum en het tijdstip van de verstrekking.
De verplichtingen van het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op de verstrekking van gegevens op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
Twee jaren na inwerkingtreding van de wet, en vervolgens eenmaal in de vier jaren, laat de verwerkingsverantwoordelijke de uitvoering van de bij of krachtens de wet gegeven regels door een privacy audit controleren, op bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
De controle heeft betrekking op de wijze waarop het verwerken van politiegegevens is georganiseerd, de maatregelen en procedures die daarop van toepassing zijn en de werking van deze maatregelen en procedures.
Een onafhankelijke auditor die voldoet aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen van werkwijze, deskundigheid en betrouwbaarheid voert de controle uit.
De hercontrole, bedoeld in artikel 33, derde lid, van de wet, vindt plaats op bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
Bij de Financiële inlichtingen eenheid worden persoonsgegevens verwerkt over de volgende categorieën van personen:
personen ten aanzien van wie een melding heeft plaatsgevonden van een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie;
personen die als opdrachtgever, begeleider, tussenpersoon, begunstigde of lastgever betrokken zijn bij een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie;
personen, ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat van het plegen van een misdrijf en personen die zijn veroordeeld terzake van het plegen van een misdrijf, indien noodzakelijk voor het doel van de Financiële inlichtingen eenheid;
personen, die betrokken zijn bij een verrichte of voorgenomen financiële transactie, ten aanzien waarvan een melding heeft plaatsgevonden op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES of bij een meldpunt in een land binnen het Koninkrijk of in een ander land;
personen, die betrokken zijn bij een verdachte transactie;
personen, die werkzaam zijn bij de Financiële inlichtingen eenheid, bij de politie, bij justitie, bij een instantie belast met het toezicht op de personen en instellingen die onder de wettelijke meldplicht vallen dan wel met enige publiekrechtelijke taak, bij een instelling of bij een buitenlands meldpunt, die als contactpersoon optreden voor wat betreft de verstrekking van gegevens door of aan het meldpunt;
personen, ten aanzien van wie een voor het doel van het meldpunt relevante relatie met een gemelde ongebruikelijke transactie bekend is geworden of vermoedelijk bekend zal worden, en deze relatie een andere is dan die bedoeld in de voorgaande onderdelen.
Dit besluit is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba met inachtneming van het in deze paragraaf bepaalde met dien verstande dat voor de toepassing of lezing van een aantal bepalingen in dit besluit artikel 36b onderscheidenlijk artikel 36c, eerste lid, van de wet in acht moet worden genomen.
Voor de toepassing van:
artikel 2:4, eerste lid, wordt in plaats van «de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een daartoe ingericht team dat specifiek is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet» gelezen: de daartoe door de verwerkingsverantwoordelijke aangewezen ambtenaren van politie;
artikel 2:5, eerste lid, wordt in plaats van «de ambtenaren van politie die zijn belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet» gelezen: de daartoe door de verwerkingsverantwoordelijke aangewezen ambtenaren van politie;
artikel 2:5, tweede lid, wordt in plaats van «de ambtenaren van politie die zijn belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet» gelezen: de daartoe door de verwerkingsverantwoordelijke aangewezen ambtenaren van politie;
artikel 2:7, eerste lid, wordt in plaats van «artikel 14, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme» gelezen: artikel 3:3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;
artikel 2:8 wordt in plaats van «kunnen worden geautoriseerd de ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een team dat met de uitvoering van deze taak is belast» gelezen: kunnen daartoe door de verwerkingsverantwoordelijke aangewezen ambtenaren van politie worden belast;
artikel 2:10, tweede lid, wordt in plaats van «het hoofd van het betreffende team dat is belast met de verwerking van politiegegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a, b of c, van de wet, dan wel het hoofd van een team met een vergelijkbare taak of hun plaatsvervanger» gelezen: de ambtenaren van politie die daartoe door de verwerkingsverantwoordelijke zijn aangewezen;
artikel 2:13, eerste lid, onderdeel c, wordt in plaats van «de korpschef» gelezen: de korpsbeheerder;
artikel 2:13, eerste lid, onder d, wordt in plaats van «rijksrecherche» gelezen «recherche» en in plaats van «het College van procureurs-generaal» gelezen: de procureur-generaal;
artikel 2:13, eerste lid, onder f, wordt in plaats van «het College van procureurs-generaal» gelezen: de procureur-generaal;
vervallen;
artikel 2:13, tweede lid, onderdeel c, wordt in plaats van «artikel 16, eerste lid, onderdeel a» gelezen «artikel 36d, eerste lid, onderdeel a» en in plaats van «artikel 3:1» gelezen: artikel 6a:3;
artikel 4:1, eerste lid, onderdeel b, wordt in plaats van «artikel 1, onderdeel h, van de Luchtvaartwet» gelezen «artikel 1, eerste lid, onderdeel i van de Luchtvaartwet BES» en wordt in plaats van «Opiumwet» gelezen: Opiumwet 1960 BES;
artikel 4:2, eerste lid, onderdeel aa, wordt in plaats van «bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet» gelezen: bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Douane- en Accijnswet BES;
artikel 4:7, eerste lid, onder b, wordt in plaats van «de burgemeester» telkens gelezen: de gezaghebber;
artikel 5:1, eerste lid, onder c, wordt in plaats van «artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Politiewet 2012» gelezen: artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
artikel 5:1, tweede lid, wordt in plaats van «een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012» gelezen «de officier van justitie» en vervalt de tweede zin;
artikel 5:1, vierde lid, wordt in plaats van «burgemeester» gelezen: gezaghebber;
artikel 6:4, vierde en vijfde lid, wordt telkens na «paragraaf 3» ingevoegd: en artikel 36d;
artikel 6:4, zesde lid, wordt in plaats van «artikel 16, eerste lid, onderdeel c,» gelezen: artikel 36d, eerste lid, onderdeel a,;
artikel 6:6, eerste lid, onderdeel d, wordt in plaats van «op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES» gelezen: op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
De artikelen 2:3, derde lid, 2:4, tweede lid, 4:2, derde en vierde lid, 4:3, derde tot en met zesde lid, 4:3a, 4:4, tweede gedachtestreepje, 4:6, eerste lid, onderdeel d, 4:7, eerste lid, onderdeel b, 5:1, vierde lid, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5 en 6:1, eerste lid, onder b, en derde lid zijn niet van toepassing
In afwijking van artikel 3:1 zijn de misdrijven, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 3° juncto artikel 36c, eerste lid, onderdeel c, van de wet die gezien hun aard of samenhang met andere door de betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren:
de misdrijven bedoeld in de artikelen 324, onderdelen 4° en 5°, en artikel 431 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover de feiten een schade van ten minste USD 14 000 veroorzaakt hebben en betrokkene tevens een misdrijf als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, juncto artikel 36c, eerste lid, onderdeel c, van de wet heeft begaan;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 246, 253, 256, 256a, 257, 258 en 286f van het Wetboek van Strafrecht BES;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 183, 184, 377 en 379 van het Wetboek van Strafrecht BES en de artikelen 185 en 186 van het Wetboek van Strafrecht BES in verband met de artikelen 187 en 188 van dat wetboek;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 230, 231, 232, 236 en 237 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover de feiten een schade van ten minste USD 28 000 veroorzaakt hebben;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 196a en 203a van het Wetboek van Strafrecht BES;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 3a, eerste lid en 4, eerste lid, onderdelen b, c en d, telkens onder A van de Opiumwet 1960 BES;
de misdrijven, bedoeld in de artikelen 3 en 5 van de Vuurwapenwet BES, voor zover de feiten betrekking hebben op het voorhanden hebben van vuurwapens en explosieven.
In afwijking van artikel 3:2 zijn de categorieën van misdrijven, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet, die door hun omvang of ernst of hun samenhang met andere misdrijven een ernstig gevaar voor de rechtsorde opleveren:
terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 84a van het Wetboek van Strafrecht BES;
mensenhandel als bedoeld in artikel 286f van het Wetboek van Strafrecht BES;
mensensmokkel als bedoeld in artikel 203a van het Wetboek van Strafrecht BES.
In afwijking van artikel 4:2, eerste lid, kunnen politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet en voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
het Waarborgfonds Motorverkeer, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES, voor zover het betreft gegevens omtrent de personalia en de verblijfplaats van benadeelden en zij deze gegevens behoeven voor de hulp aan benadeelden ten behoeve van het geldend maken van een recht op schadevergoeding, als bedoeld in artikel 17 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES;
degene die namens een reclasseringsinstelling reclasseringswerkzaamheden verricht ten behoeve van die werkzaamheden;
de voogdijraad ten behoeve van de uitvoering van één van de bij wet aan de voogdijraad opgedragen taken;
Onze Minister voor Immigratie en Asiel ten behoeve van het verwerken van gegevens omtrent de identiteit van vreemdelingen en de verdere verstrekking van die gegevens aan instanties die zijn betrokken bij de uitvoering van de Wet toelating en uitzetting BES, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit vreemdelingen, en aan andere instanties met een publieke taak belast, ten behoeve van registratie, identificatie en verificatie van vreemdelingen, hun documenten of hun verblijfsrechtelijke positie;
de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van de uitvoering van de in die wet opgedragen taken;
benadeelden van strafbare feiten, waaronder begrepen de personen die in verband met die feiten in hun rechten zijn getreden of ingevolge enige wettelijke bepaling terzake van die rechten een recht van verhaal hebben gekregen, voor zover zij deze gegevens behoeven om in rechte voor hun belangen op te kunnen komen;
de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen organisatie, ten behoeve van de verzending van beschikkingen en transacties en de tenuitvoerlegging van ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen;
de Dienst Terugkeer en Vertrek, voor zover het betreft gegevens over vreemdelingen die zijn verkregen in het kader van de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 22a van de Wet toelating en uitzetting BES, of de opsporing van strafbare feiten, ten behoeve van de begeleiding van de terugkeer of het vertrek uit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van vreemdelingen die geen toelating tot verblijf hebben;
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid respectievelijk Onze Minister van Financiën aangewezen ambtenaren, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen BES respectievelijk de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES ten behoeve van de inschatting van de veiligheidsrisico’s met betrekking tot de uitoefening van vorenbedoeld toezicht.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan de basisadministratie persoonsgegevens van een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES, met het oog op de signalering van veranderingen in de gegevens die in de basisadministraties zijn opgenomen.
In afwijking van artikel 4:3, eerste lid, kunnen politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c juncto artikel 36c, eerste lid, onder c, en 13 van de wet en voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
de uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet;
de beoordeling van de benoeming, de herbenoeming of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de gestichten, bedoeld in artikel 41 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES;
het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES;
de taakuitvoering van de Financiële inlichtingen eenheid;
de directeuren van de gestichten, bedoeld in artikel 2 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES en de functionarissen van de Dienst Justitiële inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
het nemen van beslissingen over hetzij de aanstelling of het ontslag van personeel, hetzij de toelating tot het gesticht van personen die niet worden ingesloten in het gesticht, voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of veiligheid in het gesticht respectievelijk de voorziening;
het nemen van beslissingen over het verlaten van het gesticht bij wijze van verlof;
het treffen van maatregelen met betrekking tot de voorkoming van strafbare feiten door of met betrekking tot gedetineerden, de handhaving van de orde en veiligheid in het justitiële gesticht, of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de erkenning, bedoeld in artikel 22va van de Luchtvaartwet BES, en de commandant van de Koninklijke marechaussee, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid aan hem is gemandateerd;
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid ten aanzien van ambtenaren van politie van het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van het nemen van beslissingen omtrent de toelating, het verblijf of de ongewenstverklaring, als bedoeld in de Wet toelating en uitzetting BES, de Rijkswet op het Nederlanderschap of een verdrag dan wel een voor Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, als bedoeld in artikel 25 van de Wet toelating en uitzetting BES;
de Rijksvertegenwoordiger en de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, ten behoeve van hun adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau;
gedragsdeskundigen, voor zover het betreft auditieve of audiovisuele registraties van het verhoor van een persoon naar aanleiding van een ernstig strafbaar feit, voor het beoordelen van het verhoor en het opstellen van een deskundigenrapportage ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek of het onderzoek ter terechtzitting;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid ten aanzien van personen die anders dan als ambtenaar van politie werkzaamheden verrichten voor het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede buitengewone agenten van politie;
de Rijksdienst Caribisch Nederland door tussenkomst van het openbaar ministerie indien deze verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de aan die dienst opgelegde taak of taken, bedoeld in:
artikel 7, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit onderstand BES;
artikel 7a, derde lid, onderdeel f, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES;
artikel 8, eerste lid, onderdeel d, en artikel 10a, eerste lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES;
artikel 5, vijfde lid, en artikel 13, eerste lid, onderdeel d, van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;
artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet ongevallenverzekering BES;
artikel 2.10a, tweede lid, van de Wet studiefinanciering BES;
In afwijking van artikel 4:3, tweede lid, kunnen politiegegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt aan leden van het openbaar ministerie ten behoeve van de adviserende taak in het kader van de uitvoering van de hierna te noemen wetten en door tussenkomst van dat openbaar ministerie in het kader van vorenbedoelde taak, verder worden verstrekt aan:
de Nederlandsche Bank, ten behoeve van:
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 3:1 van het Besluit financiële markten BES, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon, als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Wet financiële markten BES;
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit Pensioenwet BES, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon, als bedoeld in artikel 5a, vijfde lid, Pensioenwet BES;
de Autoriteit Financiële Markten, ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 3:1 van het Besluit financiële markten BES, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon, als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Wet financiële markten BES.
Aan de verdere verstrekking van de op grond van het tweede lid verstrekte politiegegevens kunnen door het openbaar ministerie nadere voorwaarden worden gesteld. Die voorwaarden kunnen onder meer betreffen het ter beschikking stellen of doorgeven van die gegevens of inlichtingen daarover aan derden.
De op grond van het tweede lid verstrekte gegevens worden door de in dat lid genoemde personen en instanties niet langer dan gedurende een termijn van twaalf maanden na datum van verkrijgen bewaard. Gegevens die door de leden van het openbaar ministerie verder zijn verstrekt, kunnen langer worden bewaard met bijzondere toestemming van het openbaar ministerie. Daarbij kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid en de gezaghebber, ten behoeve van het nemen van een beslissing op grond van de Wapenwet BES en de Vuurwapenwet BES. Deze gegevens kunnen tevens worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat beslist naar aanleiding van een ingesteld administratief beroep.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c juncto artikel 36c, eerste lid, onder c, en 13 van de wet kunnen worden verstrekt aan leden van het openbaar ministerie met het oog op het verder verstrekken aan het openbaar ministerie in het Europese deel van Nederland ten behoeve van de adviserende taak van laatstbedoeld openbaar ministerie in het kader van de uitvoering van de wetten, genoemd in artikel 4:3, tweede lid, en, door tussenkomst van dat openbaar ministerie in het kader van vorenbedoelde taak, verder worden verstrekt aan:
de Nederlandsche Bank, ten behoeve van de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 4:3, tweede lid, onderdeel a;
Onze Minister van Financiën ten behoeve van de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 4:3, tweede lid, onderdeel b;
de Autoriteit Financiële Markten, ten behoeve van de taken, genoemd in artikel 4:3, tweede lid, onderdeel c.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet politiegegevens in werking treedt.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit politiegegevens.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.